Aflevering 40

Gepubliceerd op 4 oktober 2018

NTFR 2018/2234 - Geactualiseerd overzicht toezeggingen Eerste Kamer

Aflevering 40, gepubliceerd op 04-10-2018
De minister van Financiën heeft op verzoek van de Eerste Kamer het halfjaarlijkse geactualiseerde overzicht verstrekt met de stand van zaken van de aan de Eerste Kamer gedane toezeggingen waarvan de termijn volgens de Kamer op 1 juli 2018 is verstreken. Op fiscaal terrein staan in het overzicht toezeggingen over de omzetbelasting, de DBA, de belastingdruk van alleenverdieners en alleenstaanden, pensioenen in eigen beheer, herziening box 3 en de toepassing van heffingskortingen voor buitenlandse belastingplichtigen.

NTFR 2018/2236 - Onderzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens naar de informatiebeveiliging van de Belastingdienst

Aflevering 40, gepubliceerd op 04-10-2018
Staatssecretaris Snel van Financiën heeft de Tweede Kamer een afschrift gestuurd van de brief van 3 juli 2018 van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) over het onderzoek naar de informatiebeveiliging bij de Broedkamer en de afdeling Data & Analytics (D&A) van de Belastingdienst en van de reactie van de minister van Financiën daarop van 19 september. De AP concludeert in haar brief dat haar bevindingen overeenkomen met de bevindingen uit de onderzoeken die de Belastingdienst zelf heeft uitgevoerd naar de informatiebeveiliging bij de Broedkamer en D&A. Omdat naar aanleiding daarvan ook al maatregelen zijn genomen, ziet de AP geen aanleiding om nog een officieel onderzoeksrapport uit te brengen.

NTFR 2018/2240 - Toetsing of voldaan is aan voorwaarden 30%-regeling geschiedt naar tijdstip totstandkoming arbeidsovereenkomst

ECLI:NL:PHR:2018:1021, datum uitspraak 05-09-2018, publicatiedatum 21-09-2018
Aflevering 40, gepubliceerd op 04-10-2018 met annotatie van dr. F.M. Werger
Belanghebbende heeft op 22 december 2011 met een in Nederland gevestigde werkgever een arbeidsovereenkomst gesloten. Belanghebbende is in Nederland tewerkgesteld vanaf 1 januari 2012. Belanghebbende en zijn werkgever hebben gezamenlijk verzocht om toepassing van de 30%-regeling met ingang van 1 augustus 2012. De inspecteur heeft het verzoek afgewezen omdat belanghebbende niet voldoet aan het per 2012 geïntroduceerde 150 km-criterium. Per 1 januari 2012 zijn de voorwaarden voor toepassing van de 30%-regeling zoals neergelegd in art. 10e Uitv.besl. LB 1965 gewijzigd. Met ingang van die datum moet een werknemer, onder andere, voldoen aan het 150 km-criterium.

NTFR 2018/2241 - Beantwoording Kamervragen over toepassing van het LKV voor mensen met een militair invaliditeitspensioen

Aflevering 40, gepubliceerd op 04-10-2018
Minister Koolmees van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft Kamervragen beantwoord van het lid Van Dijk (SP) over ‘het niet beschikbaar zijn van het loonkostenvoordeel (LKV) voor mensen met een militair invaliditeitspensioen’. De minister geeft aan dat een Militair Invaliditeitspensioen (MIP) een maandelijks pensioen is dat uitgekeerd wordt aan ex-militairen, wanneer zij tijdens hun dienstverband als beroepsmilitair, reservist of dienstplichtige invalide zijn geworden en deze invaliditeit is ontstaan door uitoefening van de militaire dienst onder buitengewone omstandigheden. Wanneer iemand alleen een MIP ontvangt, heeft de werkgever die deze ex-militair in dienst neemt geen recht op het LKV. Het MIP betreft namelijk een financiële compensatie vanwege invaliditeit en is geen inkomensvoorziening vanwege arbeidsongeschiktheid, zoals de WIA of WAMIL. Als de betrokkene vanuit de militaire dienstbetrekking ook arbeidsongeschikt is geworden, dan komt het MIP alleen tot uitbetaling als dit meer bedraagt dan de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, zoals een WIA- of een WAMIL-uitkering. Invaliditeit hoeft niet altijd gelijk te staan aan arbeidsongeschiktheid. MIP-gerechtigden komen derhalve niet per definitie in aanmerking voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering. De WIA- en de WAMIL-uitkering kunnen wel recht geven op het LKV.

NTFR 2018/2242 - Gepensioneerd EU-ambtenaar is niet verzekerd voor AWBZ

ECLI:NL:HR:2018:1793, datum uitspraak 28-09-2018, publicatiedatum 28-09-2018
Aflevering 40, gepubliceerd op 04-10-2018 met annotatie van mr. J.D. Schouten
Belanghebbende is een gepensioneerd EU-ambtenaar. Belanghebbende is op grond van het Ambtenarenstatuut en Verordening 422/67 verplicht verzekerd gebleven bij de EU. Daarvoor wordt een bijdrage ingehouden op zijn EU-pensioen. In 2012 is belanghebbende advieswerkzaamheden voor de regering gaan verrichten. Volgens de SVB is belanghebbende vanaf dat moment verzekerd voor de AWBZ en is hij verplicht een ziektekostenverzekering af te sluiten. Volgens de CRvB is de dubbele heffing die ontstaat door verplichte verzekering bij zowel de EU als in Nederland, in strijd met het vrije verkeer van werknemers. Het SVB dient daarom een nieuw besluit te nemen waarin op grond van de hardheidsclausule wordt vastgesteld dat belanghebbende niet is verzekerd voor de AWBZ. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van de CRvB. De EU is met uitsluiting van de lidstaten als enige bevoegd te bepalen welke sociale zekerheidsregels op (gepensioneerde) EU-ambtenaren van toepassing zijn. Lidstaten mogen de inkomsten van die ambtenaren niet belasten met sociale bijdragen en heffingen. Dat betekent dat belanghebbende niet verzekerd is ingevolge de AWBZ. Van dubbele heffing is derhalve geen sprake.

NTFR 2018/2243 - Medewerker Eurojust is niet verzekerd voor AOW

ECLI:NL:HR:2018:1792, datum uitspraak 28-09-2018, publicatiedatum 28-09-2018
Aflevering 40, gepubliceerd op 04-10-2018 met annotatie van mr. J.D. Schouten
Belanghebbende is staff member bij Eurojust. Daarnaast is hij reservist bij defensie waarvoor hij enige dagen per jaar wordt opgeroepen. De SVB heeft belanghebbende verzekerd geacht voor de AOW voor de dagen dat hij als reservist werkzaam is. Volgens de CRvB zijn staff members van Eurojust in alle opzichten uitgesloten van verplichte sociale verzekering in Nederland. De Hoge Raad onderschrijft dat oordeel. De EU is met uitsluiting van de lidstaten als enige bevoegd te bepalen welke sociale zekerheidsregels op EU-ambtenaren van toepassing zijn. Van die bevoegdheid heeft Eurojust gebruik gemaakt door in de Zetelovereenkomst op te nemen dat medewerkers van Eurojust zijn uitgesloten van verplichte sociale verzekering in Nederland.

NTFR 2018/2247 - Wetsvoorstel Wet implementatie eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking (ATAD1)

Aflevering 40, gepubliceerd op 04-10-2018
Op Prinsjesdag 2018 is met het Belastingpakket 2019 het wetsvoorstel ingediend tot wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en de Invorderingswet 1990 in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad van 12 juli 2016 tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken die rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt (PbEU 2016, L 234/26) (Wet implementatie eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking). Met dit wetsvoorstel implementatie ATAD1 implementeert het kabinet de EU-richtlijn ATAD1 die – behoudens enkele uitzonderingen – op 31 december 2018 in wetgeving dient te zijn omgezet. De maatregelen uit ATAD1 komen boven op en deels in de plaats van de verschillende antimisbruikmaatregelen die Nederland al heeft in de vennootschapsbelasting. Het kabinet geeft aan met de toevoeging van het pakket aan maatregelen uit ATAD1 een belangrijke stap te zetten in de verbetering van de mogelijkheden om belastingontwijking tegen te gaan. In par. 8 van de memorie van toelichting is een transponeringstabel opgenomen waarin per artikellid van ATAD1 de Nederlandse implementatie is vermeld.

NTFR 2018/2248 - Invoering van een bronbelasting en afschaffing van de dividendbelasting alsmede wijziging van enige wetten in verband met enkele maatregelen voor het bedrijfsleven (Wet bronbelasting 2020)

Aflevering 40, gepubliceerd op 04-10-2018
Het wetsvoorstel Wet bronbelasting 2020 is met Prinsjesdag 2018 ingediend als onderdeel van het Belastingpakket 2019. In het wetsvoorstel Wet bronbelasting 2020 presenteert het kabinet een pakket aan maatregelen gericht op het tegengaan van grondslagverschuiving van of via Nederland naar laagbelastende jurisdicties, en op het behouden en verstevigen van een aantrekkelijk ondernemings- en investeringsklimaat voor ondernemingen met reële activiteiten in Nederland.

NTFR 2018/2249 - Liquidatieverliesregeling ex art. 13d, lid 4, Wet VPB 1969 dient grammaticaal te worden uitgelegd: liquidatieverlies tussenhoudster geaccepteerd

ECLI:NL:HR:2018:1791, datum uitspraak 28-09-2018, publicatiedatum 28-09-2018
Aflevering 40, gepubliceerd op 04-10-2018 met annotatie van mr. dr. W.R. Kooiman
Belanghebbende heeft bij een groepsherstructuring in 2004 de aandelen verkregen in de tussenhoudster D die deelnam in de Zwitserse (klein)dochter AG. D is in 2004 meteen gevoegd in de fiscale eenheid van belanghebbende. AG is bij haar verkrijging door D en later door belanghebbende steeds gewaardeerd op historische kostprijs (€ 104.722.486), maar was vóór de verkrijging van D door belanghebbende al (vrijwel) waardeloos geworden. In 2009 is D ontvoegd en na korte tijd geliquideerd. De liquidatie-uitkering bestond uit de deelneming AG en liquide middelen. In geschil is of belanghebbende een liquidatieverlies van (opgeofferd bedrag € 119.122.194 -/- liquidatie-uitkering € 24.913.847 =) € 94.208.344 (vooral bestaande uit het verschil tussen de fiscale boekwaarde en de werkelijke waarde van AG) in aanmerking kan nemen.

NTFR 2018/2252 - Motie aangenomen over vrijstelling assurantiebelasting voor brede weersverzekering

Aflevering 40, gepubliceerd op 04-10-2018
Tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen is de motie van de leden Van der Staaij en Van Haersma Buma aangenomen om te bezien hoe ook in Nederland vrijstelling van assurantiebelasting voor de brede weersverzekering verwezenlijkt kan worden (Kamerstukken II, 2018 – 2019, 35 000, nr. 36). De Tweede Kamer wil hierover voor de behandeling van het Belastingplan worden geïnformeerd.

NTFR 2018/2253 - Geen volledige aftrek omzetbelasting voor woningstichting voor schadevergoeding wegens afblazen bouwactiviteiten

ECLI:NL:HR:2018:1030, datum uitspraak 29-06-2018, publicatiedatum 29-06-2018
Aflevering 40, gepubliceerd op 04-10-2018 met annotatie van mr. C.C. van den Berg
Belanghebbende, een woningstichting, verricht belaste en vrijgestelde prestaties. Zij heeft in 2009 met een gemeente een overeenkomst gesloten inzake de ontwikkeling van nieuwbouw op vier locaties. De gemeente zou de benodigde gronden leveren aan belanghebbende. In 2013 zijn partijen, op verzoek van belanghebbende, nader overeengekomen dat een deel van de overeenkomst niet zal worden uitgevoerd. Belanghebbende diende de gemeente een schadevergoeding van € 2.300.000 te betalen. De gemeente heeft voor dit bedrag, vermeerderd met € 483.000 aan omzetbelasting, aan belanghebbende een factuur uitgereikt. Volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant (20 oktober 2016, nr. 15/6771, NTFR 2017/549) heeft belanghebbende geen recht op volledige aftrek van deze omzetbelasting maar slechts recht op een ‘pro rata’-aftrek. De Hoge Raad onderschrijft deze beslissing. Na een uiteenzetting van het wettelijke systeem constateert de cassatierechter dat belanghebbende de dienst waarop de vergoeding ziet, niet heeft afgenomen om te gebruiken voor de voorgenomen bouw en verkoop van woningen, maar met het oog op het afblazen van die activiteiten. Het oordeel van de rechtbank dat een rechtstreekse en onmiddellijke samenhang ontbreekt tussen de door de gemeente aan belanghebbende verrichte dienst en een door belanghebbende te verrichten belaste handeling, is juist. Wanneer, zoals hier, een ondernemer ervoor kiest af te zien van de uitvoering van bepaalde voorgenomen belaste handelingen en met het oog daarop een dienst verwerft, brengt dit voor de bepaling van de omvang van het recht op aftrek mee dat die eerder voorgenomen belaste handelingen niet bepalend zijn. Voor een andersluidende opvatting valt geen steun te vinden in de rechtspraak van het HvJ.

NTFR 2018/2256 - Bieden van parkeergelegenheid door diergaarde belast naar algemeen tarief (art. 81 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2018:1795, datum uitspraak 28-09-2018, publicatiedatum 28-09-2018
Aflevering 40, gepubliceerd op 04-10-2018
Belanghebbende is een stichting die een diergaarde exploiteert. Ter zake van het verlenen van toegang tot de diergaarde is gelet op post b.14 van de bij de Wet behorende Tabel I het verlaagde tarief van toepassing. Belanghebbende beschikt over verschillende parkeerterreinen waar bezoekers tegen afzonderlijke betaling kunnen parkeren. P1 en P2 zijn eigendom van de Gemeente Z. Bij de in- en uitgangen van P1 en P2 zijn slagbomen geplaatst. Bezoekers ontvangen bij binnenkomst met de auto een parkeerkaart. Vóór het uitrijden dienen bezoekers een uitrijkaart te kopen bij de bezoekersservice, de kassa of de parkeerautomaten. P1 en P2 zijn uitsluitend bedoeld om bezoekers van de diergaarde parkeergelegenheid te bieden. P3 ligt aan de achterzijde van een nabijgelegen hotel. Daar kunnen, behalve bezoekers van de diergaarde, ook hotelgasten hun auto parkeren. Belanghebbende geeft in dit verband aan het hotel parkeermunten uit, waarvan de hotelgasten bij het parkeren gebruik maken. Bezoekers van de diergaarde kunnen ook parkeren op parkeerplaatsen aan de openbare weg tegen het door de gemeente vastgestelde tarief of bij winkels in de nabijheid van de diergaarde (gratis). Over de bedragen die belanghebbende heeft ontvangen voor het parkeren en de parkeermunten heeft zij tot en met september 2015 op aangifte omzetbelasting naar het algemene tarief voldaan. Bij suppletieaangifte heeft belanghebbende een verzoek om teruggaaf gedaan in verband met toepassing van het verlaagde tarief op het bieden van gelegenheid van parkeren. De rechtbank heeft dit verzoek voor de maanden augustus en september gehonoreerd en het verlaagde tarief van toepassing verklaard.

NTFR 2018/2257 - Gelegenheid geven tot parkeren bij attractiepark vormt zelfstandige hoofdprestatie (art. 81 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2018:1796, datum uitspraak 28-09-2018, publicatiedatum 28-09-2018
Aflevering 40, gepubliceerd op 04-10-2018
Belanghebbende exploiteert een attractiepark, een waterpark en een vakantiepark. Tegenover de hoofdingang van het parkterrein ligt een parkeerterrein. De in- en uitrit zijn voorzien van slagbomen. Om het parkeerterrein met een auto te verlaten, is een parkeerkaart nodig waarvoor geld moet worden betaald. Belanghebbende verkoopt abonnementen en dagkaarten voor de parken. Niet in geschil is dat het verlenen van toegang tot het attractiepark en het geven van gelegenheid tot parkeren op het parkeerterrein twee verschillende handelingen zijn. Uitsluitend in geschil is of het geven van gelegenheid tot parkeren een bijkomende dienst is ten opzichte van de hoofdprestatie, het verlenen van toegang tot het attractiepark. Hof Arnhem-Leeuwarden (9 januari 2018, nrs. 17/00466 t/m 17/00468, NTFR 2018/480) heeft die vraag ontkennend beantwoord. Volgens het hof is de gelegenheid tot parkeren voor de modale bezoeker een doel op zich. Er is derhalve sprake van een zelfstandige hoofdprestatie die onderworpen is aan het algemene omzetbelastingtarief. Voorts doet belanghebbende naar het oordeel van het hof vergeefs een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Het beleid voor exploitanten van kamp-, hotel-, pension- en vakantiebestedingsbedrijven (besluit van 4 september 2014, nr. BLKB2014/123M, Stcrt. 2014, 26112, NTFR 2015/7) vormt weliswaar goedkeurend beleid, maar er is in vergelijking met de door belanghebbende verleende parkeerdiensten geen sprake van feitelijk gelijke gevallen.

NTFR 2018/2258 - Tijdstip registratie in kentekenregister beslissend of auto 'nieuw' of 'gebruikt' is

ECLI:NL:HR:2018:1695, datum uitspraak 21-09-2018, publicatiedatum 21-09-2018
Aflevering 40, gepubliceerd op 04-10-2018 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende heeft in Duitsland een nieuwe auto gekocht. Deze is op 21 januari 2016 in Duitsland aan haar geleverd met een kilometerstand van 30. Met de auto is (met een exportkenteken) 3.000 km in Duitsland gereden door belanghebbende. Vervolgens heeft belanghebbende de auto doen registreren in het Nederlandse kentekenregister. Ten tijde van deze registratie stond de kilometerteller op 3.195. Volgens belanghebbende is sprake van een gebruikte auto, zodat een afschrijving in aanmerking kan worden genomen. Volgens de inspecteur en Hof Den Haag (18 mei 2017, nr. 17/00003, NTFR 2017/1960) is echter sprake van een nieuwe auto zodat een afschrijving niet aan de orde is. De Hoge Raad deelt de visie van het hof niet. Volgens de cassatierechter is bij de vraag of een afschrijving kan worden toegepast, beslissend in welke staat (nieuw of gebruikt) een auto verkeert op het tijdstip waarop het belastbare feit voor de BPM plaatsvindt. Dat is (onder meer) het tijdstip van de registratie van de auto in het kentekenregister. Wanneer in geschil is of de auto ten tijde van de registratie in gebruikte staat verkeert, rusten de stelplicht en de bewijslast op de belanghebbende. Deze maatstaf geldt ook in een zaak als hier, waarin een nieuwe auto in het buitenland is afgeleverd aan een in Nederland gevestigde (rechts)persoon en die Nederlandse persoon degene is die de auto voor het eerst in gebruik neemt. De intentie waarmee dit een en ander heeft plaatsgevonden doet voor de beoordeling van de staat van de auto niet ter zake. Gelet op het aantal gereden kilometers op het tijdstip van de registratie is van een nieuwe auto geen sprake, aldus de Hoge Raad.

NTFR 2018/2261 - Cup waxinelichtje is verpakking in zin van verpakkingenbelasting

ECLI:NL:HR:2018:1788, datum uitspraak 28-09-2018, publicatiedatum 28-09-2018
Aflevering 40, gepubliceerd op 04-10-2018 met annotatie van mr. E.D. Postema
Belanghebbende produceert waxinelichtjes. Een waxinelichtje bestaat uit een cup, een pit, een pithouder en paraffine. Hof Den Bosch (13 juli 2017, nrs. 15/00952 t/m 15/00960, NTFR 2017/1826) heeft geoordeeld dat de cup in beginsel als verpakking in de zin van de verpakkingenbelasting kan worden aangemerkt. Maar volgens het hof vallen de afgevulde cups met vastgelijmde pit onder de ‘tenzij-bepaling’ van art. 80, onderdeel a, 1°, Wbm. De cup maakt integraal deel uit van de paraffine, is bedoeld om samen met de paraffine gebruikt te worden en de cup is nodig om de paraffine tijdens de levensduur te bevatten. De afgevulde cup is dus uitgezonderd van het begrip verpakking, aldus het hof. De Hoge Raad vernietigt dit hofoordeel. De cup blijft immers over nadat de paraffine is verbruikt en wordt vervolgens weggegooid. De ‘tenzij-bepaling’ mist derhalve toepassing. Bij geperste waxinelichtjes maakt de pithouder geen deel uit van de verpakking. Uit de grondslag van de naheffingsaanslagen moeten derhalve de pithouders in geperste waxinelichtjes worden verwijderd.

NTFR 2018/2264 - Aanvulling van beroep is tijdig nu rechtbank abusievelijk twee termijnen voor indiening beroepsgronden heeft gesteld

ECLI:NL:HR:2018:1697, datum uitspraak 21-09-2018, publicatiedatum 21-09-2018
Aflevering 40, gepubliceerd op 04-10-2018 met annotatie van mr. drs. C.M. Dijkstra
De rechtbank heeft de WOZ-zaak van belanghebbende abusievelijk met twee zaaknummers ingeschreven. In de ene zaak is aan belanghebbende meegedeeld dat de beroepsgronden vóór 3 mei 2017 moeten worden ingediend, in de andere zaak moeten de gronden vóór 9 mei 2017 worden ingediend. Belanghebbende heeft de gronden op 7 mei 2017 ingediend. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Het daartegen gerichte verzet is ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank had belanghebbende veiligheidshalve van de termijn van 3 mei 2017 moeten uitgaan of hij had moeten informeren bij de rechtbank. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak op verzet. Door een fout van de rechtbank is tweemaal verzocht het beroep aan te vullen. De tweede brief kon aldus worden opgevat dat een nieuwe termijn voor de aanvulling van het beroep was gaan lopen. Aangezien de aanvulling van belanghebbende is ontvangen vóór 9 mei 2017, is het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.

NTFR 2018/2267 - Inspecteur heeft terecht slechts deel van bronbelasting op Franse dividenden verrekend (art. 81 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2018:1798, datum uitspraak 28-09-2018, publicatiedatum 28-09-2018
Aflevering 40, gepubliceerd op 04-10-2018
Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV 2012 aanspraak gemaakt op verrekening van € 5.599 ter zake van Franse bronbelasting op dividenden. Bij de vaststelling van de aanslag met dagtekening 9 mei 2014 heeft de inspecteur € 2.252 aan bronbelasting verrekend, zijnde 15% van het brutobedrag van de dividenden. Op 20 juni 2014 heeft belanghebbende per e-mail bezwaar aangetekend en op 24 juni 2014 schriftelijk. Volgens de inspecteur is het bezwaar te laat ingediend. Daarom heeft hij het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden (4 oktober 2017, nr. 17/00030, NTFR 2017/2874) is dat, anders dan de rechtbank heeft beslist, niet terecht. Hoewel die weg niet was geopend, was het per e-mail ingediende bezwaarschrift wel tijdig. De inspecteur had gelegenheid tot herstel van het verzuim moeten bieden. Aangezien het verzuim met de op 24 juni 2014 ingekomen brief van belanghebbende is hersteld, is het bezwaar ontvankelijk. Inhoudelijk is het hof van oordeel dat de inspecteur het juiste bedrag aan bronbelasting heeft verrekend. Gelet op het Verdrag Nederland-Frankrijk, art. 24, lid 3, onderdeel a, is Nederland namelijk gehouden tot verrekening van buitenlandse bronbelasting met een maximum van 15% van het brutobedrag van de dividenden. Dat belanghebbende het meerdere niet in Frankrijk terug kan krijgen, doet hieraan niet af. Dat de inspecteur belanghebbende de toezegging heeft gedaan dat hij alle Franse bronbelasting mocht verrekenen, heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt.

NTFR 2018/2268 - Terugvordering kinderopvangtoeslag

Aflevering 40, gepubliceerd op 04-10-2018
Antwoorden op vragen van het lid Peters (CDA) aan de staatssecretaris van Financiën en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, over het niet kunnen treffen van een persoonlijke betalingsregeling voor gedupeerde ouders, in verband met de door de eigenaar van kinderopvang ‘de Parel’ gepleegde fraude met kinderopvangtoeslag. In deze antwoorden zet de staatssecretaris het systeem van de betalingsregeling toeslagen uiteen.