Aflevering 40

Gepubliceerd op 3 oktober 2019

NTFR 2019/2412 - Openbaarmaking bestuurlijke boeten voor belastingadviseurs: niet invoeren!

Aflevering 40, gepubliceerd op 03-10-2019 geschreven door prof. mr. S.C.W. Douma
Op Prinsjesdag 2019 heeft het kabinet voorgesteld aan hoofdstuk VIIIA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) een derde afdeling toe te voegen, getiteld ‘Openbaarmaking van de boetenbeschikking’.Art. XI, onderdeel N van het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2020. Ingevolge art. XIX van dit wetsvoorstel vindt art. XI, onderdeel N voor het eerst toepassing op besluiten tot oplegging van een bestuurlijke boete die betrekking heeft op een overtreding die is begaan op of na 1 januari 2020. Deze afdeling schrijft voor dat bestuurlijke boeten opgelegd aan ‘medeplegende beroepsbeoefenaren’ zoals belastingadviseurs, notarissen, accountants en advocaten, openbaar worden gemaakt, tenzij er een specifieke reden is dit achterwege te laten. Ik wil om vier redenen ervoor pleiten hoofdstuk VIIIA, afdeling 3, AWR niet in te voeren. In de eerste plaats zal de maatregel in de praktijk vooral leiden tot meer ‘leverage’ voor de Belastingdienst in fiscaal-inhoudelijke discussies. Daarmee wordt, onnodig, een extra hypotheek gelegd op een relatie die toch al onder druk staat en wordt de adiëring van de belastingrechter beperkt. In de tweede plaats is de openbaarmaking van vergrijpboeten niet geschikt om de met het wetsvoorstel nagestreefde doelen te bereiken, dan wel kunnen deze doelen beter op andere, minder bezwarende wijze worden bereikt. In de derde plaats zal de openbaarmaking van een vergrijpboete dikwijls een onevenredige impact hebben op de individuele beroepsbeoefenaar, die door de publicatie voor de rest van zijn of haar leven professioneel en maatschappelijk geruïneerd zal kunnen zijn. In de vierde plaats voorziet het wetsvoorstel niet in de plicht tot openbaarmaking van de namen van de door de inspecteur gemandateerde ambtenaren die betrokken zijn geweest bij (de aanloop naar) een procedure waarin de belastingrechter een onherroepelijke veroordeling in de werkelijke proceskosten van de belastingplichtige heeft uitgesproken. Dit is onevenwichtig.

NTFR 2019/2413 - Orde geeft nadere reactie op wetsvoorstel over meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies

Aflevering 40, gepubliceerd op 03-10-2019
Bij het consultatiedocument over de implementatie van ATAD2 (NTFR 2018/2525) heeft de NOB (hierna: de Orde) gereageerd met een groot aantal vragen. Een deel van deze vragen is niet beantwoord in het thans verschenen wetsvoorstel (NTFR 2019/2184). De Orde veronderstelt dat een deel hiervan alsnog wordt behandeld in de te verschijnen Leidraad over dit onderwerp. Toch wil de Orde een aantal fundamentele zaken onder de aandacht van het Parlement brengen. Het gaat hierbij allereerst om de vraag waarom de termijn van dertig dagen waarbinnen moet worden gemeld niet is opgenomen in het wetsvoorstel, terwijl deze termijn wel wordt voorgeschreven in de Richtlijn (EU) 2018/822. Daarnaast gaat de Orde in op de nadere toelichting over de positie van (hulp)intermediair in relatie tot zijn werkgever/opdrachtgever en de positie van bedrijfsfiscalisten. De positie van de ‘relevante belastingplichtige’ binnen de werking van het wetsvoorstel geeft de Orde gelegenheid te komen met een concreet voorstel om de Nederlandse wetgeving (die op dit onderdeel verder gaat dan de richtlijn) te verduidelijken. De Orde gaat vervolgens in op de afwijkende hoogte van de op te leggen boete (van de zesde categorie) in relatie tot andere gedragingen op grond van hetzelfde hoofdstuk van de WIBB waarbij maximaal een boete van de vierde categorie kan worden opgelegd. Ook wijkt de hoogte van de boete af in vergelijking met de wetgeving van de andere EU-landen. Als laatste hoofdonderwerp gaat de Orde in op de voorgestelde wijziging van art. 16 AWR. Door deze wijziging kan de inspecteur navorderen, ook als de nodige informatie voorhanden is op het moment dat de aangifte wordt beoordeeld en de aanslag wordt opgelegd. Doordat al verplicht is bij de melding het fiscaalnummer op te nemen, moet een snelle verwerking mogelijk zijn.

NTFR 2019/2418 - Brief over Duitse wettelijke pensioenen

Aflevering 40, gepubliceerd op 03-10-2019
De staatssecretaris van Financiën heeft in een brief aan de Tweede Kamer uiteengezet hoe de belastingheffing verloopt over Duitse wettelijke pensioenen die bepaalde ex-SS’ers die in Nederland wonen nog altijd van de Duitse overheid ontvangen. Het gaat om pensioenen die opgebouwd kunnen zijn op basis van vrijwillige of beroepsmatige activiteit binnen de Wehrmacht of de Waffen-SS. Het heffingsrecht over deze pensioenen is toegewezen aan Duitsland of Nederland, afhankelijk van de hoogte ervan. De pensioenen moeten wel in Nederland worden aangegeven. Voornamelijk via automatische gegevensuitwisseling houdt de Belastingdienst hierop toezicht. Een kleinere groep (27 mensen) krijgt een periodieke uitkering vanwege oorlogsverwondingen die zij hebben opgelopen in dienst van de Waffen-SS (Kriegsbeschädigtenrenten). Het heffingsrecht hierover is aan Duitsland toegewezen, maar daar zijn de uitkeringen vrijgesteld. In Nederland zijn deze uitkeringen niet belast, maar deze moeten wel worden aangegeven. Gegevens hierover vallen niet onder de automatische gegevensuitwisseling. Het toezicht op deze uitkering is dus minder dan op de andere uitkeringen, en dat steekt vanwege de achtergrond van deze groep. De staatssecretaris is dan ook in contact met de Duitse bevoegde autoriteit voor de fiscale inlichtingenuitwisseling om te overleggen over de mogelijkheden van informatie-uitwisseling. Over dit overleg zal hij de Tweede Kamer informeren.

NTFR 2019/2419 - Geen box 3-vrijstelling voor letselschadevergoedingen

Aflevering 40, gepubliceerd op 03-10-2019
De staatssecretaris van Financiën heeft in een brief aan de Tweede Kamer meegedeeld dat het kabinet geen voorstander is van het uitzonderen van letselschadevergoedingen van de grondslag van box 3. De brief is een aanvulling op de eerste reactie op de motie-Leijten-Lodders over letselschadevergoedingen (zie (NTFR 2019/1799)).

NTFR 2019/2420 - Peer-review-rapporten van de OESO over country-by-country reporting (tweede fase) aan Tweede Kamer gestuurd

Aflevering 40, gepubliceerd op 03-10-2019
De staatssecretaris stuurt ter informatie peer-review-rapporten van de OESO over country-by-country reporting (tweede fase) aan de Tweede Kamer en het begeleidende persbericht van de OESO van 3 september 2019. De tweede fase van de peer review richt zich op de implementatie van wet- en regelgeving met betrekking tot country-by-country reporting en de internationale gegevensuitwisseling. Nederland voldoet aan de minimumstandaarden zoals geformuleerd in BEPS actiepunt 13 (Transfer Pricing Documentation and Country-by-Country Reporting (NTFR 2015/2731)). Er zijn geen aanbevelingen voor Nederland. Gedurende 2019 en 2020 volgt nog een derde fase van de peer review.

NTFR 2019/2421 - Wetsvoorstel Invoering van een bronbelasting op renten en royalty’s (Wet bronbelasting 2021)

Aflevering 40, gepubliceerd op 03-10-2019
In het wetsvoorstel Bronbelasting 2021 wordt een bronbelasting geïntroduceerd die van toepassing zal zijn bij een rente- of royaltybetaling door een in Nederland gevestigd lichaam aan een in een laagbelastende jurisdictie gevestigd gelieerd lichaam en in misbruiksituaties. Deze bronbelasting dient ertoe te voorkomen dat Nederland nog langer wordt gebruikt als toegangspoort naar laagbelastende jurisdicties en om het risico van belastingontwijking door het verschuiven van de (Nederlandse) belastinggrondslag naar laagbelastende jurisdicties te verkleinen.

NTFR 2019/2422 - Door amendement vrijstelling erfbelasting over de aanspraak over 2013-2017 op kindgebonden budget

Aflevering 40, gepubliceerd op 03-10-2019
De Tweede Kamer heeft het amendement aangenomen voor een vrijstelling van de erfbelasting voor aanspraken op een kindgebonden budget over de berekeningsjaren 2013 tot en met 2017. De wetsbepaling werkt terug tot en met 1 januari 2013 en geldt uitsluitend voor erfgenamen die vóór 1 september 2019 op grond van de Successiewet 1956 (SW 1956) aangifte hebben gedaan. Dit amendement is ingediend bij de behandeling van het wetsvoorstel Verhoging van de inkomensgrens van het kindgebonden budget voor paren (Kamerstukken II, 2019-2020, 35 269, nr. 9).

NTFR 2019/2423 - Invoerrechten en btw aan de deur

Aflevering 40, gepubliceerd op 03-10-2019 geschreven door mr. G. van Dam
Op Kamervragen over het betalen van invoerrechten en btw aan de deur antwoordt de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat onder meer dat in opdracht van de Europese Commissie wordt gewerkt aan het online one-stop-shop-portaal (OSS) in verband met de afschaffing van de btw-vrijstelling tot € 22 in 2021. Dit portaal faciliteert niet-EU-e-commerce-aanbieders bij het vooraf inklaren en verrekenen van belastingen en invoerrechten. In dat geval kan een bestelling ook gewoon weer aan huis worden afgeleverd, zelfs zonder e-payment-procedure.

NTFR 2019/2424 - Als voor OB vaststaat dat gemeente niet als ondernemer handelt, geldt dat ook voor toepassing BTW-compensatiefonds

ECLI:NL:HR:2019:1446, datum uitspraak 27-09-2019, publicatiedatum 27-09-2019
Aflevering 40, gepubliceerd op 03-10-2019 met annotatie van mr. M. Soltysik
Belanghebbende is een gemeente. Zij heeft een sporthal gerealiseerd en de in verband daarmee in rekening gebrachte omzetbelasting volledig in aftrek gebracht. De sporthal wordt onder schooltijd ter beschikking gesteld aan een basisschool. Daarnaast wordt de sporthal tegen vergoeding ter beschikking gesteld aan een sportvereniging. De inspecteur merkt belanghebbende niet als ondernemer aan voor zover zij de sporthal ter beschikking stelt aan de basisschool. Om die reden zijn naheffingsaanslagen opgelegd ter zake van de ten onrechte in aftrek gebrachte omzetbelasting. Tegelijkertijd heeft de inspecteur bij beschikking de extra BCF-bijdrage geweigerd. Zowel tegen de naheffingsaanslagen OB als tegen de beschikking heeft belanghebbende bezwaar gemaakt en beroepen ingesteld. De beroepen tegen de naheffingsaanslagen OB zijn vervolgens ingetrokken. Het hof heeft de zaak terugverwezen naar de inspecteur om te beoordelen of de gemeente de sporthal tegen vergoeding en als ondernemer ter beschikking heeft gesteld of om niet en als niet-ondernemer. De Hoge Raad is het niet eens met deze terugverwijzing. Door de intrekking van de beroepen tegen de naheffingsaanslagen is voor het BTW-compensatiefonds komen vast te staan dat belanghebbende bij de terbeschikkingstelling van de sportaccommodatie aan de basisschool niet als ondernemer heeft gehandeld. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat belanghebbende geen recht heeft op een extra BCF-bijdrage omdat dit recht op de voet van art. 4, lid 1, onderdeel a, Wet BCF is uitgesloten.

NTFR 2019/2426 - Peters: vertrouwensrelatie met patiënt geen voorwaarde voor medische vrijstelling

Aflevering 40, gepubliceerd op 03-10-2019 met annotatie van mr. C.C. van den Berg
Peters is een in klinische chemie en laboratoriumdiagnostiek gespecialiseerde arts. In de jaren 2009 tot en met 2012 heeft hij medische verzorgingsdiensten verleend aan LADR. LADR verricht laboratoriumwerkzaamheden voor vrijgevestigde artsen, revalidatieklinieken, geneeskundige diensten en ziekenhuizen. Peters heeft van LADR een maandelijkse vergoeding van € 6.000 ontvangen voor zijn diensten, die met name bestonden uit medisch onderzoek ten behoeve van concrete medische laboratoriumdiagnoses en medische ondersteuning bij bloedtransfusies in het kader van concrete behandelingen.

NTFR 2019/2427 - Regards Photographiques: verlaagd tarief voor portretten en trouwfoto’s

Aflevering 40, gepubliceerd op 03-10-2019 met annotatie van mr. P.F. Zijlstra
Regards Photographiques houdt zich bezig met het maken en verkopen van foto’s. Naar aanleiding van een controle heeft de Franse belastingdienst twijfels geuit over de toepassing van het verlaagde btw-tarief op de levering van portretten en trouwfoto’s. De verwijzende rechter vraagt zich af aan welke voorwaarden foto’s moeten voldoen om te kwalificeren als kunstvoorwerpen die in aanmerking komen voor het verlaagde btw-tarief. Daarnaast vraagt de verwijzende rechter zich af of de nationale Franse regeling die foto’s zonder artistiek karakter uitsluit van het verlaagde btw-tarief, in overeenstemming is met de Btw-richtlijn.

NTFR 2019/2428 - Wijziging besluit btw-vrijstelling onderwijs

Aflevering 40, gepubliceerd op 03-10-2019 geschreven door drs. J. van der Laan en mr. J.P.W.H.T. Becks
Dit besluit van de staatssecretaris van Financiën wijzigt het besluit van 30 juli 2014 over de onderwijsvrijstelling in de btw. De wijziging betreft de intrekking van onderdeel 3.3 van het besluit over de reikwijdte van de onderwijsvrijstelling bij samenwerkende onderwijsinstellingen. Dat onderwerp is nu opgenomen in een apart besluit dat recent is gepubliceerd.

NTFR 2019/2429 - Beantwoording Kamervragen over de Wet modernisering kleineondernemersregeling (KOR)

Aflevering 40, gepubliceerd op 03-10-2019 geschreven door mr. P.F. Zijlstra
De staatssecretaris van Financiën geeft een update van de implementatie van de Wet modernisering kleineondernemersregeling (KOR). Deze wet treedt in werking per 1 januari 2020. Ondernemers kunnen zich sinds 1 juni 2019 reeds aanmelden voor toepassing van de nieuwe KOR. De staatssecretaris gaat daarbij onder meer in op de gevolgen van de recente uitspraak van het HvJ in de zaak ‘B’ (Chiffre d’affaires du revendeur de véhicules d’occasion, HvJ 29 juli 2019, zaak C-388/18, (NTFR 2019/2092)), waarin is bepaald dat een ondernemer zijn omzet moet berekenen op basis van alle gedane betalingen/transacties en niet op basis van winstmarges.

NTFR 2019/2430 - Plaatsing zonnepanelen op dak zorgt voor wijziging in percentage privégebruik woning (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2019:1438, datum uitspraak 27-09-2019, publicatiedatum 27-09-2019
Aflevering 40, gepubliceerd op 03-10-2019
Belanghebbende heeft een woning met kantoorruimte laten bouwen die tot zijn ondernemingsvermogen is gerekend. De voortbrengingskosten bedragen € 379.044. De voorbelasting van € 73.922 is volledig in aftrek gebracht. Bij een controle in 2013 is overeengekomen dat het privégebruik van de woning op 77,68% kan worden gesteld. Belanghebbende heeft in 2014 niet-geïntegreerde zonnepanelen op het dak van zijn woning geplaatst. De opgewekte, niet-gebruikte elektriciteit wordt door belanghebbende belast geleverd aan de energiemaatschappij. De voorbelasting op de zonnepanelen is in aftrek gebracht. Volgens de inspecteur is belanghebbende over 2014 ter zake van een fictieve dienst wegens privégebruik € 379.044 x 1/10 x 77,68% x 21% = € 6.183,26 aan omzetbelasting verschuldigd. Volgens belanghebbende is het percentage privégebruik echter gewijzigd door de plaatsing van de zonnepanelen. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden (28 november 2017, nr. 16/01522, NTFR 2018/182) moeten de woning en de zonnepanelen ook na de installatie voor de btw als zelfstandige goederen worden beschouwd, maar de bevestiging van de zonnepanelen heeft wel het gebruik van de woning gewijzigd. Een deel van het dak heeft namelijk een extra zakelijke functie verkregen. Bij bepaling van het privégebruik van de woning kan, anders dan belanghebbende bepleit, niet worden aangesloten bij een besluit van de staatssecretaris over het gebruik van zonnepanelen. Het privégebruik van de woning dient hier te worden berekend aan de hand van de oppervlaktes van de nuttige ruimtes van de woning. Alsdan bedraagt het totale privégebruik van de woning 74,2%.

NTFR 2019/2431 - Utb's in verband met niet voldoen aan voorschriften actieve veredeling terecht uitgereikt

ECLI:NL:PHR:2019:804, datum uitspraak 08-08-2019, publicatiedatum 30-08-2019
Aflevering 40, gepubliceerd op 03-10-2019 met annotatie van mr. B.A. Kalshoven
Belanghebbende fabriceert toner cartridges. Daarnaast verricht zij activiteiten zoals het aanpassen en assembleren van kantoormachines voor diverse afzetmarkten en beheert zij een distributiecentrum waar producten worden opgeslagen ten behoeve van de handelsactiviteiten van het concern op het westelijk halfrond. De goederen die belanghebbende fabriceert of assembleert komen van buiten het douanegebied van de Unie. Deze worden na opslag, fabricage of assemblage in het vrije verkeer gebracht dan wel weer uitgevoerd. In verband met dit laatste beschikt belanghebbende over een vergunning actieve veredeling met toepassing van het schorsingssysteem.

NTFR 2019/2433 - Verordening rioolheffing 2014 gemeente Menterwolde is onverbindend wegens overschrijding opbrengstlimiet; voor 2013 wordt zaak verwezen

ECLI:NL:HR:2019:1424, datum uitspraak 27-09-2019, publicatiedatum 27-09-2019
Aflevering 40, gepubliceerd op 03-10-2019 met annotatie van A. Oosters
Belanghebbende, een woningcorporatie, is door de gemeente Menterwolde aangeslagen voor de rioolheffing 2013 en 2014. De gemeente heeft tot de begrote lasten van 2013 en 2014 onder meer gerekend een post ‘Mutatie egalisatiereserve’. Belanghebbende heeft gesteld dat deze post ten onrechte als ‘last ter zake’ van de riolering in aanmerking is genomen. Bij het schrappen van deze post zijn de verordeningen volgens belanghebbende onverbindend wegens overschrijding van de opbrengstlimiet. Hof Arnhem-Leeuwarden 12 februari 2019, nrs. 17/00033 en 17/00034, NTFR 2019/613 heeft belanghebbende in het gelijk gesteld. In cassatie houdt deze hofuitspraak echter niet volledig stand. Het oordeel van het hof dat de toevoeging aan de egalisatiereserve geen last ter zake van de riolering is, is volgens de Hoge Raad cassatieproof. Het hof heeft in dit verband terecht beslissend geacht of de voorziening is gevormd voor kosten als bedoeld in art. 228a, lid 1, Gem.w. Anders dan het hof heeft geoordeeld, mocht de gemeente de (niet in de ramingen opgenomen) omzetbelasting over de voor de riolering gemaakte kosten die als gevolg van de Wet BFC recht geeft op een bijdrage uit dat fonds alsnog in aanmerking nemen als last ter zake van de riolering. Dat geldt echter niet voor de perceptiekosten van de rioolheffing, omdat die kosten geacht worden te zijn begrepen in de begroting van de gemeente. Het achteraf alsnog in aanmerking nemen van die kosten als last ter zake van de riolering zou leiden tot een afwijking van de vastgestelde begroting dan wel tot het tweemaal in aanmerking nemen van die kosten. Een en ander leidt voor 2014 niet tot een andere conclusie dan waartoe het hof is gekomen. Ook bij het alsnog in aanmerking nemen van het opgevoerde bedrag aan omzetbelasting voor 2014 overschrijden de geraamde baten van de rioolheffing de geraamde lasten met meer dan 10%, zodat het hof terecht de verordening voor 2014 onverbindend heeft geacht. Voor 2013 kan die conclusie niet worden getrokken op basis van het dossier. Daarom wordt de zaak voor dat jaar verwezen.

NTFR 2019/2434 - In WOZ-procedure van huurder kan in cassatieprocedure de eigenaar als derde-belanghebbende worden opgeroepen

ECLI:NL:HR:2019:1315, datum uitspraak 13-09-2019, publicatiedatum 13-09-2019
Aflevering 40, gepubliceerd op 03-10-2019 met annotatie van mr. E.C.G. Okhuizen
Belanghebbende is huurder van een woning. Aan belanghebbende is een WOZ-beschikking 2016 toegezonden naar de waarde van de woning per toestandsdatum 1 januari 2016 (€ 78.500). In cassatie is de procedurele vraag aan de orde of de Hoge Raad met toepassing van art. 8:26 Awb de eigenaar/verhuurder als derde-belanghebbende kan uitnodigen deel te nemen aan het geding in cassatie. In art. 29 AWR is art. 8:26 Awb niet van toepassing verklaard op de cassatieprocedure. De Hoge Raad ziet echter in de wijziging van art. 29 Wet WOZ – waarbij de mogelijkheid is ingevoerd dat de WOZ-waarde in beroep kan worden verhoogd – desondanks aanleiding de eigenaar/verhuurder de gelegenheid te bieden deel te nemen aan de cassatieprocedure. Deze heeft hiervan gebruikgemaakt. Wat betreft de WOZ-waarde heeft belanghebbende aangevoerd dat een WOZ-waarde van € 78.500 (2016) per toestandsdatum 1 januari 2016 onbegrijpelijk is nu na de hofuitspraak een WOZ-beschikking 2017 is afgegeven per de waardepeildatum 1 januari 2016 naar een lagere waarde van € 60.000. De Hoge Raad verwerpt deze klacht. Gelet op het systeem van de Wet WOZ en het stelsel van rechtsmiddelen is het verschil ontoereikend om te oordelen dat de hofuitspraak onbegrijpelijk is.

NTFR 2019/2435 - Hof heeft in hennepzaak niet met elkaar verenigbare oordelen gegeven inzake 'de vereiste aangifte'

ECLI:NL:HR:2019:1317, datum uitspraak 13-09-2019, publicatiedatum 13-09-2019
Aflevering 40, gepubliceerd op 03-10-2019 met annotatie van mr. J.W. Bosman
Belanghebbende woonde in een woning in Z die eigendom was van zijn partner. Hij was zelf eigenaar van een woning met garagebox in Q waarop een hypotheekschuld rustte. In 2013 is in de garagebox een hennepkwekerij aangetroffen. Belanghebbende heeft tegenover de politie verklaard dat hij de woning in Q vanaf mei 2012 en de garagebox vanaf oktober 2012 heeft verhuurd. In zijn aangifte IB/PVV 2012 heeft belanghebbende de woning in Z opgenomen als eigen woning in box 1. Tevens heeft hij de woning en de garagebox in Q in box 3 verantwoord. Verder heeft hij voor beide woningen en de garagebox hypotheekrente in aftrek gebracht in box 1. Belanghebbende heeft geen opgaaf gedaan van inkomsten uit het kweken van hennep. De inspecteur heeft in de aanslag IB/PVV 2012 de hypotheekrente voor de woning en de garagebox in Q niet in aftrek toegelaten. Daarnaast heeft hij inkomsten uit hennepkweek als row belast in box 1. Hof Arnhem-Leeuwarden (23 mei 2018, nr. 17/01147, (NTFR 2018/1327)) heeft de stelling van de inspecteur dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan, verworpen. Verder heeft het hof geoordeeld dat de inspecteur er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat belanghebbende in 2012 inkomsten uit het kweken van hennep heeft genoten. In cassatie klaagt de staatssecretaris met succes over het oordeel van het hof inzake de vereiste aangifte. Het hof is bij het bestreden oordeel namelijk enerzijds uitgegaan van de juistheid van het door de inspecteur voorgestane feitencomplex waarin belanghebbende in 2012 in box 1 te belasten inkomsten heeft genoten door in de woning/garagebox hennep te telen. Anderzijds heeft het hof niet aannemelijk geacht dat belanghebbende in 2012 enig bedrag aan inkomsten uit hennepteelt heeft genoten. Die oordelen zijn niet met elkaar verenigbaar. Gelet hierop is onbegrijpelijk de op die oordelen voortbouwende conclusie van het hof dat belanghebbende ten tijde van het doen van de aangifte niet wist of zich ervan bewust moest zijn dat door het in aftrek brengen van de rentelasten voor de woning en de garagebox in Q een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven.

NTFR 2019/2436 - Hof laat ten onrechte mondelinge behandeling ter zitting achterwege

ECLI:NL:HR:2019:1318, datum uitspraak 13-09-2019, publicatiedatum 13-09-2019
Aflevering 40, gepubliceerd op 03-10-2019 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Hangende de beroepsprocedure over een naheffingsaanslag parkeerbelasting voor parkeren binnen de gemeente Amsterdam heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag alsnog vernietigd. In geschil is of belanghebbende recht heeft op een integrale proceskostenvergoeding. Hof Amsterdam (3 juli 2018, nr. 17/00365, ECLI:NL:GHAMS:2018:4338) heeft partijen gewezen op de mogelijkheid in hoger beroep ter zitting te worden gehoord. Belanghebbende heeft vervolgens tijdig verzocht om een behandeling ter zitting. Het hof heeft echter uitspraak gedaan zonder partijen ter zitting te horen. Daarom kan de hofuitspraak niet in stand blijven.

NTFR 2019/2437 - Geen aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor Brits overheidspensioen nu overgangsregeling Verdrag VK-Nederland niet van toepassing is

ECLI:NL:HR:2019:1444, datum uitspraak 27-09-2019, publicatiedatum 27-09-2019
Aflevering 40, gepubliceerd op 03-10-2019 met annotatie van dr. mr. M van Dun
Belanghebbende, een Brit, woont sinds 8 juli 2013 in Nederland. Hij heeft van 1998 t/m 2003 in het Verenigd Koninkrijk gewerkt bij een overheidsorgaan en daarbij pensioenrechten opgebouwd. Vanaf februari 2010 heeft belanghebbende recht op pensioen. In augustus 2012 heeft belanghebbende uit hoofde van het pensioen een nabetaling ontvangen. In 2014 heeft belanghebbende pensioenbetalingen van € 9.998 ontvangen. Volgens de inspecteur en Hof Amsterdam (9 oktober 2018, nr. 17/00553, NTFR 2018/2772) heeft belanghebbende ter zake van de pensioeninkomsten van € 9.998 geen recht op een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting. De Hoge Raad is het daarmee eens. Belanghebbende wordt namelijk niet enkel als gevolg van de inwerkingtreding per 25 december 2010 van het Verdrag Verenigd Koninkrijk-Nederland geconfronteerd met een gewijzigde heffing met betrekking tot zijn overheidspensioen uit het Verenigd Koninkrijk, maar ook als gevolg van zijn verhuizing, in 2013, naar Nederland. Op die situatie ziet de overgangsregeling bij het verdrag niet.

NTFR 2019/2440 - Stilzwijgende goedkeuring Protocol tot wijziging belastingverdrag met Zwitserland

Aflevering 40, gepubliceerd op 03-10-2019
De minister van Buitenlandse Zaken heeft het op 12 juni 2019 tot stand gekomen Protocol tot wijziging van het belastingverdrag met Zwitserland, met toelichtende nota, ter stilzwijgende goedkeuring aan het Parlement voorgelegd. Met dit wijzigingsprotocol wordt het verdrag in lijn gebracht met de minimumstandaarden van het BEPS-project, wordt de positie van beleggingsinstellingen en pensioenfondsen verduidelijkt en wordt de heffingsrechtverdeling over pensioenen en dergelijke uitkeringen herzien. Hierbij wordt onder meer een antimisbruikbepaling in de vorm van een zogenoemde principal purpose test in het verdrag opgenomen en gaat voor pensioenen, lijfrenten en socialezekerheidsuitkeringen een bronstaatheffing gelden tot maximaal 15% over het brutobedrag van de uitkeringen. Verder bevat het wijzigingsprotocol enkele technische wijzigingen van het belastingverdrag.