Aflevering 8

Gepubliceerd op 21 februari 2024

NTFR 2024/332 - Two Pillars: North & South

Aflevering 8, gepubliceerd op 21-02-2024 geschreven door mr. F. van Horzen
Op 19 december 2023 is het wetsvoorstel Wet minimumbelasting 2024 (hierna: WMB 2024) aangenomen door de Eerste Kamer. Zoals bekend is deze wet een uitvloeisel van de tweede pijler van het tweepijlerproject van de OESO. In de senaat stemden alleen de fracties van FVD, Ja21 en BBB tegen het wetsvoorstel. Buiten de Haagse biotoop blijkt er meer weerstand te bestaan tegen het OESO-project, zowel in het mondiale noorden als in het mondiale zuiden, waarbij de weerstand uit het noorden opportunistisch van aard is terwijl de weerstand vanuit het zuiden fundamenteel en principieel van aard is. De kritiek vanuit het zuiden past in een bredere actuele context. Voor Nederland zou de kritiek vanuit het zuiden een goede aanleiding kunnen zijn om, gelet op het koloniale verleden, de rol van gidsland op zich te nemen en om een brug tussen North & South te bouwen, een eerste stap als onderdeel van een recent initiatief van de Verenigde Naties op het gebied van internationale fiscale samenwerking.

NTFR 2024/333 - Planning wetsvoorstellen en beleidsvoornemens Financiën 2024

Aflevering 8, gepubliceerd op 21-02-2024
De minister en de staatssecretarissen van Financiën bieden de Tweede Kamer de Planningsbrief voor 2024 aan, met daarin een overzicht van wetsvoorstellen en beleidsvoornemens waarvan wordt verwacht dat zij dit jaar naar het parlement worden gestuurd. Bij deze Planningsbrief is ook de Evaluatiekalender fiscale regelingen gevoegd.

NTFR 2024/334 - Bouwstenen voor een beter belastingstelsel

Aflevering 8, gepubliceerd op 21-02-2024
Het rapport ‘Belastingen in maatschappelijk perspectief: Bouwstenen voor een beter en eenvoudiger belastingstelsel’ is verschenen, samen met de fiches in de bijlage ruim 600 pagina’s met aanbevelingen. Het rapport is opgesteld door een ambtelijke werkgroep met een onafhankelijke voorzitter. Met dit rapport worden tevens een aantal moties en toezeggingen afgedaan (opgenomen in een van de bijlages).

NTFR 2024/338 - Hobby of handel?

Aflevering 8, gepubliceerd op 21-02-2024
De staatssecretaris van Financiën - Fiscaliteit en Belastingdienst geeft antwoord op twee sets Kamervragen over de berichten ‘Verkopen op Vinted of Marktplaats? De Belastingdienst kijkt mee’.

NTFR 2024/339 - Kranten-depothouders zijn in dienstbetrekking werkzaam

ECLI:NL:GHAMS:2024:5, datum uitspraak 09-01-2024, publicatiedatum 09-01-2024
Aflevering 8, gepubliceerd op 21-02-2024 met annotatie van mr. drs. S. Oosterbaan
Mediahuis is onderdeel van een concern dat verschillende dagbladen uitgeeft, waaronder de NRC. Een andere grote uitgever van dagbladen is DPG Media, die onder meer Het Parool uitgeeft. Mediahuis en DPG Media maken voor de distributie van verschillende dagbladen gebruik van elkaars kanalen en besteden sommige distributieactiviteiten over en weer aan elkaar uit. Tot 20 april 2020 was DPG Media verantwoordelijk voor de middagdistributie van de NRC en Het Parool. Mediahuis besluit in 2019 per eind april 2020 zelf tot distributie van de NRC over te gaan. Die distributie verloopt via depothouders. Een depothouder leidt een depot, van waaruit de kranten worden bezorgd bij de abonnees in een bepaalde stad, dorp of wijk. Veel depothouders zijn een (nieuwe) overeenkomst van opdracht aangegaan met Mediahuis. In 2021 hebben Mediahuis en DPG vanwege stijgende kosten besloten hun kranten Parool en NRC niet langer in de middag te bezorgen, maar dat tegelijkertijd in de ochtend met de andere kranten te doen. Door het vervallen van de middagbezorging heeft Mediahuis diverse overeenkomsten met depothouders opgezegd.

NTFR 2024/341 - Belanghebbende heeft haar aanmerkelijk belang in economische zin behouden

ECLI:NL:RBGEL:2023:3227, datum uitspraak 06-06-2023, publicatiedatum 03-07-2023
Aflevering 8, gepubliceerd op 21-02-2024 met annotatie van mr. E.I. Brouwer
Ter beschikkingstellingsvrijstelling; Pleitbaar standpunt; Interne compensatie; Fiscaal genietingstijdstip; Bewijslast; Aanmerkelijk belang; Voortvarendheidseis; Nieuw feit; Kwade trouw; Passenheimjurisprudentie; Verlengde navorderingstermijn; ABBB; Zorgvuldigheidsbeginsel; Vertrouwensbeginsel; Evenredigheidsbeginsel; Motiveringsbeginsel; Rechtszekerheidsbeginsel; Gelijkheidsbeginsel

NTFR 2024/345 - Step down voor remigrerende dga strijdig met vrijheid van vestiging

ECLI:NL:RBGEL:2023:6841, datum uitspraak 06-10-2023, publicatiedatum 14-12-2023
Aflevering 8, gepubliceerd op 21-02-2024 met annotatie van mr. R.S. Bekker
Belanghebbende is in 2003 vanuit Nederland naar Polen geëmigreerd. Hij bezat toen alle aandelen in bv 1, waarvan de verkrijgingsprijs € 435.148 bedroeg. Ook bezat belanghebbende alle aandelen in Bedrijf 1, een vennootschap naar Pools recht. Belanghebbende heeft jaren aangifte gedaan als binnenlands belastingplichtige. Belanghebbende heeft de inspecteur in 2013 verzocht de aanslagen over de oude jaren te corrigeren en haar te behandelen als buitenlands belastingplichtige. De inspecteur heeft er destijds van afgezien een conserverende aanslag op te leggen vanwege de fictieve vervreemding van het aanmerkelijk belang, omdat de tienjaarstermijn reeds was verstreken. In 2018 richt belanghebbende Bedrijf 2 op, een Poolse Holding, waarin hij de aandelen bv 1 (inbrengwaarde € 8.692.000) en Bedrijf 1 (inbrengwaarde € 1.312.000) inbrengt. Eind 2018 remigreert belanghebbende naar Nederland. De inspecteur en belanghebbende zijn het erover eens dat de verkrijgingsprijs van de aandelen in Bedrijf 2 op dat moment € 10.004.000 bedraagt. Vervolgens stelt de inspecteur bij beschikking de verkrijgingsprijs van Bedrijf 2 ambtshalve vast op € 1.747.148; hij heeft namelijk het verschil van de waarde van de aandelen in bv 1 bij inbreng (€ 8.692.000) en de historische verkrijgingsprijs daarvan (€ 435.148) in mindering gebracht op de verkrijgingsprijs van de aandelen in Bedrijf 2, op grond van art. 4.25 Wet IB 2001 jo. art. 16 lid 11 Uitv besl IB 2001. In geschil is of de verkrijgingsprijs van Bedrijf 2 € 10.004.000 bedraagt, zoals belanghebbende betoogt, of dat de inspecteur terecht een step down heeft toegepast en de verkrijgingsprijs heeft vastgesteld op € 1.747.148. De rechtbank stelt eerst vast dat geen sprake is van een Nederlandse heffing in strijd met het verdrag tussen Nederland en Polen. Ter discussie staat immers niet de heffing over een vervreemdingsvoordeel, maar de bij beschikking vastgestelde verkrijgingsprijs van de aandelen in Bedrijf 2. De rechtbank stelt vast dat een binnenlandse dga niet te maken krijgt met het naar beneden bijstellen van de verkrijgingsprijs bij een verhuizing binnen Nederland. Dit betekent dat sprake is van een schending van de vrijheid van vestiging. De rechtbank ziet hiervoor geen rechtvaardiging; er zijn geen dringende eisen van algemeen belang die deze beperking van een verdragsvrijheid rechtvaardigen. Het heffingsrecht over de waardeaangroei van de aandelen bv 1 in de periode dat belanghebbende in Polen woonde, zou op grond van het verdrag aan Polen toekomen en de inspecteur heeft de fiscale claim over de periode vóór de emigratie prijsgegeven. Dit betekent dat Nederland geen fiscale claim had op het moment van de remigratie over de op dat moment ongerealiseerde waardeaangroei van het aandelenbelang in bv 1. Er is ook geen sprake van een constructie en er zijn evenmin feiten die duiden op mogelijk misbruik door belanghebbende.

NTFR 2024/347 - Schuldig gebleven overnamesom wegens overdracht onderneming aan dga in privé is niet zakelijk

ECLI:NL:RBZWB:2023:9326, datum uitspraak 21-12-2023, publicatiedatum 24-01-2024
Aflevering 8, gepubliceerd op 21-02-2024 met annotatie van mr. E. Alink
Belanghebbende is enig aandeelhouder van een bv. De bv exploiteert een supermarkt. Omdat de bv in financieel slechte positie verkeerde heeft belanghebbende € 368.263 vanuit zijn privévermogen in de bv gestort. Deze storting is in rekening-courant verwerkt. De bv is later overgestapt naar een andere supermarktformule. Verzoek daarbij was dat de schuld werd omgevormd naar een achtergestelde lening. Op 1 januari 2017 is de onderneming overgedragen aan belanghebbende voor een bedrag van negatief € 445.170. De bv is deze prijs schuldig gebleven. In het bedrag is de achtergestelde lening verdisconteerd. De bv is december 2017 geliquideerd. Belanghebbende heeft een bedrag van € 445.170 als verlies uit onderneming aangemerkt vanwege afwaardering van de vordering. Deze aftrek is door de inspecteur geschrapt. De inspecteur heeft het verlies uit aanmerkelijk belang verhoogd met het bedrag van de afgewaardeerde lening.

NTFR 2024/349 - A-G Pauwels gaat in op het begrip ‘werkelijke behaalde rendement’ uit het Kerstarrest over box 3

ECLI:NL:PHR:2024:134, datum uitspraak 09-02-2024, publicatiedatum 09-02-2024
Aflevering 8, gepubliceerd op 21-02-2024 met annotatie van mr. E. Alink
In vijf vergelijkbare box 3-zaken heeft A-G Pauwels conclusies genomen – met een gemeenschappelijke bijlage – over het begrip ‘werkelijk behaald rendement’ uit het kerstarrest. Het begrip is onderdeel van de door de Hoge Raad geformuleerde maatstaf voor de vaststelling of het in 2017 ingevoerde forfaitaire stelsel van box 3 in een concreet geval leidt tot een EVRM-schending. Het begrip komt ook terug in de overweging waarin de Hoge Raad rechtsherstel biedt in de zaak die voorlag in het Kerstarrest. De Hoge Raad biedt in die zaak namelijk rechtsherstel door te bepalen dat alleen in de heffing wordt betrokken het werkelijke rendement dat is behaald. Dat is in die zaak een toepassing van de door de Hoge Raad geformuleerde rechtsbeschermingsnorm van ‘een op rechtsherstel gerichte compensatie’.

NTFR 2024/354 - A-G Koopman gaat in op prejudiciële vraag over toepassing premiedeel ouderenkorting voor niet-inwoners

ECLI:NL:PHR:2024:79, datum uitspraak 19-01-2024, publicatiedatum 02-02-2024
Aflevering 8, gepubliceerd op 21-02-2024 met annotatie van mr. P.R.M. Bierlaagh
Belanghebbende woonde in 2021 in Polen. Hij genoot in Nederland belastbare inkomsten van € 7.991 (AOW-uitkering) en niet in Nederland belastbare inkomsten van € 47.762. Bij de rechtbank is in geschil hoe het deel van de ouderenkorting dat in mindering komt op de premie volksverzekeringen (het premiedeel van de ouderenkorting) dient te worden berekend. Meer specifiek is in geschil, hoe het begrip ‘verzamelinkomen’ uit art. 8.17 lid 2 Wet IB 2001, moet worden uitgelegd voor iemand die niet in Nederland woont (hierna: een niet-inwoner) en wiens inkomen gedeeltelijk wel, en gedeeltelijk niet in Nederland wordt belast. In die wetsbepaling is de afbouw van de ouderenkorting geregeld: hoe hoger het verzamelinkomen, des te lager is de ouderenkorting.

NTFR 2024/358 - Kennisgroepstandpunt toepassing van art. 15b Wet Vpb 1969 en de vrijheid van vestiging

Aflevering 8, gepubliceerd op 21-02-2024 geschreven door dr. M.J. van Hulten LLM
De Kennisgroep IBR Vpb & winst van de Belastingdienst heeft de vraag beantwoord of de vrijheid van vestiging zich ertegen verzet dat bij de toepassing van art. 15b Wet Vpb 1969 op een Nederlandse bv met een in een andere lidstaat gevestigde dochter, de buitenlandse winst van die dochter niet in aanmerking wordt genomen bij de berekening van de gecorrigeerde winst.

NTFR 2024/359 - Aangaan huwelijkse voorwaarden vormt geen belaste verkrijging krachtens erfrecht tenzij sprake is van fraus legis

ECLI:NL:HR:2024:239, datum uitspraak 16-02-2024, publicatiedatum 16-02-2024
Aflevering 8, gepubliceerd op 21-02-2024 met annotatie van prof. mr. B.M.E.M. Schols
Belanghebbende is in september 2015 in wettelijke gemeenschap van goederen (50%-50%) gehuwd met erflater. Zij zijn in oktober 2017 huwelijkse voorwaarden aangegaan, waarbij een verhouding van 10% (erflater) – 90% (belanghebbende) is overeengekomen. Erflater is in 2017 overleden, binnen 180 dagen na het aangaan van de huwelijkse voorwaarden. Belanghebbende is de enige erfgename. De inspecteur heeft haar een aanslag erfbelasting opgelegd, uitgaande van een 50-50-verdeling. Hof Amsterdam (NTFR 2022/619) heeft de inspecteur in het gelijk gesteld. Volgens het hof is sprake van fraus legis. In cassatie houdt de hofuitspraak echter geen stand.

NTFR 2024/360 - Levering van perceel met lange muur met grondkeringsfunctie is belaste levering van bouwterrein

ECLI:NL:HR:2024:216, datum uitspraak 09-02-2024, publicatiedatum 09-02-2024
Aflevering 8, gepubliceerd op 21-02-2024 met annotatie van mr. drs. W.A.P. Nieuwenhuizen
In geschil is of ter zake van de levering van een perceel sprake is van een levering van bebouwde grond, waardoor de levering van omzetbelasting is vrijgesteld, dan wel van onbebouwde grond waardoor de levering een met omzetbelasting belaste levering is van een bouwterrein.

NTFR 2024/361 - Levering perceel en bouwrijp maken daarvan vormen één (samengestelde) handeling die bestaat uit de levering van een bouwterrein

ECLI:NL:HR:2024:218, datum uitspraak 09-02-2024, publicatiedatum 09-02-2024
Aflevering 8, gepubliceerd op 21-02-2024 met annotatie van mr. M.W.C. Soltysik
Belanghebbende heeft op 28 oktober 2015 een onroerende zaak geleverd. Zij had zich daarbij ook contractueel verplicht tot extra werkzaamheden (verwijderen portacabins en klinkerbestrating, saneren en bouwrijp maken van de grond). Volgens hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2021/3521) betrof de levering een levering van een bouwterrein. Daarbij is het hof uitgegaan van de in art. 11 lid 6 Wet OB 1968 gegeven definitie van het begrip bouwterrein. Dat is volgens de Hoge Raad niet correct, omdat die definitie pas per 1 januari 2017 in de wet is opgenomen terwijl de levering op 28 oktober 2015 heeft plaatsgevonden. Tot cassatie leidt dit echter niet. Ook met inachtneming van de wettelijke bepalingen die van toepassing waren op 28 oktober 2015 is volgens de Hoge Raad namelijk sprake van de levering van een bouwterrein.

NTFR 2024/364 - Vastgoedbesluit leidt tot btw-aftrek verbouwingskosten aan dga verhuurde villa

ECLI:NL:RBGEL:2024:194, datum uitspraak 17-01-2024, publicatiedatum 25-01-2024
Aflevering 8, gepubliceerd op 21-02-2024 met annotatie van mr. M.W.C. Soltysik
short stay; vastgoedbesluit; huurvordering; vrijstelling; huurovereenkomst; feitelijk verblijf; hotel; pension; vakantiebestedingsbedrijf; verhuur; verbouwing; recreatiebestemming; woonbestemming; vakantiewoning; financieringsovereenkomst; hotelbedrijf

NTFR 2024/366 - Voor waardevermindering wegens ‘schadeverleden’ gebruikte auto is concreet deskundigenbewijs vereist

ECLI:NL:HR:2024:147, datum uitspraak 02-02-2024, publicatiedatum 02-02-2024
Aflevering 8, gepubliceerd op 21-02-2024 met annotatie van mr. R. Zeldenrust
Belanghebbende heeft op 18 april 2018 een buitenlandse gebruikte auto doen registreren in het Nederlandse kentekenregister. In de op die dag gedane BPM-aangifte is voor de afschrijving de taxatiemethode gehanteerd. Op de opnamedatum 28 maart 2018 vertoonde de auto volgens het taxatierapport ernstige schade. De handelsinkoopwaarde is in het rapport bepaald op een negatief bedrag. Na controle door DRZ bleek dat de schade op de aangiftedatum reeds volledig was hersteld. De inspecteur heeft daarom op basis van een koerslijst nageheven. Daarbij is hij uitgegaan van een handelsinkoopwaarde van € 38.160 zonder rekening te houden met schade. Hof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2021:2567, NTFR 2022/263) heeft aannemelijk geacht dat de auto vanwege het schadeverleden in waarde is gedaald ten opzichte van de gehanteerde koerslijstwaarde. Het hof heeft die waardedaling in goede justitie vastgesteld op € 10.000.

NTFR 2024/367 - BPM-vermindering voor gebruikte auto’s kan niet worden berekend op basis van herleidingsmethode

ECLI:NL:PHR:2023:1215, datum uitspraak 22-12-2023, publicatiedatum 19-01-2024
Aflevering 8, gepubliceerd op 21-02-2024 met annotatie van mr. R. Zeldenrust
Belanghebbenden hebben aangiften BPM gedaan ter zake van de registratie van personenauto’s. In de aangiften passen zij een BPM-vermindering voor gebruikte voertuigen toe. Voor het berekenen van de BPM-vermindering wordt gebruik gemaakt van de ‘herleidingsmethode’. Volgens deze methode wordt eerst het herrekende bruto BPM-bedrag voor de referentieauto herleid uit een historische koerslijst, dan wel uit het kentekenregister. Vervolgens wordt de forfaitaire afschrijvingstabel toegepast op de herrekende bruto BPM. Belanghebbenden voeren aan dat deze methode aansluit bij de systematiek voor de teruggaaf van BPM in uitvoersituaties. Uit de teruggaafsystematiek valt volgens belanghebbenden het bedrag aan rest-BPM af te leiden dat nog rust op soortgelijke voertuigen op het moment van uitvoer. In deze conclusies komt primair de vraag aan de orde of het gebruik van de herleidingsmethode moet worden toegestaan.

NTFR 2024/377 - Belastingrente over teruggave btw van in 2003 aangeschafte zonnepanelen (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2024:255, datum uitspraak 16-02-2024, publicatiedatum 16-02-2024
Aflevering 8, gepubliceerd op 21-02-2024
Belanghebbende heeft in 2003 zonnepanelen aangeschaft. Op 9 oktober 2018 verzoekt hij in een aangifte om teruggave van de omzetbelasting van € 5.081. De gevraagde teruggave wordt op 27 december 2018 verleend zonder rente. Rechtbank Noord-Nederland (28 augustus 2020, nr. 19/3041, NTFR 2020/2672) was van oordeel dat er geen recht bestaat op (heffings)rente. Belanghebbende is in hoger beroep gegaan. Hof Arnhem-Leeuwarden (8 februari 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:921, NTFR 2022/107) heeft geoordeeld dat belanghebbende wél recht heeft op rente, te weten belastingrente. Het per 1 januari 2013 in werking getreden art. 30ha AWR heeft namelijk ten aanzien van belanghebbende onmiddellijke werking. Toepassing van dit artikel leidt ertoe dat belanghebbende recht heeft op belastingrente, omdat de teruggaafbeschikking niet binnen acht weken na de ontvangst van de aangifte is verleend. De belastingrente dient berekend te worden over de periode van 4 december 2018 tot 10 januari 2019. Een beroep op vergoeding van meer (heffings)rente heeft het Hof afgewezen onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank. De Hoge Raad heeft het ingestelde cassatieberoep ongegrond verklaard onder verwijzing naar art. 81.1 Wet RO.

NTFR 2024/378 - Belastingadvieskantoor moet volledige inzage geven geven in e-mails (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2024:256, datum uitspraak 16-02-2024, publicatiedatum 16-02-2024
Aflevering 8, gepubliceerd op 21-02-2024
Belanghebbende exploiteert een belastingadvies- en administratiekantoor. In het kader van het project Trust Company Service Providers (TCSP) heeft de inspecteur bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld. Daarbij heeft de inspecteur, om de volledigheid van de opbrengstverantwoording te controleren, inzage gevraagd in digitale bestanden en e-mailverkeer. Belanghebbende heeft deels aan het informatieverzoek voldaan, maar heeft geweigerd de volledige inhoud van de gevraagde e-mails te verstrekken. Daarop heeft de inspecteur informatiebeschikkingen afgegeven. Hof Arnhem-Leeuwarden (1 februari 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:715, NTFR 2022/1076) heeft geoordeeld dat de inspecteur zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gevraagde e-mails van belang kunnen zijn voor de belastingheffing ten aanzien van belanghebbende. De e-mails kunnen helpen bij de beoordeling of belanghebbende haar omzet juist en volledig heeft verantwoord, eventueel na een daartoe door de inspecteur in te stellen derdenonderzoek. Door geen volledige inzage in de e-mails te verlenen, heeft belanghebbende niet voldaan aan de op haar rustende verplichtingen uit hoofde van art. 47 en 52 AWR.

NTFR 2024/379 - A-G Koopman belicht navorderingsbevoegdheid bij kennisversplintering binnen Belastingdienst

ECLI:NL:PHR:2024:40, datum uitspraak 12-01-2024, publicatiedatum 26-01-2024
Aflevering 8, gepubliceerd op 21-02-2024 met annotatie van mr. V.S. Huygen van Dyck-Jagersma
De feitelijke leiding van belanghebbende is eind 2011 verplaatst naar Malta. Volgens de inspecteur wijst het belastingverdrag met Malta (hierna: Verdrag) niet het exclusieve heffingsrecht over de resultaten van belanghebbende, toe aan Malta, omdat (primair) belanghebbende haar inkomsten niet naar Malta heeft overgemaakt of aldaar heeft ontvangen (art. 2 lid 5 Verdrag) en (subsidiair) omdat belanghebbende gebruik maakt van een bijzondere regeling in Malta (art. 30 Verdrag).

NTFR 2024/382 - Deel van vergrijpboetes vernietigd omdat grove schuld voor die jaren niet is bewezen

ECLI:NL:GHDHA:2023:2466, datum uitspraak 05-12-2023, publicatiedatum 15-01-2024
Aflevering 8, gepubliceerd op 21-02-2024 met annotatie van mr. M. van Leeuwen
verzwegen Zwitserse bankrekening; verzwegen contant geld; beboetbaar feit; waarborgen; buiten redelijke twijfel; doen blijken; overtuigend aantonen; elkaars financiële situatie; ernstig onzorgvuldig gehandeld; redelijke termijn; samenhangende zaken; één zaak

NTFR 2024/383 - Op gelijkheidsbeginsel steunend verzoek om ambtshalve vermindering terecht afgewezen

ECLI:NL:RBZWB:2023:8587, datum uitspraak 07-12-2023, publicatiedatum 22-01-2024
Aflevering 8, gepubliceerd op 21-02-2024 met annotatie van mr. M.H. Hogendoorn
Aan belanghebbende is met dagtekening 29 juni 2018 een aanslag IB/PVV 2017 opgelegd. Belanghebbende heeft naar aanleiding van het Kerstarrest (NTFR 2022/37) op 28 januari 2022 verzocht om ambtshalve vermindering van de aanslag. Dit verzoek is op 12 mei 2022 afgewezen. Belanghebbende komt op 2 juni 2022 in bezwaar. Omdat een beslissing uitbleef, heeft belanghebbende de inspecteur op 25 november 2022 in gebreke gesteld. Op 10 januari 2023 heeft de inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar afgewezen. Belanghebbende komt in beroep.

NTFR 2024/384 - Verzet is evident kansloos en leidt tot onredelijk gebruik van procesrecht

ECLI:NL:RBGEL:2023:7207, datum uitspraak 30-11-2023, publicatiedatum 31-01-2024
Aflevering 8, gepubliceerd op 21-02-2024 met annotatie van mr. A.H.G.M. Blomen
De gemachtigde van belanghebbende heeft beroep ingesteld inzake meerdere BPM-procedures. De rechtbank heeft de beroepen niet-ontvankelijk verklaard, omdat ondanks daartoe te zijn herinnerd, het griffierecht niet is voldaan. Tegen de uitspraken is verzet gedaan. In verzet stelt belanghebbende dat het voorafgaand aan een procedure bij de rechtbank heffen van griffierecht in strijd is met het Unierecht. De gemachtigde heeft verklaard weliswaar bekend te zijn met de uitspraak van de Hoge Raad (HR 11 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1579, NTFR 2019/2606), maar desondanks te volharden in het instellen van verzet, omdat hij het niet eens is met deze jurisprudentie. De rechtbank stelt ambtshalve vast dat de (voormalig) gemachtigde stelselmatig in verzet komt tegen uitspraken waarbij een beroep niet-ontvankelijk is verklaard omdat het griffierecht niet is voldaan, waarbij die verzetten stelselmatig ongegrond worden verklaard met een verwijzing naar voornoemde uitspraak.

NTFR 2024/388 - Scherpe keuzes bij invorderingsmaatregelen coronabelastingschulden

Aflevering 8, gepubliceerd op 21-02-2024
De afwikkeling van de coronabelastingschulden brengt een aanzienlijke uitvoeringslast met zich mee voor de Belastingdienst, maar uiteindelijk zullen invorderingsmaatregelen volgen voor alle ondernemers die niet aan hun (corona)betalingsverplichtingen voldoen. Dit schrijft staatssecretaris Van Rij in een Kamerbrief met de actuele stand van zaken rond de coronabelastingschulden en de coronabetalingsregeling.

NTFR 2024/390 - Luxemburgse fiscale rulings over de herstructurering van de Engie-groep vormen geen verboden staatssteun

ECLI:EU:C:2023:948, datum uitspraak 05-12-2023,
Aflevering 8, gepubliceerd op 21-02-2024 met annotatie van mr. A.L. Faber LLM
Bij besluit van 20 juni 2018 heeft de Commissie vastgesteld dat de Luxemburgse belastingautoriteiten twee fiscale rulings hadden afgegeven in het kader van complexe vennootschapsrechtelijke en financiële constructies binnen de groep Engie. Volgens haar heeft deze fiscale behandeling de groep in staat gesteld om belastingheffing te vermijden over nagenoeg de volledige winst die de in Luxemburg gevestigde dochtervennootschappen hebben gerealiseerd. Zij is tot de slotsom gekomen dat die fiscale rulings staatssteun vormden die onverenigbaar was met de interne markt en die door de Luxemburgse autoriteiten moest worden teruggevorderd van de begunstigden ervan. Het Gerecht van de Europese Unie, waarbij de groep Engie en Luxemburg beroep hadden ingesteld, heeft hun beroepen verworpen (NTFR 2021/1883). Daarop hebben Engie en Luxemburg hogere voorziening ingesteld bij het HvJ. Het HvJ herinnert eraan dat de Commissie, om te bepalen of een nationale maatregel staatssteun vormt, met name moet aantonen dat deze de begunstigde ervan een selectief voordeel verleent. Om een belastingmaatregel als ‘selectief’ aan te merken, moet zij om te beginnen het referentiestelsel vaststellen, dit is de ‘normale’ belastingregeling die in de betrokken staat van toepassing is. Vervolgens moet de Commissie aantonen dat de maatregel in kwestie afwijkt van dit referentiestelsel omdat er een verschil in behandeling mee wordt ingevoerd tussen ondernemingen die zich in een vergelijkbare situatie bevinden. De betreffende bepalingen van Luxemburgs recht stellen de vrijstelling voor inkomsten uit deelnemingen bij een moedermaatschappij niet uitdrukkelijk afhankelijk van de heffing van belasting over de uitgekeerde winst bij haar dochtervennootschap. Dit was de uitlegging die Luxemburg aan deze bepalingen heeft gegeven. De Commissie is in dit geval afgeweken van deze uitlegging door zich op het standpunt te stellen dat dit onverenigbaar was met de algemene doelstelling om alle ingezeten vennootschappen te belasten. Volgens het HvJ is de Commissie echter in beginsel verplicht om de door de lidstaat gegeven uitlegging van de bepalingen van nationaal recht te aanvaarden, voor zover deze uitlegging verenigbaar is met de bewoordingen van deze bepalingen. In deze zaak heeft de Commissie echter niets aangevoerd dat afdoet aan de uitlegging van Luxemburg, die overigens verenigbaar is met de bewoordingen van deze bepalingen. Het Gerecht heeft dus ten onrechte de vaststelling van de Commissie bevestigd dat er sprake was van een dergelijk voorwaardelijk verband tussen deze twee fiscale behandelingen. Bovendien heeft het Gerecht ten onrechte geoordeeld dat de Commissie geen rekening hoefde te houden met de administratieve praktijk van de Luxemburgse belastingautoriteiten met betrekking tot een nationale bepaling inzake rechtsmisbruik. Ter onderbouwing van haar besluit had de Commissie namelijk moeten aantonen dat de Luxemburgse belastingdienst in de betreffende fiscale rulings was afgeweken van zijn eigen praktijk met betrekking tot verrichtingen die vergelijkbaar zijn met die welke hier aan de orde zijn. Ten slotte doet het HvJ zelf uitspraak op de beroepen tot nietigverklaring. Volgens het HvJ heeft de Commissie fouten gemaakt bij haar verschillende analyses van de referentiekaders die het normale belastingstelsel afbakenen. In het bijzonder zouden de bevoegdheid en de fiscale autonomie van de lidstaten in sectoren die niet op Unieniveau zijn geharmoniseerd, worden geschonden indien de Commissie uitsluitend op basis van de door het nationale recht nagestreefde algemene doelstelling om alle ingezeten vennootschappen te belasten een referentiekader zou kunnen bepalen, dus zonder in dat kader met name bepalingen inzake vrijstellingen op te nemen. Deze fouten hebben de gehele selectiviteitsanalyse aangetast, en het besluit van de Commissie wordt dan ook nietig verklaard.

NTFR 2024/391 - Lijfrente-uitkering aan inwoner Filipijnen in Nederland belast

ECLI:NL:HR:2024:215, datum uitspraak 09-02-2024, publicatiedatum 09-02-2024
Aflevering 8, gepubliceerd op 21-02-2024 met annotatie van mr. C.C. Maree
Belanghebbende woonde in 2016 in de Filipijnen en ontving toen een lijfrente-uitkering van € 1.824 van een in Nederland gevestigde verzekeringsmaatschappij, waarop € 651 loonheffing is ingehouden. De verzekeringsmaatschappij is in Nederland onderworpen aan de vennootschapsbelasting. De inspecteur heeft de lijfrente-uitkering belast. Zowel hof Den Bosch (ECLI:NL:GHSHE:2023:478) als de Hoge Raad stellen de inspecteur in het gelijk. Art. 18 lid 1 van het belastingverdrag met de Filipijnen wijst de lijfrente-uitkering weliswaar toe aan de woonstaat, maar lid 2 geeft ook de bronstaat heffingsbevoegdheid als de uitkering ten laste van de winst van de verzekeringsmaatschappij is gekomen. Daarvan is sprake. Daarbij is niet van belang of de verzekeringsmaatschappij die uitkeringen rechtstreeks ten laste van haar winst brengt, of dat zij ze boekhoudkundig verwerkt door afboeking op een passiefpost zoals een premiereserve die eerder met het oog op het doen van die uitkeringen ten laste van de winst is gevormd.