NTFR 2024/390 - Luxemburgse fiscale rulings over de herstructurering van de Engie-groep vormen geen verboden staatssteun
ECLI:EU:C:2023:948, datum uitspraak 05-12-2023,
Aflevering 8, gepubliceerd op 21-02-2024 met annotatie van mr. A.L. Faber LLMBij besluit van 20 juni 2018 heeft de Commissie vastgesteld dat de Luxemburgse belastingautoriteiten twee fiscale rulings hadden afgegeven in het kader van complexe vennootschapsrechtelijke en financiële constructies binnen de groep Engie. Volgens haar heeft deze fiscale behandeling de groep in staat gesteld om belastingheffing te vermijden over nagenoeg de volledige winst die de in Luxemburg gevestigde dochtervennootschappen hebben gerealiseerd. Zij is tot de slotsom gekomen dat die fiscale rulings staatssteun vormden die onverenigbaar was met de interne markt en die door de Luxemburgse autoriteiten moest worden teruggevorderd van de begunstigden ervan. Het Gerecht van de Europese Unie, waarbij de groep Engie en Luxemburg beroep hadden ingesteld, heeft hun beroepen verworpen (NTFR 2021/1883). Daarop hebben Engie en Luxemburg hogere voorziening ingesteld bij het HvJ. Het HvJ herinnert eraan dat de Commissie, om te bepalen of een nationale maatregel staatssteun vormt, met name moet aantonen dat deze de begunstigde ervan een selectief voordeel verleent. Om een belastingmaatregel als ‘selectief’ aan te merken, moet zij om te beginnen het referentiestelsel vaststellen, dit is de ‘normale’ belastingregeling die in de betrokken staat van toepassing is. Vervolgens moet de Commissie aantonen dat de maatregel in kwestie afwijkt van dit referentiestelsel omdat er een verschil in behandeling mee wordt ingevoerd tussen ondernemingen die zich in een vergelijkbare situatie bevinden. De betreffende bepalingen van Luxemburgs recht stellen de vrijstelling voor inkomsten uit deelnemingen bij een moedermaatschappij niet uitdrukkelijk afhankelijk van de heffing van belasting over de uitgekeerde winst bij haar dochtervennootschap. Dit was de uitlegging die Luxemburg aan deze bepalingen heeft gegeven. De Commissie is in dit geval afgeweken van deze uitlegging door zich op het standpunt te stellen dat dit onverenigbaar was met de algemene doelstelling om alle ingezeten vennootschappen te belasten. Volgens het HvJ is de Commissie echter in beginsel verplicht om de door de lidstaat gegeven uitlegging van de bepalingen van nationaal recht te aanvaarden, voor zover deze uitlegging verenigbaar is met de bewoordingen van deze bepalingen. In deze zaak heeft de Commissie echter niets aangevoerd dat afdoet aan de uitlegging van Luxemburg, die overigens verenigbaar is met de bewoordingen van deze bepalingen. Het Gerecht heeft dus ten onrechte de vaststelling van de Commissie bevestigd dat er sprake was van een dergelijk voorwaardelijk verband tussen deze twee fiscale behandelingen. Bovendien heeft het Gerecht ten onrechte geoordeeld dat de Commissie geen rekening hoefde te houden met de administratieve praktijk van de Luxemburgse belastingautoriteiten met betrekking tot een nationale bepaling inzake rechtsmisbruik. Ter onderbouwing van haar besluit had de Commissie namelijk moeten aantonen dat de Luxemburgse belastingdienst in de betreffende fiscale rulings was afgeweken van zijn eigen praktijk met betrekking tot verrichtingen die vergelijkbaar zijn met die welke hier aan de orde zijn. Ten slotte doet het HvJ zelf uitspraak op de beroepen tot nietigverklaring. Volgens het HvJ heeft de Commissie fouten gemaakt bij haar verschillende analyses van de referentiekaders die het normale belastingstelsel afbakenen. In het bijzonder zouden de bevoegdheid en de fiscale autonomie van de lidstaten in sectoren die niet op Unieniveau zijn geharmoniseerd, worden geschonden indien de Commissie uitsluitend op basis van de door het nationale recht nagestreefde algemene doelstelling om alle ingezeten vennootschappen te belasten een referentiekader zou kunnen bepalen, dus zonder in dat kader met name bepalingen inzake vrijstellingen op te nemen. Deze fouten hebben de gehele selectiviteitsanalyse aangetast, en het besluit van de Commissie wordt dan ook nietig verklaard.