TFB 2007, afl. 8 - De procesgang van art. 8:29 Awb bij de belastingrechter
Aflevering 8, gepubliceerd op 01-12-2007 geschreven door Mr. J.P.G.M. van der Graaf en Mr. J.H. AsbreukArt. 8:29 Awb is een vreemde eend in de bijt van het bestuursprocesrecht, waaronder het fiscale. Partijen die verplicht zijn om inlichtingen te verstrekken of stukken te overleggen, kunnen dit weigeren of alleen de rechter kennis laten nemen van de inlichtingen of stukken, indien de rechter ‘gewichtige redenen’ aanwezig acht. Met deze bepaling wordt dus toegestaan dat in geval van ‘gewichtige redenen’ wordt afgeweken van enkele beginselen van behoorlijke rechtspraak, zoals dat alle procespartijen en de rechter de beschikking hebben over alle relevante informatie (interne procesopenbaarheid/equality of arms) en dat de wederpartij tegenover de rechter moet kunnen reageren op door de andere procespartij aan de rechter verstrekte gegevens (hoor en wederhoor). Alhoewel de desbetreffende bewindslieden herhaaldelijk de verwachting hebben uitgesproken – met name voor het fiscale procesrecht – dat de overheid zelden om toepassing van art. 8:29 Awb zou vragen,Het is maar wat te verstaan onder zelden, maar wij kunnen het aantal malen dat door de inspecteur in KBL- zaken tot op heden beroep is gedaan op art. 8:29 Awb niet als zodanig aanmerken. En dan is het Rekeningenproject wat de KBL-zaken betreft zeker nog niet afgelopen. Bovendien komen er nog de zaken aan van de draaiboeken van de projecten Buitenlands Vermogen en Bank Zonder Naam (vgl. FutD 2007-0824 en 2007- 0953). lijkt die verwachting inmiddels gelogenstraft door de praktijk in in ieder geval het fiscale procesrechtKamerstukken II, 1997-1998, 25 175, nr. 5, p. 13, Kamerstukken I, 1997-1998, 25 175, nr. 323b, p. 5, Kamerstukken II, 1999-2000, 26 523, nr. 6, p. 5. Voor het procesrecht heeft de staatssecretaris van Financiën zelfs toegezegd en als beleid gepubliceerd dat de Belastingdienst geen beroep zal doen op art. 8:29 Awb anders dan ingeval de belanghebbende zou vragen om toevoeging van de desbetreffende stukken aan het procesdossier als zijnde op de zaak betrekking hebbende stukken (Handelingen I, 1998, p. EK 4-74 en 4-75; Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 1 juni 2005, nr. CPP 2005/1077M). Die toezegging en dat beleid houden ipso facto weinig in. Volgens A-G Wattel vertonen die toezegging en dat beleid ‘de trekken van een wassen neus’ (punt 5.14 van zijn conclusie van 14 februari 2007 in de zaken nr. 42.715 t/m 4.2717 en punt 7.12 van zijn conclusie van 18 september 2007 in de zaken nr. 43.791 en 43.792). Overigens, die toezegging is door de Belastingdienst niet nagekomen in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van het Hof Arnhem van 25 oktober 2006, nr. 04/01343, Fida 20063390, omdat in die zaak niet de belanghebbende, maar het hof zelf vroeg aan de inspecteur om overlegging van het Draaiboek Rekeningenproject en de Nieuwsbrieven in dat project. Toch heeft de inspecteur zich toen beroepen op art. 8:29 Awb..