TFB 2009, afl. 2 - Versterking van de cassatierechtspraak door de belastingkamer
Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2009 geschreven door Mw. mr.drs. L.M. Brouwer-HartenLang geleden had de Hoge Raad een selectiekamer. In de eerste ‘Wet op de zamenstelling der Regterlijke magt en het beleid der Justitie’ uit 1827 (thans genaamd Wet op de rechterlijke organisatie) was bepaald dat, alvorens voortzetting van de cassatieprocedure was toegestaan, in civiele gedingen de zaak bij een ‘kamer der rekwesten’ werd onderzocht.Wet van den 18den April 1827, op de zamenstelling der Regterlijke magt en het beleid der justitie, Stb. 1827, 20.Indien die kamer oordeelde dat de middelen ongegrond of niet-ontvankelijk waren, werd het verzoek tot cassatie van de hand gewezen met een arrest met middelen omkleed.Stb. 1827, 20, p. 37 (art. 108). Want, zo stelde de regering, ‘zonder zoodanig voorlopig onderzoek zoude de beroepen in cassatie merkelijk tot ongerief van den loop der justitie worden vermenigvuldigd’.Memorie van antwoorden op de aanmerkingen der sectien van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, opzigtelijk de regterlijke organisatie, Bijvoegsel 1827, p. 70. Raadsheren die over het toestaan van het verzoek hadden geoordeeld, konden niet vonnissen over de cassatie zelf.Stb. 1827, 20, p. 36 (art. 103). In 1835 is de selectieprocedure zonder enige toelichting uit deze wet verdwenen.Wet van 28 april 1835, Stb. 1835, 10. En nu, vele jaren later, is de discussie over een selectiekamer weer opgelaaid.