Aflevering 8

Gepubliceerd op 1 november 2011

TFB 2011, afl. 8 - De informatiebeschikking: rechtsbescherming of slechts een illusie?

Aflevering 8, gepubliceerd op 01-11-2011 geschreven door Mw. mr. A.M.E. Nuyens en Mw. mr. G.H. Ulrich
Op grond van fiscale wetgeving – art. 47 e.v. Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) – kan de inspecteur belasting- en administratieplichtigen verzoeken informatie te verstrekken die fiscaal relevant kan zijn. De grenzen van deze informatie- en administratieplicht en de daarbij behorende bevoegdheden van de inspecteur zijn niet altijd even helder. Tot medio 2011 bestond nauwelijks rechtsbescherming voor degenen die met onduidelijkheden over deze informatie- of administratieplicht werden geconfronteerd. De reikwijdte van bijvoorbeeld de informatieverplichting kon alleen achteraf aan de orde worden gesteld in de procedure tegen de aanslag waarop het informatieverzoek betrekking had. Als een belastingplichtige al in een eerder stadium bevestiging wilde dat hij de inlichtingen waarom de inspecteur verzocht niet behoefde te verstrekken, moest hij een kort geding bij de civiele (rest)rechter aanhangig maken.

TFB 2011, afl. 8 - Derdenonderzoeken en rechtsbescherming

Aflevering 8, gepubliceerd op 01-11-2011 geschreven door Mr. M. Muller
Per 1 juli is de initiatiefwet van Dezentjé Hamming en Groot in werking getreden. Verwacht mag worden dat de rechtsbescherming die deze wet introduceert – en dan met name de informatiebeschikking – een impuls zal geven aan een evenwichtiger speelveld waarin de informatiebevoegdheden van de fiscus langzaamaan scherpere contouren krijgen. In deze bijdrage komt de vraag aan de orde of dat ook geldt voor de bevoegdheden in het kader van derdenonderzoeken.

TFB 2011, afl. 8 - Europese boetes voor termijnoverschrijding

Aflevering 8, gepubliceerd op 01-11-2011 geschreven door Prof.mr. A.Q.C. Tak
Nederland (althans de Staat, maar wat is nog het verschil?) moet zich opmaken voor een forse financiële aderlating. En het is geen eenmalige operatie, maar een continue bloeding. Nadat decennialang het spook van aansprakelijkheid voor onrechtmatige rechtspraak slechts een denkbeeldige geestverschijning mocht heten,Slechts in theorie mogelijk als sprake zou zijn van veronachtzaming van zó fundamentele rechtsbeginselen bij de voorbereiding van de uitspraak, dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet meer zou kunnen worden gesproken: zie bijv. HR 3 december 1971, NJ 1972, 137; HR 17 maart 1978, NJ 1979, 204, EHRM 20 november 1989, NJ 1990, 245 (Kostovski) en HR 29 april 1994, NJ1995, 272. blijkt dit onder Europees gezag inmiddels een reële horror.Gewezen kan bijvoorbeeld worden op de rechtspraak van het Hof van Justitie inzake Köbler (30 september 2003, AB 429), Commissie/Italië (9 dececember 2003, AB 2004, 59) en Kühne & Heitz (13 januari 2004,AB 429). Maar waren dit nog uitspraken van een internationaal hof, zij zijn gevolgd door uitspraken van nationale rechters.Rb. Den Haag 23 mei 2007, LJN: BA5762, waarover V.V.R. van Bogaert, ‘Grensverleggende ontwikkelingen op het gebied van onrechtmatige rechtspraak’, NJB 2008, p. 93-97. Het leek er zelfs even op, dat het handelen van de bestuursrechter (weer) onder toezicht zou komen te staan van de Hoge Raad. De burgerlijke rechter zou in de rol worden geduwd van de Europeesrechtelijke controleur van onze bestuursrechtelijke colleges, ook de Raad van State: Hoog College van Staat of niet.

TFB 2011, afl. 8 - Voortvarendheid in navorderingsgevallen – het laatste puzzelstukje begint op zijn plek te vallen

Aflevering 8, gepubliceerd op 01-11-2011 geschreven door Mw. K. Kunze
Heeft u na het arrest van het Hof van Justitie EU van 11 juni 2009 en de daarop volgende uitspraken van de Hoge Raad de KB Lux-uitspraken nog een beetje gevolgd? Of bent u op een gegeven moment ‘afgehaakt’, omdat naar uw idee die uitspraken toch allemaal dezelfde strekking hebben? In dat geval zou het kunnen dat u een spannend detail heeft gemist, omdat het antwoord op de vraag wanneer precies de desbetreffende navorderingsaanslagen met voldoende voortvarendheid zijn opgelegd, begint uit te kristalliseren.

TFB 2011, afl. 8 - Zijn wetgeving en rechtspraak bestuurdersaansprakelijkheid nog van deze tijd en stuurt de Hoge Raad wel de goede kant op?

Aflevering 8, gepubliceerd op 01-11-2011 geschreven door Mr. J.J. Vetter
De bestuurdersaansprakelijkheid van art. 36 Invorderingswet 1990 (hierna: IW 1990) zou tot doel moeten hebben bestuurders die kennelijk onbehoorlijk bestuur plegen in privé tot op zekere hoogte aansprakelijk te houden voor de door hun handelen aangerichte schade. Daartoe is een hoofdelijke aansprakelijkheid in het leven geroepen voor een groot aantal belastingsoorten, waarvan de loonheffing en de omzetbelasting de belangrijkste zijn.Van kennelijk onbehoorlijk bestuur is sprake indien ‘geen redelijk handelend bestuurder aldus gehandeld zou hebben’.HR 7 juni 1996, NJ 1996, 695 en HR 8 juni 2001, NJ 2001, 454. In de praktijk doen zich in de fiscale rechtspraak steeds minder vraagstukken van ‘kennelijk onbehoorlijk bestuur’ voor, omdat – blijkbaar – de ontvanger dat soort zaken niet meer oppakt. Daarentegen wordt wel steeds meer gediscussieerd over een al dan niet tijdige melding betalingsonmacht. Op grond van een wetsfictieArt. 36, lid 4, IW 1990. levert het niet tijdig melden van betalingsonmacht bij de ontvanger (fictief) kennelijk onbehoorlijk bestuur op; in de wet levert het niet tijdig melden een in beginsel onweerlegbaar vermoeden van kennelijk onbehoorlijk bestuur en aansprakelijkheid op.