Vastgoed Fiscaal & Civiel 2019/34 - De voortzettingseis in de interne reorganisatievrijstelling overdrachtsbelasting 2.0
Aflevering 5, gepubliceerd op 21-10-2019 geschreven door Gijlswijk, M.J.A.M. vanDe interne reorganisatievrijstelling in de overdrachtsbelasting is op 1 juli 2013 gemoderniseerd. De oorsprong van deze vrijstelling is te vinden in het op basis van de leden 13 tot en met 19 van de Resolutie van 28 september 1962, nr. D2/7216, BNB 1963/41 gevoerde kwijtscheldingsbeleid. Bij invoering van de Wet op belastingen van rechtsverkeer 1970 is dit beleid in het uitvoeringsbesluit opgenomen. Zie de memorie van toelichting, Kamerstukken II 1969/70, nr. 3, p. 27, rechterkolom. Met ingang van 31 maart 1995, 18.00 uur is de huidige interne reorganisatievrijstelling in het uitvoeringsbesluit opgenomen (Besluit van 27 februari 1996, Stb. 1996, 144). Deze vrijstelling is sindsdien aangepast in 2005 naar aanleiding van het vervallen van de kapitaalsbelasting (Besluit van 15 december 2005, Stb. 2005, 688), in 2008 is in de concerndefinitie het begrip ‘aandelen’ vervangen door het begrip ‘belang’ en is de stichting en vereniging als topvennootschap toegevoegd) en in 2013 is de zogenoemde aanhoudingseis aangepast (Besluit van 14 juni 2013, Stb. 2013, 224). Een element dat ongewijzigd is gebleven is de zogenoemde voortzettingseis. Deze voortzettingseis is een antimisbruikbepaling en houdt grof gezegd in dat de activiteiten van de vennootschap die de onroerende zaak overdraagt ten minste drie jaar binnen het concern moeten worden voortgezet. Deze voortzettingseis levert de nodige vragen op, verdient een nadere beschouwing en een update. In dit artikel bespreek ik in paragraaf 1 de huidige voortzettingseis. Reeds vanaf de invoering van de Wet op belastingen van rechtsverkeer 1970 is er een vrijstelling voor interne reorganisaties. Tot 31 maart 1995, 18.00 uur bevatte de regeling een voortzettingsvereiste in art. 5 lid 2 onderdeel a Uitv besl RV (oud) dat inhield dat de vrijstelling niet gold voor zover a. de aandelen van de overdragende vennootschap door een tot het concern behorende vennootschap waren verworven (anders dan door een aandelenfusie, bedrijfsfusie of interne reorganisatie) én b. het onroerend goed was verworven vóór de verwerving van de aandelen door de concernvennootschap. Vanaf 31 maart 1995, 18.00 uur geldt de huidige vrijstelling, welke is opgenomen in het wijzigingsbesluit van 27 februari 1996, Stb. 1996, 144 en voor het laatst is aangepast bij Besluit van 15 december 2005, Stb. 2005, 688. Het huidige voortzettingsvereiste is ontleend aan de oude voorzettingsbepaling. Zie p. 8, Stb. 1996, 144. In paragraaf 2 ga ik nader in op het concernbegrip in combinatie met de voortzettingseis. Dit omdat veel vragen en antwoorden afhangen van de manier waarop tegen het concern wordt aangekeken bij de toepassing van de voortzettingseis. Daarna komen in paragraaf 4 de knelpunten en eventuele oplossingen aan bod. Ik sluit af met een conclusie en een voorstel voor een voortzettingseis 2.0.