Rechtbank Den Haag, 25-01-2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:17078, AWB – 22 _ 3314
Rechtbank Den Haag, 25-01-2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:17078, AWB – 22 _ 3314
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 25 januari 2024
- Datum publicatie
- 22 oktober 2024
- Zaaknummer
- AWB – 22 _ 3314
- Relevante informatie
- Art. 9 BPM, Art. 10 BPM, Art. 110 VWEU, Art. 267 VWEU
Inhoudsindicatie
BPM. Beroep ongegrond, vergoeding van immateriële schade en proceskosten.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 22/3314
(gemachtigde: A.F.M.J. Verhoeven),
en
Procesverloop
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte van de Belastingen van personenauto’s en motorrijtuigen (Bpm).
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 april 2022 de aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2023.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde in het bijzijn van [naam 1] en
[naam 2] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 3] en
mr. [naam 4] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres heeft ter zake van de registratie van een BMW 4-serie Coupé M440i xDrive (de auto) op aangifte € 6.492 aan Bpm voldaan. De verschuldigde Bpm is berekend aan de hand van de koerslijst Autotelex Pro De datum van eerste toelating van de auto is 16 november 2020. In de aangifte is eiseres uitgegaan van een handelsinkoopwaarde in beschadigde staat van € 50.503.
Geschil 2.In geschil is de hoogte van de verschuldigde Bpm
Beoordeling van het geschil
Het Europese recht
3. Eiseres stelt dat de rechtbank en de Hoge Raad niet bevoegd zijn het Unierecht uit te leggen zodat de rechtbank en de Hoge Raad eerst prejudiciële vragen moet dan wel hadden moeten stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU). De rechtbank volgt eiseres niet in deze stelling. De rechtbank en de Hoge Raad zijn niet verplicht tot het stellen van prejudiciële vragen. De rechtbank ziet in al hetgeen eiseres heeft aangevoerd ook geen reden om prejudiciële vragen aan het HvJ EU te stellen.
4. Zoals uit het arrest van de Hoge Raad van 23 september 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1277) volgt, is de stelling van eiseres dat sprake is van een met artikel 110 VWEU strijdig verschil in heffingsmodaliteiten onjuist.
Bewijslastverdeling
5. De rechtbank stelt voorop dat uit de arresten van de Hoge Raad van 12 mei 2017 (ECLI:NL:HR:2017:847) en 21 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1695) volgt dat op de belastingplichtige die zich beroept op een vermindering van de door hem op aangifte voldane Bpm, de plicht rust om feiten te stellen en, zo nodig, aannemelijk te maken die kunnen leiden tot een vermindering van de verschuldigde belasting.
Handelsinkoopwaarde
6. Eiseres stelt dat zij bij de aangiften ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid bij de koerslijst AutotelexPro de slechte staat van het interieur en exterieur van de auto’s aan te vinken. Eiseres heeft echter geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen blijken dat de staat van het interieur en exterieur van de auto’s inderdaad zodanig slecht is dat een waardevermindering op de koerslijst gerechtvaardigd is. Anders dan eiseres kennelijk meent, mag daar niet standaard van worden uitgegaan (Gerechtshof Den Haag 15 juli 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1449 en HR 7 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1383).
7. In haar pleitnotitie stelt eiseres een korting op de verschuldigde belasting voor van 5%, zijnde € 325. Nu eiseres dit bedrag op geen enkele wijze met voor de rechtbank inzichtelijke stukken heeft onderbouwd, ziet de rechtbank geen aanleiding tot een dergelijke vermindering.
Ex-rental
8. Eiseres stelt dat bij het bepalen van de handelsinkoopwaarde moet worden uitgegaan van een ex-rental voertuig. De rechtbank kan deze stelling niet volgen. Gesteld noch gebleken is dat onderhavige auto een ex-rental is. Een niet ex-rental auto bevindt zich ten opzichte van ex-rental auto’s niet in een concurrentieverhouding als bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 19 december 2013.1 Er is dan ook geen aanleiding desalniettemin uit te gaan van een voertuig met een verhuurverleden.
Rentevergoeding over teruggaaf
9. Gelet op het feit dat eiseres geen recht op een teruggaaf van Bpm heeft, behoeven haar stellingen over een rentevergoeding over teruggaaf geen behandeling.
10. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Immateriële schade
11. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het bezwaarschrift is op 29 maart 2021 door verweerder ontvangen, zodat de redelijke termijn met ruim negen maanden is overschreden. Dit betekent dat eiseres recht heeft op een vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.000. De termijnoverschrijding is geheel aan de bezwaarfase toe te rekenen.
12. Nu aan eiseres een vergoeding van immateriële schade wordt toegekend, ziet de rechtbank aanleiding een proceskostenveroordeling uit te spreken. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten stelt de rechtbank met inachtneming van het bepaalde in het arrest van de Hoge Raad van 10 november 20232 en het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 218,75 (1 punt voor het indienen van het verzoek om schadevergoeding met een waarde per punt van € 875 en wegingsfactor van 0,25).
13. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn ziet de rechtbank tevens aanleiding het betaalde griffierecht aan eiseres te laten vergoeden. De stelling van eiseres dat de hoogte van het griffierecht moet worden afgestemd op de hoogte van de onderliggende vordering, behoeft daarom geen behandeling. Voor een rentevergoeding over het griffierecht bestaat geen aanleiding op grond van het nationale recht. Ook het Unierecht dwingt niet tot vergoeding van dergelijke rente.3 De rechtbank honoreert die aanspraak wel in zoverre dat recht bestaat op een vergoeding van wettelijke rente indien het griffierecht niet aan eiseres wordt uitbetaald binnen vier weken na de datum van deze uitspraak. Dit heeft ook te gelden voor de overige op grond van deze uitspraak aan eiseres te betalen vergoedingen.