Aflevering 14

Gepubliceerd op 5 april 2018

NTFR 2018/785 - Het unieke element van de Fiscale eenheid?

Aflevering 14, gepubliceerd op 05-04-2018 geschreven door mr. drs. A.J. van den Bos
‘Het kabinet betreurt het dat met de aanvaarding van de per-elementbenadering door het HvJ een einde komt aan het unieke element van de Nederlandse fiscale eenheid, de consolidatiegedachte. Bij een toekomstige concernregeling lijkt dat unieke consolidatie-element dan ook niet terug te kunnen komen.’, aldus de staatssecretaris van Financiën in zijn brief aan de Tweede Kamer van 22 februari 2018, kenmerk 2018-0000023737. Deze uiting van de staatssecretaris is om meer dan één reden opmerkelijk.

NTFR 2018/786 - Beeldend kunstenaar met jarenlang verlies heeft geen bron van inkomen (art. 81 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2018:460, datum uitspraak 30-03-2018, publicatiedatum 30-03-2018
Aflevering 14, gepubliceerd op 05-04-2018
Belanghebbende verricht activiteiten als beeldend kunstenaar. In de jaren 2005 tot en met 2014 heeft hij louter negatieve resultaten behaald. Ook met betrekking tot het onderhavige jaar (2011) stelt belanghebbende dat hij ondernemer is voor de inkomstenbelasting ter zake van zijn kunstenaarsactiviteiten, waaronder zijn (online) galerie. Evenals de inspecteur en Rechtbank Gelderland 7 juni 2016, nr. 15/1808, ECLI:NL:RBGEL:2016:3014, is het hof (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 27 juni 2017, nr. 16/00825, NTFR 2017/2172) echter van oordeel dat er geen sprake is van een bron van inkomen, omdat een objectieve winstverwachting ontbreekt. De aard van de activiteiten, die goeddeels bestaan uit de verkoop van (reproducties van) originele kunstwerken van belanghebbende zelf, maakt niet dat een objectieve winstverwachting reeds op voorhand aannemelijk moet worden geacht. Bovendien heeft belanghebbende in een reeks van jaren nimmer positieve resultaten behaald. De verkoop in 2011 van twee schilderijen tegen aanzienlijke bedragen doet daaraan niet af. Het betreft een incidentele omzetpost. Hiermee is geen opwaartse lijn ingezet. Voorts oordeelt het hof dat een tussen partijen in 2005 gesloten vaststellingsovereenkomst inzake de aftrek van extra vervoerskosten wegens invaliditeit door de inspecteur in 2010 rechtsgeldig is beëindigd. Belanghebbende heeft geen recht op de extra door hem geclaimde specifieke zorgkosten.

NTFR 2018/789 - Regeling leasefiets wordt vereenvoudigd

Aflevering 14, gepubliceerd op 05-04-2018
De staatssecretaris van Financiën heeft, mede namens de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, Tweede Kamervragen beantwoord over het stimuleren van het fietsgebruik onder werknemers. De huidige fiscale behandeling van de door de werkgever ter beschikking gestelde fiets is gecompliceerd. Omdat het kabinet het gebruik van de fiets wil stimuleren voor woon-werkverkeer, kondigt de staatssecretaris aan dat hij in het Belastingpakket 2019 een maatregel zal opnemen waardoor de regeling eenvoudiger wordt.

NTFR 2018/790 - Aan machinist/rangeerder verstrekte VAR-wuo terecht omgezet naar VAR-loon (art. 81 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2018:468, datum uitspraak 30-03-2018, publicatiedatum 30-03-2018
Aflevering 14, gepubliceerd op 05-04-2018
Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 op zijn aanvraag een VAR-wuo verstrekt. In een onderzoek dat de inspecteur heeft ingesteld naar een verklaring arbeidsrelatie die aan een andere machinist/rangeerder is verstrekt, is de naam van belanghebbende naar voren gekomen. Na een onderzoek heeft de inspecteur de vermelde VAR-wuo herroepen en vervangen door een VAR-loon voor een verlengde periode tot 1 mei 2016. In hoger beroep is in geschil of de inspecteur terecht de beschikking VAR-wuo heeft herroepen en vervangen door een VAR-loon. De inspecteur heeft de VAR-wuo van belanghebbende met toepassing van art. 3.156, lid 3, Wet IB 2001 herzien in een VAR-loon. Het ligt dan op de weg van de inspecteur om de feitelijke omstandigheden die daartoe aanleiding hebben gegeven, te stellen en – bij betwisting door belanghebbende – aannemelijk te maken. Naar het oordeel van het hof (Hof Den Haag 22 augustus 2017, nr. 17/00439, NTFR 2017/2447) is de inspecteur hierin geslaagd. Het hof is tot de conclusie gekomen dat er sprake is van een dienstbetrekking tussen de opdrachtgever en belanghebbende. De wijze waarop zij uitvoering hebben gegeven aan hun rechtsverhouding en daaraan inhoud hebben gegeven, leidt tot de conclusie dat de arbeidsverhouding tussen partijen als een dienstbetrekking moet worden aangemerkt. In de raamovereenkomst die tussen de opdrachtgever en de NS is afgesloten, is onder meer opgenomen dat de machinisten en rangeerders die door de opdrachtgever ter beschikking worden gesteld aan de NS hun werkzaamheden dienen te verrichten op de door de NS te bepalen locaties, dagen en werktijden en overeenkomstig het door de NS vast te stellen dienstrooster, verplicht zijn aanwijzingen en instructies van de NS direct en stipt op te volgen en de bij de NS gebruikelijke werkwijzen, procedures en standaards omtrent de uitvoering van de werkzaamheden na te leven. Het hof heeft voorts geoordeeld dat mocht vorenstaande onvoldoende zijn om van een dienstbetrekking te kunnen spreken, er met toepassing van art. 4, aanhef en onderdeel e, Wet LB 1964 in verbinding met art. 2a Uitv.besl. LB 1965 sprake is van een (fictieve) dienstbetrekking. Dit geldt ook voor de arbeidsverhoudingen die belanghebbende met de andere opdrachtgevers heeft gesloten.

NTFR 2018/791 - Te weinig ondersteuningsverklaringen voor een referendum over de Wet uitfasering Hillen-aftrek

Aflevering 14, gepubliceerd op 05-04-2018
De voorzitter van de Kiesraad heeft bekendgemaakt dat het definitieve verzoek tot het houden van een raadgevend referendum over de wet van 20 december 2017 tot wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 tot het geleidelijk uitfaseren van de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld (Stb. 2017, 523), niet is toegelaten. Het hiervoor wettelijk voorgeschreven aantal ondersteuningsverklaringen is niet ingediend. Ingevolge art. 44, lid 2 van de Wet raadgevend referendum zijn ten minste 300.000 geldige ondersteuningsverklaringen vereist. In totaal zijn 11.306 verklaringen ontvangen.

NTFR 2018/793 - Kosten medische keuring piloot vormen geen scholingsuitgaven

ECLI:NL:PHR:2018:233, datum uitspraak 09-03-2018, publicatiedatum 23-03-2018
Aflevering 14, gepubliceerd op 05-04-2018 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Belanghebbende heeft in 2012 het B-Programma van A gevolgd. Dit vormt een opleiding als bedoeld in art. 6.27, lid 1, Wet IB 2001. De gedane uitgaven komen als scholingsuitgaven in aftrek. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden (30 mei 2017, nr. 16/00811, NTFR 2017/1696) vormen de kosten van de medische keuring evenzeer scholingsuitgaven. Redengevend hiervoor is dat tot het B-Programma onder meer een verplichte lesvlucht behoorde die niet zonder een (positieve) medische keuring kon worden afgelegd. Daaruit volgt volgens het hof dat de onderhavige kosten van de medische keuring in een rechtstreeks verband staan met de door belanghebbende gevolgde opleiding of studie.

NTFR 2018/794 - Boekwinst wegens ontvoeging fiscale eenheid vormt geen 'opbrengst bij vervreemding' zodat geen HIR kan worden gevormd

ECLI:NL:HR:2018:459, datum uitspraak 30-03-2018, publicatiedatum 30-03-2018
Aflevering 14, gepubliceerd op 05-04-2018 met annotatie van mr. D.C. Simonis
Binnen de fiscale eenheid met belanghebbende als moedermaatschappij is op 10 september 2007 een aan een derde verhuurde onroerende zaak overgedragen. In 2010 zijn de aandelen in de dochtermaatschappij die de onroerende zaak had verworven aan de huurder verkocht en geleverd. Per 1 oktober 2010 maakt de dochtermaatschappij geen deel meer uit van de fiscale eenheid. Wegens deze ontvoeging heeft belanghebbende op de voet van art. 15ai, lid 1, Wet VPB 1969 een boekwinst in haar aangifte VPB 2010 verantwoord ter zake van de onroerende zaak. In geschil is of belanghebbende ter zake van de boekwinst een HIR kan vormen. Hof Arnhem-Leeuwarden (10 januari 2017, nr. 16/00120, NTFR 2017/400) heeft geoordeeld dat dit in beginsel mogelijk is, maar in het concrete geval afstuit op het ontbreken van een tijdig vervangingsvoornemen. De Hoge Raad zet echter uiteen dat uit de tekst en wetsgeschiedenis van art. 15ai Wet VPB 1969 (en art. 3.54 Wet IB 2001) volgt dat een boekwinst die in aanmerking wordt genomen ten gevolge van een ontvoeging niet kan worden aangemerkt als een opbrengst bij vervreemding ex art. 3.54, lid 1, Wet IB 2001, en daarom niet in aanmerking komt voor een HIR. De beslissing van het hof is juist, wat er zij van de motivering door het hof.

NTFR 2018/795 - Renteaftrekbeperking thincap-regeling geldt ook voor betaalde rente aan verbonden lichaam dat niet behoort tot groep verbonden lichamen

ECLI:NL:HR:2018:414, datum uitspraak 23-03-2018, publicatiedatum 23-03-2018
Aflevering 14, gepubliceerd op 05-04-2018 met annotatie van mr. N.I. Groenland
Hof Amsterdam (21 maart 2017, nrs. 14/00681 t/m 14/00683) heeft in de onderhavige zaak geoordeeld dat de Zwitserse vennootschap H moet worden aangemerkt als een met belanghebbende verbonden lichaam en dat belanghebbende met andere lichamen is verbonden in een groep ex art. 2:24b BW. Daarom is het hof ervan uitgegaan dat de renteaftrekbeperking van art. l0d, lid 1, Wet VPB 1969 (thincap-regeling) van toepassing is. Hiertegen komt belanghebbende in cassatie, echter zonder succes. De hofoordelen acht de Hoge Raad cassatieproof en de Hoge Raad zet uiteen dat de renteaftrekbeperking van art. l0d, lid 1, Wet VPB 1969 van toepassing is, ook indien de met belanghebbende in de zin van art. 10a, lid 4, Wet VPB 1969 verbonden vennootschap H niet behoort tot de lichamen waarmee belanghebbende een groep vormt in de zin van art. 2:24b BW.

NTFR 2018/796 - A-G Wattel belicht begrip 'is voortgezet’ uit antimisbruikbepaling liquidatieverliesregeling deelnemingsvrijstelling

Aflevering 14, gepubliceerd op 05-04-2018 met annotatie van mr. L.S. Rijff
Belanghebbende heeft zich op de Indonesische verzekeringsmarkt bewogen via haar deelneming I. I heeft in 2002 bij een reorganisatie een deel van haar bedrijf overgedragen aan de groepsvennootschap K. Na interne verhanging van K heeft de groep eind 2003 alle aandelen K met verlies verkocht aan het niet-gelieerde CC. In 2004 is begonnen met de liquidatie van I, die in 2010 is voltooid. Belanghebbende wil in 2010 fiscaal een liquidatieverlies nemen. In geschil is of art. 13d(9)(b)(2e) Wet VPB 1969 (tekst 2010) meebrengt dat de verbondenheid van belanghebbende met K in 2002, toen K een deel van I’s onderneming voortzette, eraan in de weg staat dat belanghebbende op I’s liquidatie een verlies neemt in 2010, toen met K geen verbondenheid meer bestond. Rechtbank Noord-Holland (17 juli 2017, nr. 16/1776, NTFR 2017/2039) heeft belanghebbende in het ongelijk gesteld. Belanghebbende heeft sprongcassatie ingesteld.

NTFR 2018/797 - Beantwoording vragen herziening fiscale-eenheidsregime

Aflevering 14, gepubliceerd op 05-04-2018 geschreven door mr. dr. W.R. Kooiman
De staatssecretaris is bij de beantwoording van vragen van het Kamerlid Mulder nader ingegaan op de spoedreparatie van het fiscale-eenheidsregime naar aanleiding van HvJ 22 februari 2018, gevoegde zaken C-398/16 en C-399/16 (zaak X en X), NTFR 2018/563. Kamerlid Lodders moet tot medio april wachten op de beantwoording van de door haar gestelde vragen, omdat de beantwoording nadere afstemming vraagt. Haar vragen hebben voornamelijk betrekking op het budgettaire beslag van de spoedreparatiemaatregelen en de termijnen waarop deze maatregelen en een nieuw consolidatieregime in wetgeving worden vervat.

NTFR 2018/798 - Geen belastingrente bij belastingaanslagen erfbelasting voor overlijdens vanaf 1 januari 2017

Aflevering 14, gepubliceerd op 05-04-2018
De staatssecretaris van Financiën heeft goedgekeurd dat de Belastingdienst bij belastingaanslagen erfbelasting voor overlijdens vanaf 1 januari 2017 geen belastingrente in rekening brengt. De Belastingdienst geeft voor de al vastgestelde belastingaanslagen de in rekening gebrachte belastingrente terug. De erfgenamen hoeven daarvoor zelf geen verzoek te doen.

NTFR 2018/800 - Bij gebrek aan exclusief gebruiksrecht voor locaties vallen outdooractiviteiten niet onder laag tarief voor sportbeoefening (art. 81 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2018:476, datum uitspraak 30-03-2018, publicatiedatum 30-03-2018
Aflevering 14, gepubliceerd op 05-04-2018
Belanghebbende is een activiteiten- en evenementenbureau. Zij organiseert diverse buitenactiviteiten voor particulieren en de zakelijke markt. De activiteiten vinden voornamelijk plaats op zee, op het strand of in de duinen. De activiteiten zijn onder te verdelen in zes clusters die verschillen op twee punten, namelijk de accommodatie van waaruit de activiteiten worden verricht en de locatie waar de activiteiten daadwerkelijk plaatsvinden. In geschil is of de activiteiten van vijf clusters zijn aan te merken als het geven van gelegenheid tot sportbeoefening in de zin van tabel I, post b.3. In tegenstelling tot de rechtbank (Rechtbank Noord-Nederland 2 december 2014, nr. 13/1260, NTFR 2015/1165) is het hof (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 28 juni 2017, nr. 15/00027, NTFR 2016/2049), op het hoger beroep van de inspecteur van oordeel dat voor vijf van de zes clusters, met activiteiten als beachgolf, beachvolleybal, coast rafting, survival en mountainbiking, het algemene tarief geldt en niet het lage tarief. Het hof heeft daarvoor aangevoerd dat belanghebbende niet het exclusieve gebruiksrecht heeft van het door haar gebruikte deel van het strand, het bos, de zee en de duinen. Al deze locaties behoren tot de openbare ruimte, waar belanghebbende derden niet kan weren. Ook de door belanghebbende als kleedruimte gebruikte trailer, auto en snel op te bouwen spelsituatie kunnen niet als accommodatie worden aangemerkt. De trailer en de auto zijn niet ingericht voor het sporten of voor de voorbereiding daarop. De zaken die worden gebruikt voor het opbouwen van een spelsituatie zijn hulpmiddelen en vormen geen accommodatie.

NTFR 2018/801 - Verhoging btw-tarief op groente en fruit

Aflevering 14, gepubliceerd op 05-04-2018
Staatssecretaris Snel stuurt, mede namens de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de Tweede Kamer een brief waarin hij een nadere reflectie geeft over het kabinetsvoornemen om de btw op groente en fruit te verhogen. In het regeerakkoord is opgenomen dat het verlaagde tarief verhoogd wordt van 6% naar 9%. De verhoging geldt voor het gehele aanbod van levensmiddelen, dus zowel voor levensmiddelen die als gezond bekend staan, als voor levensmiddelen die als ongezond worden gezien. Er is volgens de staatssecretaris daarom geen reden om aan te nemen dat consumenten door deze generieke verhoging zullen overstappen van gezonde naar minder gezonde producten.

NTFR 2018/802 - Aardbeving is voor waardering in aardbevingsgebied gelegen woning een bijzondere omstandigheid ex art. 18, lid 3, onderdeel c, Wet WOZ

ECLI:NL:HR:2018:457, datum uitspraak 30-03-2018, publicatiedatum 30-03-2018
Aflevering 14, gepubliceerd op 05-04-2018 met annotatie van A. Oosters
De woning van belanghebbende ligt in het Groningse gaswinningsgebied van de NAM. Op 16 augustus 2012 heeft bij de plaats Huizinge een aardbeving plaatsgevonden die zwaarder was dan voorgaande aardbevingen. De woning heeft door de aardbeving geen zichtbare schade opgelopen. Als gevolg van aardbevingen in 2013 is wél schade ontstaan aan de woning. Bij WOZ-beschikking is de waarde van de woning per 1 januari 2012 voor 2013 vastgesteld op € 97.000. In geschil is of op grond van art. 18, lid 3, onderdeel c, Wet WOZ moet worden uitgegaan van de toestandsdatum 1 januari 2013. Hof Arnhem-Leeuwarden (19 januari 2017, nrs. 15/01088 en 15/01092, NTFR 2017/227) heeft die vraag ontkennend beantwoord. Volgens de Hoge Raad is dat echter onjuist. Uit de tekst en de totstandkomingsgeschiedenis van art. 18, lid 3, onderdeel c, Wet WOZ volgt dat is beoogd als bijzondere omstandigheden aan te merken specifiek ten opzichte van één of meer onroerende zaken geldende, zich buiten die onroerende zaken voltrekkende externe omstandigheden of oorzaken. De aardbeving in 2012 is voor de waardering van de woning aan te merken als een dergelijke bijzondere omstandigheid. Deze gebeurtenis is een externe omstandigheid ten aanzien van de woningen in het gebied. Indien de onderhavige woning door die aardbeving een vermindering in waarde heeft ondergaan, moet dat dus leiden tot aanpassing van de waardering naar de toestandsdatum. De enkele omstandigheid dat de woning door de aardbeving geen zichtbare schade heeft opgelopen, is daarvoor niet beslissend.

NTFR 2018/808 - Niet doen vereiste aangifte leidt tot omkering bewijslast; volgens advocaat-generaal mag daarbij absoluut-aanzienlijk-vereiste komen te vervallen

ECLI:NL:PHR:2018:231, datum uitspraak 08-03-2018, publicatiedatum 23-03-2018
Aflevering 14, gepubliceerd op 05-04-2018 met annotatie van mr. A.J.C. Perdaems
Belanghebbende exploiteerde in 2008 samen met zijn echtgenote, in de vorm van een vennootschap onder firma, een restaurant. Op 1 september 2009 heeft de inspecteur de aangifte IB/PVV 2008 ontvangen, waarbij belanghebbende een belastbaar inkomen uit werk en woning heeft aangegeven van € 12.321, resulterend in een bedrag van € 509 aan te betalen belasting. De aanslag IB/PVV 2008 is opgelegd conform de aangifte.

NTFR 2018/809 - Brief minister van Financiën van 5 maart 2018 naar aanleiding van de plenaire behandeling op 21 februari 2018 van het voorstel voor de Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn

Aflevering 14, gepubliceerd op 05-04-2018 geschreven door mr. dr. E.A.M. Huiskers
Op 21 februari 2018 is het wetsvoorstel Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn, plenair behandeld. Daarbij zijn twee vragen gesteld waarop Minister van Financiën Hoekstra nu terugkomt (Kamerstukken II, 2017/18, 34 808, nr. 15). De vragen luiden als volgt:

NTFR 2018/810 - Wetsvoorstel Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn door Tweede Kamer aangenomen

Aflevering 14, gepubliceerd op 05-04-2018 geschreven door mr. dr. E.A.M. Huiskers
Op 6 maart 2018 is de Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn aangenomen door de Tweede Kamer. Hierbij is ook het amendement van de VVD en de SP aangenomen om de maximaal aan banken, andere financiële ondernemingen en trustkantoren op te leggen boetes te verdubbelen van 10% naar 20% van de omzet. Ook is de motie van de SP aangenomen om onmogelijk te maken dat personeel van trustkantoren als UBO (Ultimate Beneficial Owner) wordt aangemerkt.

NTFR 2018/812 - Protocol tot wijziging belastingverdrag met Oekraïne ondertekend

Aflevering 14, gepubliceerd op 05-04-2018
Op 12 maart 2018 is een Protocol tot wijziging van het belastingverdrag met Oekraïne ondertekend (Tractatenblad 2018, nr. 40). De aanpassingen van dit verdrag zien onder meer op het inwonerartikel, het begrip vaste inrichting, de artikelen inzake dividenden, rente en royalty’s, het pensioenartikel, het studentenartikel, de onderlingoverlegprocedure en de voorkoming van dubbele belasting. Tevens wordt een algemene misbruikbepaling toegevoegd en worden de artikelen inzake de inlichtingenuitwisseling en bijstand bij invordering in hun geheel vervangen. Het Protocol treedt in werking nadat het in beide landen de vereiste goedkeuringsprocedures heeft doorlopen.

NTFR 2018/813 - Werkafspraken met België inzake het pensioenartikel gepubliceerd

Aflevering 14, gepubliceerd op 05-04-2018 geschreven door mr. J.H.C. Hellebrekers
Uitspraken van Belgische rechters hadden tot gevolg dat Nederland veronderstelde dat inwoners van België met Nederlandse pensioenen daar niet of laag belast zouden worden. In december 2017 zond de Nederlandse Belastingdienst brieven aan inwoners van België, met de mededeling dat zij voortaan geen vrijstelling van loonheffing meer zouden krijgen, omdat Nederland op grond van art. 18, lid 2 van het verdrag het heffingsrecht zou hebben. In zijn antwoord op Kamervragen van 6 maart 2018 (NTFR 2018/626 en NTFR 2018/627) heeft de staatssecretaris al gemeld dat een overeenkomst met België was getekend. Deze overeenkomst, op basis van art. 28, lid 3 van het verdrag, bevat slechts werkafspraken. Eerst wordt vastgesteld of in België feitelijk voldoende belasting is geheven. Daarbij wordt gekeken naar situaties waarin het totale bruto aanvullende pensioen per kalenderjaar meer dan € 25.000 bedraagt. Voor 2016 levert België uiterlijk op 1 juli 2018 informatie aan of het pensioen al dan niet volledig belast werd door België. Voorrang krijgen personen waarvoor in Nederland in 2018 loonbelasting wordt ingehouden, volgens een door Nederland bij de ondertekening aangeleverde lijst. Vanaf 2017 levert Nederland jaarlijks een lijst aan, en bevestigt België uiterlijk achttien maanden na afloop van het jaar of het aanvullende pensioen volledig belast wordt. Zo ja, dan zal Nederland voorlopig terugtreden, maar alsnog tot belastingheffing overgaan zodra in België een beroepsprocedure aanhangig wordt gemaakt. België zal spontaan informeren over gevallen waarin een eerder gerapporteerde heffing ongedaan wordt gemaakt.

NTFR 2018/814 - Kamervragen over gevolgen Amerikaanse belastinghervorming voor ondernemers in Nederland met VS-paspoort

Aflevering 14, gepubliceerd op 05-04-2018
De staatssecretaris van Financiën beantwoordt Kamervragen van het lid Lodders (VVD) over de gevolgen van de belastinghervorming in de VS voor inwoners van Nederland met de Amerikaanse nationaliteit. Aanleiding is de Amerikaanse belastingherziening waarbij de belastingheffing van multinationale ondernemingen fundamenteel is gewijzigd van een wereldwijd naar een territoriaal stelsel. Hierbij is per 2018 een eenmalige heffing ingevoerd voor reeds bestaande buitenlandse winsten die zijn behaald vóór invoering van het territoriale stelsel om het systeem sluitend te maken (‘toll tax’ of ‘transition tax’). In het kader van deze eenmalige heffing worden reeds bestaande winsten geacht te zijn overgemaakt naar de VS. Deze ‘toll tax’ kan ook van toepassing zijn als een bedrijf een in Nederland wonende natuurlijk persoon, die in de VS belastingplichtig is, als aandeelhouder heeft (hoewel individuele belastingplichtigen, in tegenstelling tot bedrijven, niet overgaan op een territoriaal systeem van belastingheffing). Afhankelijk van de keuzes die bij de Amerikaanse belastingaangifte worden gemaakt, kan dit leiden tot de heffing van Amerikaanse ‘toll tax’, in aanvulling op de reguliere Nederlandse inkomsten- en vennootschapsbelasting. Het bilaterale belastingverdrag biedt hiervoor geen soelaas. Daarnaast zou de belastinghervorming in de VS ook op andere punten impact op de fiscale positie van in Nederland wonende VS-onderdanen kunnen hebben.

NTFR 2018/815 - Inkomen uit participatie in Zuid-Amerikaanse teakhoutplantages in Nederland belast (art. 81 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2018:464, datum uitspraak 30-03-2018, publicatiedatum 30-03-2018
Aflevering 14, gepubliceerd op 05-04-2018
Belanghebbende bezat participaties ter zake van plantages met teakbomen in Brazilië en Costa Rica. Uit een specificatieoverzicht van een betrokken beleggingsfonds blijkt dat de waarde van de participaties in 2011 € 491.375 bedroeg. In 2011 zijn deze participaties ingetrokken en zijn alle aan de participatie verbonden rechten en verplichtingen ingebracht in een beleggingsfonds. Houders van participaties zijn houders van units geworden. Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB 2012 de waarde van de units niet opgenomen. De inspecteur heeft bij de vaststelling van de aanslag IB 2012 de waarde van de bezittingen van belanghebbende verhoogd met € 491.000. Dit bedrag is bepaald aan de hand van de door belanghebbende ter beschikking gestelde omrekentabellen en specificatieoverzichten. Het hof (Hof Den Haag 5 september 2017, nr. 17/00389, NTFR 2018/278) heeft gemeend dat de inspecteur met zijn berekeningsmethode aannemelijk maakt dat hij niet een te hoge waarde aan de units heeft toegekend, en hetgeen belanghebbende daartegenover stelt, heeft het hof niet tot een ander oordeel gebracht. Het hof heeft belanghebbende niet gevolgd in zijn stelling dat hij recht heeft op voorkoming van dubbele belasting. Belanghebbende ontving op de betreffende participaties geen inkomsten uit onroerende zaken en derhalve heeft hij op grond van het verdrag met Brazilië geen recht op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. Ook kan er geen sprake zijn van een vrijstelling van belasting betrekking hebbende op buitenlands voordeel uit sparen en beleggen voortvloeiend uit het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 (BvdB 2001). Met Costa Rica heeft Nederland geen verdrag gesloten en gesteld noch gebleken is dat de teakparticipaties daar zijn onderworpen aan belastingheffing. Ook het beroep van belanghebbende op art. 1 EP bij het EVRM wordt door het hof verworpen.

NTFR 2018/825 - Gelet op de feitelijke omstandigheden is aannemelijk dat sprake is van een onzakelijk lening

ECLI:NL:RBNNE:2018:751, datum uitspraak 08-03-2018, publicatiedatum 22-03-2018
Aflevering 14, gepubliceerd op 05-04-2018
In geschil is of belanghebbende de afwaarderingen van de geldverstrekking aan de nv, waarin belanghebbende een aanmerkelijk belang heeft, ten bedrage van € 38.852 en € 62.500 in respectievelijk 2012 en 2013 in mindering mag brengen op het belastbaar inkomen uit werk en woning. Belanghebbende stelt dat het gaat om een zakelijke lening en dat deze mag worden afgewaardeerd. De inspecteur stelt primair dat geen sprake is van een lening, maar van (informeel) kapitaal of een schijnlening. Subsidiair dat sprake is van een onzakelijke lening. Civielrechtelijk is volgens de rechtbank sprake van een lening gelet op de terugbetalingsverplichting. Fiscaal wordt alleen van deze kwalificatie afgezien als sprake is van een schijnlening, een deelnemerschaplening of een bodemlozeputlening. De vraag of de als lening aangeduide verhouding gefingeerd is, moet naar de concrete feiten en omstandigheden worden beoordeeld. Hoewel het vermoeden dat sprake is van een schijnlening kan worden afgeleid uit het feit dat er geen zekerheden zijn gevestigd en geen aflossing of rente is overeengekomen, zijn deze omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank in dit geval onvoldoende om te concluderen dat belanghebbende en de nv in werkelijkheid hebben bedoeld kapitaalverstrekkingen tot stand te brengen. Voor de vraag of sprake is van een onzakelijke lening dient de inspecteur aannemelijk te maken dat door belanghebbende gelden zijn verstrekt onder zodanige voorwaarden en omstandigheden dat daarbij door belanghebbende een debiteurenrisico is gelopen dat een onafhankelijke derde niet zou hebben genomen. De inspecteur heeft er in dit verband op gewezen dat geen aflossing of rente is overeengekomen, geen zekerheden zijn verstrekt, het bedrag van de verstrekte gelden ten opzichte van de waarde van het onroerend goed van de nv hoog is en dat op hierop de onroerende zaak – de enige zekerheid van de nv – reeds beslag was gelegd door derden, dat er geen ondernemingsplan is opgesteld en dat de nv vanaf de oprichting enkel verliezen heeft geleden. De rechtbank acht hiermee aannemelijk gemaakt dat sprake is van een onzakelijke lening. De afwaarderingen zijn terecht gecorrigeerd. De beroepen zijn gegrond.