Aflevering 13

Gepubliceerd op 29 maart 2018

NTFR 2018/707 - Requiem voor de inkomstenbelasting als aanslagbelasting

Aflevering 13, gepubliceerd op 29-03-2018 geschreven door prof. mr. G.J.M.E. de Bont
Belastingen kunnen op verschillende manieren worden geheven. Als een btw-ondernemer wordt uitgelegd dat hij zijn eigen belastingschuld vaststelt, zal hij dat niet onmiddellijk als waar aannemen. Toch kennen we in Nederland al vele jaren dit systeem van heffing op basis van voldoening op aangifte, waarbij de belastingplichtige zijn eigen formele belastingschuld vaststelt. Daarnaast bestaat de heffingssystematiek waarbij de belastingplichtige (slechts) aangifte doet en de inspecteur de aanslag vaststelt. Dat klinkt veel normaler, omdat het niet direct logisch lijkt dat de belastingplichtige zijn eigen schuld vaststelt. Deze systemen bestaan reeds vele jaren en het is de vraag of dat nog langer dient voort te duren.

NTFR 2018/709 - Overzicht stand van zaken van de toezeggingen van Financiën aan de Eerste Kamer gestuurd

Aflevering 13, gepubliceerd op 29-03-2018
Minister Hoekstra van Financiën heeft, op verzoek, de Eerste Kamer een geactualiseerd overzicht verstrekt met de stand van zaken van de aan de Eerste Kamer gedane toezeggingen waarvan de termijn volgens de Kamer op 1 januari 2018 is verstreken. Op het overzicht staat de toezegging Evaluatie regeling ANBI’s en SBBI’s. De toezegging is nog in behandeling. Op verzoek van de commissie Financiën van de Tweede Kamer wordt de kabinetsreactie op de evaluaties van de giftenaftrek en van de praktijk rond anbi’s en sbbi’s in april 2018 aan de Tweede Kamer gestuurd. Deze zal dan ook naar de Eerste Kamer verzonden worden.

NTFR 2018/711 - Energie- en schoonmaakkosten houden verband met tot privévermogen behorende eigen woning van ondernemer: geen aftrek

ECLI:NL:GHARL:2018:1460, datum uitspraak 13-02-2018, publicatiedatum 23-02-2018
Aflevering 13, gepubliceerd op 29-03-2018 met annotatie van drs. N.E. Vis
Belanghebbende drijft een onderneming bestaande uit de opvang in gezinsvorm van uithuisgeplaatste jongeren met een beperking. De opvang vindt plaats in de woning van belanghebbende. Zij claimt in hoger beroep aftrek ten laste van de winst van tot de huisvestingskosten behorende extra energie- en schoonmaakkosten. Het hof honoreert die claim niet. De woning, zijnde keuzevermogen, is door belanghebbende tot het privévermogen gerekend en vormt een ‘eigen woning’ in de zin van art. 3.111 Wet IB 2001. De kosten, lasten en afschrijvingen die verband houden met deze woning hebben in beginsel geen invloed op de ondernemingswinst. De uitdrukking ‘verband houden met’ moet ruim worden uitgelegd. Gelet hierop houden de onderhavige energie- en schoonmaakkosten verband met de tot het privévermogen behorende woning. Deze kosten vallen derhalve in de privésfeer.

NTFR 2018/712 - Voordeel in verband met garantstelling vormt alleen informeel kapitaal als dit zijn grond alleen vindt in concernmotieven

ECLI:NL:PHR:2018:120, datum uitspraak 31-01-2018, publicatiedatum 16-02-2018
Aflevering 13, gepubliceerd op 29-03-2018 met annotatie van mr. dr. W.R. Kooiman
Belanghebbende is onderdeel van een Japans concern dat meet- en positioneringsapparatuur produceert. Het concern heeft een Amerikaanse dochter D die apparatuur produceert en via belanghebbende levert aan een tot 31 maart 2010 niet-gelieerde Spaanse distributeur. Belanghebbende heeft handelsvorderingen op die distributeur van € 11,5 miljoen. Vanwege de slechte financiële situatie van de distributeur heeft belanghebbende haar vorderingen afgewaardeerd. Mede om te voorkomen dat het concern op geconsolideerd niveau verlies zou moeten rapporteren, heeft D in 2010 voor € 1 alle aandelen in de Spaanse distributeur verworven en de voldoening van diens verplichtingen jegens de belanghebbende gegarandeerd. Belanghebbende heeft daarom haar vorderingen opgewaardeerd en zulks als toename van het fiscale eigen vermogen geboekt omdat de garantie haars inziens verklaard wordt door de concernrelatie en de opwaardering geen resultaat van ondernemingsuitoefening is, maar in de kapitaalsfeer valt. De inspecteur heeft de opwaardering als belastbare winst aangemerkt.

NTFR 2018/713 - A-G Wattel concludeert over ijzerenvoorraadstelsel bij aardgas en samenhangende waardering bij valuta termijncontracten

ECLI:NL:PHR:2018:200, datum uitspraak 28-02-2018, publicatiedatum 16-03-2018
Aflevering 13, gepubliceerd op 29-03-2018 met annotatie van dr. W. Bruins Slot
A. Belanghebbende had twee dollarvorderingen, één met een looptijd van 1 april 2008 tot en met 1 april 2009, en een tweede met dezelfde ingangsdatum maar met drie latere aflossingsdata. Zij dekte het valutarisico op het totale bedrag van die vorderingen af met periodieke valutatermijncontracten, die zij door cash settlement afwikkelde. In 2008 heeft zij een dollartermijncontract gesloten lopende van 30 mei 2008 tot en met 3 december 2008. Vóór de ingangsdatum was op de vorderingen al een latente valutawinst gemaakt. Belanghebbende heeft bij cash settlement een verlies geleden en daartegenover een latente valutawinst op de vorderingen behaald. Op 3 december 2008 heeft zij een tweede valutatermijncontract voor hetzelfde bedrag gesloten met als vervaldatum 1 april 2009. Belanghebbende heeft wel het gerealiseerde settlement-verlies aangegeven, maar niet de ongerealiseerde valutawinst. De inspecteur meent dat deze tegen elkaar wegvallen, zodat geen verlies genomen kan worden. In beroep heeft hij voorts gesteld dat ook de latente valutawinst van vóór het eerste termijncontract belast moet worden op grond van het realiteitsbeginsel.

NTFR 2018/714 - Pensioenopbouw zwangere huisartsen

Aflevering 13, gepubliceerd op 29-03-2018
De minister van SZW heeft op Kamervragen aangegeven tegemoet te willen komen aan de beperkingen die zwangere huisartsen hebben wat betreft hun pensioenopbouw. Omdat zij zelfstandigen zijn, kunnen zij minder pensioen opbouwen dan collega’s in loondienst.

NTFR 2018/715 - Overgangsrecht forfaitaire bijtelling privégebruik auto niet in strijd met gelijkheidsbeginsel of art. 1 EP bij het EVRM

ECLI:NL:PHR:2018:201, datum uitspraak 27-02-2018, publicatiedatum 16-03-2018
Aflevering 13, gepubliceerd op 29-03-2018 met annotatie van mr. H.A. Elbert
In cassatie is in geschil of de overgangsregeling van art. 36c, lid 1, Wet LB 1964, waarin is bepaald dat de bijtelling van 25% vanaf 1 januari 2017 blijft gelden voor auto’s met een datum van eerste toelating van uiterlijk 31 december 2016, in strijd is met art. 14 EVRM en art. 26 IVBPR. Voorts is in geschil of de overgangsregeling in strijd is met art. 1 EP (bij het EVRM).

NTFR 2018/718 - Brandbrief negatieve gevolgen MKB regeerakkoord

Aflevering 13, gepubliceerd op 29-03-2018
Vier beroepsorganisaties (NOB, NOAB, RB en SRA) hebben minister Hoekstra en staatssecretaris Snel in een brandbrief gevraagd om heroverweging en aanpassing van een aantal fiscale maatregelen uit het regeerakkoord die een negatief effect hebben op het MKB. Door invoering van het tweeschijvenstelsel met een basistarief van 37% en een toptarief van 49,5% gaan werknemers die loon uit dienstbetrekking genieten er flink op vooruit. Dit geldt voor dga’s (VPB-ondernemers) echter slechts met betrekking tot (gebruikelijk) loon waarover zij in box 1 worden belast. IB-ondernemers (met een winst hoger dan de eerste tariefschijf) gaan er in tegenstelling tot werknemers niet of nauwelijks op vooruit doordat de tariefverlaging van 2,5 procentpunten in de IB vrijwel geheel verloren gaat door de verminderde aftrek MKB-winstvrijstelling (tegen basistarief van 37% i.p.v. maximaal 49,5%). Het ab-tarief wordt vanaf 2020 stapsgewijs verhoogd van 25% naar uiteindelijk 28,5% in 2021. De VPB-ondernemer/dga geniet door deze verhoging (nagenoeg) geen lastenverlaging over de overwinst. Bovendien wordt er een lastenverzwaring opgelegd voor winsten die de onderneming/bv in het verleden heeft behaald doordat ook voor al in de bv aanwezige winstreserves het hogere ab-tarief van 28,5% gaat gelden. Verhoging van het ab-tarief om het evenwicht tussen de IB-ondernemer en de VPB-ondernemer/dga te handhaven is niet nodig om een vlucht in de bv te voorkomen. Uit een recent CPB-rapport blijkt dat van een vlucht in de bv niet snel sprake is. Gelet op het voorstaande pleiten de vier organisaties ervoor: de MKB-winstvrijstelling op 14% te handhaven en aftrekbaarheid tegen het maximale tarief van 49,5% in stand te laten; het ab-tarief niet te verhogen naar 28,5% (of anders invoering van overgangsregeling voor al bestaande reserves); het al jaren bestaande verschil in belastingdruk op het loon van de VPB-ondernemer/dga en de IB-ondernemer te verkleinen.

NTFR 2018/721 - Brief over aanpak belastingontwijking en -ontduiking

Aflevering 13, gepubliceerd op 29-03-2018
Staatssecretaris Snel van Financiën heeft op 23 februari 2018 een brief aan de Tweede Kamer gestuurd over de aanpak van belastingontwijking en -ontduiking. In de brief, die was aangekondigd in de Planningsbrief 2018, werkt de staatssecretaris het kabinetsbeleid op deze punten nader uit. De brief is tevens een kabinetsreactie op het verslag van de parlementaire ondervragingscommissie fiscale constructies.

NTFR 2018/729 - Pienkowski: Polen mag geen additionele voorwaarden stellen aan btw-nultarief voor leveringen aan reizigers

Aflevering 13, gepubliceerd op 29-03-2018 met annotatie van prof. mr. dr. R.A. Wolf
Pienkowski handelt in telecommunicatieapparatuur. In dat kader verkoopt hij voornamelijk aan reizigers die buiten het grondgebied van de Unie wonen. De Poolse wet stelt aan de toepassing van het btw-nultarief aan reizigers de voorwaarde dat een bepaalde omzetdrempel wordt behaald of dat een overeenkomst wordt gesloten met een marktdeelnemer die gerechtigd is reizigers btw-teruggaaf te verlenen. Pienkowski voldoet niet aan deze voorwaarden. De verwijzende rechter stelt het HvJ de vraag of de Poolse regeling in overeenstemming is met de Btw-richtlijn en of Pienkowski derhalve het nultarief kan toepassen.

NTFR 2018/732 - Imofloresmira: geen herziening bij leegstand na btw-belaste verhuur

Aflevering 13, gepubliceerd op 29-03-2018 met annotatie van mr. M. Soltysik
Imofloresmira is eigenaar van een aantal gebouwen in Portugal. Bepaalde delen van twee gebouwen staan al meer dan twee jaar leeg. In het verleden heeft Imofloresmira voor deze delen geopteerd voor btw-belaste verhuur. Imofloresmira heeft gedurende de leegstand voortdurend reclame gemaakt om de binnen deze gebouwen beschikbare ruimten te verhuren. De verwijzende rechter vraagt zich af of de Portugese regeling waarbij na twee jaar leegstand herziening plaatsvindt, in overeenstemming is met de herzieningsregeling zoals die in de Btw-richtlijn is opgenomen.

NTFR 2018/734 - Beantwoording Kamervragen over de stijging van waterschapslasten

Aflevering 13, gepubliceerd op 29-03-2018
De minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft vragen van de Tweede Kamer beantwoord over het bericht ‘Huishouden meer kwijt aan waterschapslasten’. De stijging van de waterschapsbelastingen van 2,5% is hoger dan de inflatie. In mei 2011 hebben de waterschappen met het Rijk, de provincies, gemeenten en drinkwaterbedrijven met het Bestuursakkoord Water (BAW) afgesproken om de groei van de kosten van alle partijen samen te beperken met € 750 miljoen in 2020. Tot nu toe is volgens de minister sprake van goede voortgang van het realiseren van de afspraak. Het realiseren van de besparingsdoelstelling loopt nog een aantal jaren door. Jaarlijks wordt over de voortgang gerapporteerd in de Staat van ons Water, die in mei aan de Kamer wordt aangeboden. Ook de verwachte lastenstijging van de waterschappen voor 2018 van 2,5% (inclusief 1,5% inflatie) valt binnen deze afspraken.

NTFR 2018/735 - Verordening parkeerbelasting Groningen niet onverbindend wegens niet vermelden of omzetbelasting in parkeertarief is begrepen

ECLI:NL:HR:2018:413, datum uitspraak 23-03-2018, publicatiedatum 23-03-2018
Aflevering 13, gepubliceerd op 29-03-2018 met annotatie van mr. M. Soltysik
Aan belanghebbende, een OB-ondernemer, is een naheffingsaanslag parkeerbelasting van de gemeente Groningen opgelegd. Volgens belanghebbende moet deze naheffingsaanslag worden vernietigd wegens een onverbindende verordening. In de verordening is namelijk ten onrechte, aldus belanghebbende, geen rekening gehouden met de verschuldigde omzetbelasting ter zake van het door de gemeente tegen vergoeding bieden van parkeergelegenheid. Hof Arnhem-Leeuwarden (18 mei 2016, nr. 15/00019, NTFR 2016/1609) heeft belanghebbende in het ongelijk gesteld. Ook in cassatie krijgt belanghebbende nul op het rekest. Volgens de Hoge Raad kan in het midden blijven of de gemeente het parkeertarief in de verordening had moeten onderscheiden naar een deel parkeervergoeding en een deel te betalen omzetbelasting. Het nationale recht noch het Unierecht biedt namelijk steun voor de opvatting dat een gemeentelijke parkeerverordening niet rechtsgeldig is omdat daarin niet is vermeld of in het tarief een bedrag aan omzetbelasting is begrepen dan wel daarin niet is voorgeschreven dat op het aanslagbiljet een bedrag aan omzetbelasting moet worden vermeld.

NTFR 2018/737 - Kamervragen overschrijding macronorm OZB

Aflevering 13, gepubliceerd op 29-03-2018
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft vragen van de Tweede Kamer beantwoord over de stijging van de lokale lasten. Volgens afspraak mag de macro-opbrengst van de OZB (de opbrengst in alle gemeenten samen) niet meer stijgen dan de som van de reële trendmatige groei van het bbp en de prijsontwikkeling van de nationale bestedingen (de macronorm).

NTFR 2018/739 - Cassatieberoep staat open tegen brief van hof waarin is meegedeeld dat hoger beroep is ingetrokken

ECLI:NL:HR:2018:411, datum uitspraak 23-03-2018, publicatiedatum 23-03-2018
Aflevering 13, gepubliceerd op 29-03-2018 met annotatie van mr. J. van de Merwe
Aan belanghebbenden zijn boetes opgelegd. De rechtbank heeft deze boetes verlaagd. De inspecteur heeft daartegen hoger beroep ingesteld. Na de zitting bij Hof Den Bosch (31 mei 2017, nr. 16/00041) heeft de inspecteur het hoger beroep ingetrokken. Deze intrekking is per brief aan belanghebbenden meegedeeld. Belanghebbenden stellen tegen deze mededeling cassatieberoep in met de klacht dat het hof uitspraak had moeten doen nu hun verweerschrift als een incidenteel hoger beroepschrift had moeten worden aangemerkt. Ter voorkoming van een rechtstekort acht de Hoge Raad het cassatieberoep tegen de brief van het hof ontvankelijk. De klacht van belanghebbenden slaagt echter niet. In het verweerschrift is immers geen incidenteel hoger beroep te onderkennen. Verder was het hof na de intrekking ook niet gehouden ambtshalve de boetes te beoordelen, aldus de Hoge Raad.

NTFR 2018/740 - Rechtsmiddel kan belanghebbende wel in betere positie brengen; geen factuur met omzetbelasting ter zake van parkeervergoeding

ECLI:NL:HR:2018:412, datum uitspraak 23-03-2018, publicatiedatum 23-03-2018
Aflevering 13, gepubliceerd op 29-03-2018 met annotatie van mr. V.S. Huygen van Dyck-Jagersma
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. Bij bezwaar heeft belanghebbende tevens verzocht aan hem ter zake van de parkeervergoeding een factuur met omzetbelasting uit te reiken. Hof Den Haag (18 juli 2017, nr. 17/00296, NTFR 2017/2202) heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat het verzoek om uitreiking van een factuur belanghebbende niet in een betere positie kan brengen met betrekking tot de naheffingsaanslag. De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak. Het rechtsmiddel tegen de naheffingsaanslag had belanghebbende wel in een betere positie kunnen brengen, zodat hij daarbij wel een belang heeft. Dat de aangevoerde grond niet slaagt, doet daaraan niet af. Het beroep is derhalve ontvankelijk. Verder heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de heffingsambtenaar geen factuur voor de omzetbelasting hoefde uit te reiken.

NTFR 2018/743 - Nota naar aanleiding van het verslag inzake wetsvoorstel Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn

Aflevering 13, gepubliceerd op 29-03-2018
De minister van Financiën heeft op 31 januari 2018 de nota naar aanleiding van het verslag inzake de Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II, 2017-2018, 34 808, nr. 6). In deze nota beantwoordt de minister Tweede Kamervragen over het proces en de reikwijdte van het wetsvoorstel, de inhoud van het wetsvoorstel en de verslaglegging evenals de monitoring van de wet. In zijn beantwoording geeft hij een toelichting op diverse hierna nader te bespreken onderwerpen.

NTFR 2018/744 - Belanghebbende maakt woonplaats in Zwitserland niet aannemelijk (art. 81 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2018:407, datum uitspraak 23-03-2018, publicatiedatum 23-03-2018
Aflevering 13, gepubliceerd op 29-03-2018
Sinds 1975 is belanghebbende bestuurder van A bv. Deze bv houdt zich onder meer bezig met de exploitatie van onroerende zaken. De aandelen van A bv worden gehouden door het Zwitserse E AG. Sinds 2005 is de zoon van belanghebbende eveneens bestuurder van A bv. Belanghebbende heeft zich eind 1997 ingeschreven in Zwitserland. Zijn echtgenote woont nog wel in Nederland en belanghebbende komt regelmatig met vakantie naar Nederland, en verblijft dan bij zijn echtgenote. De inspecteur stelt dat de woonplaats van belanghebbende in Nederland is. Hof Amsterdam (22 december 2016, nrs. 14/00741 t/m 14/00745, NTFR 2017/797) heeft geoordeeld dat belanghebbende in de jaren 2002 tot en met 2006 in Nederland woonde. Ervan uitgaande dat belanghebbende vóór de aanschaf van een woning in Zwitserland niet in Zwitserland over een duurzame woongelegenheid beschikte, heeft het ook op de weg van belanghebbende gelegen te bewijzen dat het middelpunt van zijn levensbelangen in Zwitserland was gelegen. In dit bewijs acht het hof belanghebbende niet geslaagd; veeleer is aannemelijk geworden dat het middelpunt van zijn levensbelangen zich in Nederland bevond. Voorts is het hof van oordeel dat belanghebbende dient te worden aangemerkt als de uiteindelijk gerechtigde tot de aandelen in twee Zwitserse vennootschappen. Bij dit oordeel heeft het hof – anders dan de rechtbank – de bewijslast omgekeerd en verzwaard vanwege het niet doen van de vereiste aangiften. Het hof heeft in zoverre het incidentele hoger beroep van de inspecteur gehonoreerd.

NTFR 2018/745 - Navordering mogelijk hoewel uitkomsten lopend boekenonderzoek niet is afgewacht (art. 81 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2018:409, datum uitspraak 23-03-2018, publicatiedatum 23-03-2018
Aflevering 13, gepubliceerd op 29-03-2018
Belanghebbende en zijn echtgenote hebben verschillende ondernemingen. Op 16 september 2009 heeft de inspecteur een boekenonderzoek bij belanghebbende en zijn echtgenote ingesteld. Naar aanleiding van de eerste bevindingen van het boekenonderzoek heeft de inspecteur op 11 december 2009 aan belanghebbende een aanslag IB over het jaar 2005 opgelegd. In november 2010 is het boekenonderzoek afgerond, waarna de inspecteur aan belanghebbende een navorderingsaanslag heeft opgelegd. Hof Den Haag (2 mei 2017, nrs. 15/00890 t/m 15/00893, NTFR 2017/2056) heeft geoordeeld dat sprake is van een nieuw feit, omdat uit het boekenonderzoek is gebleken dat gedurende een reeks van jaren stelselmatig steeds hogere bedragen op de balans zijn opgenomen zonder dat deze voor bedrijfsdoeleinden zijn ingezet. Dat de inspecteur de aanslag heeft opgelegd zonder de resultaten van het boekenonderzoek af te wachten, kon hieraan niet afdoen. De inspecteur heeft namelijk voordat de aanslag belanghebbende had bereikt belanghebbende ervan op de hoogte gesteld dat de aanslag ter behoud van rechten zou worden opgelegd en dat mogelijk nog van de aanslag zou worden afgeweken. Het hof heeft dan ook geoordeeld dat navordering mogelijk is. Voorts is het hof van oordeel dat het verdedigingsbeginsel niet meebrengt dat belanghebbende voorafgaande aan het uitbrengen van het controlerapport in de gelegenheid moet worden gesteld om te worden gehoord. Wel is er een klacht over de verliesverrekening die slaagt.

NTFR 2018/748 - Woonplaats in Duitsland gedetineerde belastingplichtige is Duitsland en niet Nederland

ECLI:NL:GHAMS:2018:291, datum uitspraak 16-01-2018, publicatiedatum 07-02-2018
Aflevering 13, gepubliceerd op 29-03-2018 met annotatie van mr. A.H.W. Steijn
Van 4 december 2001 tot en met 22 december 2004 was belanghebbende gedetineerd in Duitsland. Op 22 december 2004 is belanghebbende uitgeleverd aan Nederland. In augustus 2006 is de detentie beëindigd. In 2014 heeft belanghebbende in het kader van de inkeerregeling een vaststellingsovereenkomst gesloten in verband met het niet eerder aangeven van vermogen in het buitenland. Belanghebbende wil alleen voor de jaren 2005 tot en met 2013 een vaststellingsovereenkomst sluiten omdat hij van mening is in de jaren 2002 tot en met 2004 zijn woonplaats niet in Nederland te hebben gehad. De inspecteur heeft voor de jaren 2002 tot en met 2004 navorderingsaanslagen opgelegd met betrekking tot de in het buitenland aangehouden banksaldi. Volgens de inspecteur woonde belanghebbende tijdens zijn detentie in Duitsland wel in Nederland. Met Rechtbank Noord-Holland is het hof van oordeel dat de woonplaats van belanghebbende tijdens zijn detentie Duitsland was. Doorslaggevend bij de beoordeling van de heffingsbevoegdheid is volgens het hof dat sprake moet zijn van fysieke aanwezigheid. Daarbij gaat het niet om de intentie van belanghebbende.

NTFR 2018/784 - Voor omkering bewijslast moet belanghebbende zijn uitgenodigd om aangifte te doen

ECLI:NL:RBNNE:2018:238, datum uitspraak 25-01-2018, publicatiedatum 12-03-2018
Aflevering 13, gepubliceerd op 29-03-2018
Aan belanghebbende, die in de vorm van een eenmanszaak handelt in exclusieve horloges, is een naheffingsaanslag OB opgelegd voor het tijdvak 2008-2011 van ruim € 700.000. De inspecteur stelt dat over de betreffende periode door belanghebbende niet de vereiste aangiften zijn gedaan, waardoor het aan belanghebbende is om te bewijzen dat de naheffingsaanslag niet juist is. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende over de eerste drie kwartalen van 2008 is uitgenodigd tot het doen van aangifte. De bewijslast over die periode dat de verschuldigde OB niet is afgedragen rust op de inspecteur. Voor de resterende periode acht de rechtbank met het controlerapport aannemelijk gemaakt dat de volgens de aangiften van belanghebbende af te dragen OB zowel absoluut als relatief aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. De vereiste bewustheid leidt de rechtbank af uit het niet aangeven van de op de privérekening ontvangen bedragen en de niet verantwoordde omzetten. De rechtbank komt op grond hiervan tot het oordeel dat voor die periode niet de vereiste aangiften zijn heeft gedaan. Bij de beoordeling van de redelijke schatting van de inspecteur betrekt de rechtbank dat deze is gebaseerd op de eigen administratie en gegevens van bankrekeningen van belanghebbende en de resultaten uit de onderzoeken bij leveranciers en afnemers van belanghebbende. Belanghebbende heeft met de weinig dan wel niet voldoende onderbouwde stellingen niet overtuigend aangetoond dat de naheffingsaanslag lager moet zijn. Het beroep is gegrond voor de eerste periode.