Aflevering 10

Gepubliceerd op 5 maart 2020

NTFR 2020/583 - Waarom zo rommelig?

Aflevering 10, gepubliceerd op 05-03-2020 geschreven door prof. dr. mr. P.G.H. Albert
De winst van een bv kan worden beïnvloed door fiscale motieven van (in het bijzonder) haar aandeelhouders. Om die reden kijkt de fiscus met enige argwaan naar transacties die een bv met een verbonden partij verricht. De wettelijke basis voor die argwaan is van oudsher het zogenoemde totaalwinstbegrip (art. 8, lid 1, Wet VPB 1969 jo. art. 3.8 Wet IB 2001) en, sinds 1 januari 2002, art. 8b Wet VPB 1969. Hierbij gaat het om de (zakelijkheids)toetsing van de gehanteerde prijs. Maar er zijn ook diverse andere bepalingen in de Wet VPB 1969 die de fiscale behandeling van een bv afhankelijk stellen van de aanwezigheid van een verbonden partij, zoals de mogelijkheid van renteaftrek (art. 10a). Maar wat is precies een verbonden partij? Het antwoord luidt: dat hangt ervan af. De Wet VPB 1969 kent namelijk verschillende gelieerdheidsbegrippen.De opsomming hierna is verre van limitatief. Voor een uitgebreidere lijst, zie R.N.F. Zuidgeest, ‘Verbondenheid in het belastingrecht’, Fiscale Monografieën 128, Kluwer, Deventer 2008, p. 175. Denk aan het begrip ‘verbonden lichaam’ in art. 10a, lid 4, het begrip ‘verbonden lichaam als bedoeld in art. 3.30a, lid 10, Wet IB 2001’ (art. 8, lid 6) of het begrip ‘groepsentiteit’ in art. 29b. Per 1 januari 2019 en 1 januari 2020 is de Wet VPB 1969 verrijkt met weer een nieuw gelieerdheidsbegrip: ‘gelieerd lichaam’. Dat begrip vormt het onderwerp van deze Opinie.

NTFR 2020/584 - Vragen beantwoord over de beleidsvisie op filantropie

Aflevering 10, gepubliceerd op 05-03-2020
De minister voor Rechtsbescherming heeft gereageerd op vragen en opmerkingen over de beleidsvisie op filantropie. Uit de beleidsvisie volgt dat het kabinet het stimuleren van het geefgedrag noodzakelijk acht omdat de traditionele vrijgevigheid afneemt. Verschillende ministeries ondernemen hiertoe activiteiten: (h)erkenning van sociale ondernemingen, stimuleren van vrijwillige inzet, verbetering van de uitvoering giftenaftrek en de algemeen nut beogende instelling (anbi)-regeling en de ontwikkelingen rondom het loterijstelsel. In de beantwoording komen daarom ook de anbi-regeling en de giftenaftrek aan de orde.

NTFR 2020/585 - Eindbrief van de AP over onderzoek informatiebeveiliging bij Belastingdienst/DFenA

Aflevering 10, gepubliceerd op 05-03-2020
Staatssecretaris Vijlbrief van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst heeft de Tweede Kamer de antwoorden gestuurd op de schriftelijke vragen van de vaste commissie voor Financiën zoals gesteld op 29 november 2019 naar aanleiding van de brief van 16 oktober 2019 inzake de eindbrief van de Autoriteit Persoonsgegevens over het onderzoek naar de informatiebeveiliging bij de afdeling Datafundamenten en Analytics van de Belastingdienst (Kamerstuk 32761, nr. 150).

NTFR 2020/586 - Brief over pilot gegevensuitwisseling anbi’s

Aflevering 10, gepubliceerd op 05-03-2020
In een brief informeert de staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst de Tweede Kamer over de uitkomsten van de pilot gegevensuitwisseling. Deze pilot vloeit voort uit de evaluatie van de giftenaftrek en de praktijk rond anbi’s en sbbi’s. De pilot is een van de verbeteropties die het kabinet heeft geformuleerd naar aanleiding van de evaluatie. Deze pilot had het karakter van een verkenning van de mogelijkheden van een eventuele gegevensuitwisseling tussen anbi’s en de Belastingdienst in de toekomst. Het doel van de pilot is het opbouwen van informatie over dit onderwerp en niet het nemen van een eerste stap in een proces naar gegevensuitwisseling. De staatssecretaris trekt uit de pilot de conclusie dat het ingewikkeld is om een variant te ontwikkelen waarmee succesvol gestart kan worden met gegevenslevering, die bovendien op draagvlak in de sector kan rekenen en die direct voordeel in de naleving oplevert. Los daarvan zijn de voordelen van gegevenslevering in potentie aanwezig en is er een oplossing nodig voor de in de praktijk nu tekortschietende naleving. Eventuele vervolgstappen laat de staatssecretaris afhangen van de ontwikkeling van de naleving van de giftenaftrek met ingang van het belastingjaar 2020. In dat jaar zijn de contante giften niet meer aftrekbaar en is het ‘slimme invulscherm’ voor de giftenaftrek ingevoerd. Naar aanleiding van de ontwikkeling van de naleving kan de noodzaak van een vervolgonderzoek worden afgewogen.

NTFR 2020/587 - Nadere vragen over de anbi- en sbbi-regeling beantwoord

Aflevering 10, gepubliceerd op 05-03-2020
De staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst heeft nadere vragen van de Eerste Kamer beantwoord over de regeling voor anbi’s en sbbi’s. De vragen zijn gesteld naar aanleiding van de antwoordbrief van 27 november 2019 (NTFR 2019/3025) op de schriftelijke vragen over de brief van 8 april 2019 van de staatssecretaris van Financiën. Daarin was de stand van zaken opgenomen van de eerder aangekondigde verbetering van de giftenaftrek en de regeling anbi’s en sbbi’s, vergezeld van het rapport ‘Uitwerking verbeteropties giftenaftrek en ANBI/SBBI-regeling’ NTFR 2019/818). Aan de orde komen het gebruik van de sbbi, het onzekerheidsvereiste en de sterftekans bij periodieke giften en het plafond voor de giftenaftrek in de vennootschapsbelasting.

NTFR 2020/588 - Tweede Kamervragen beantwoord over het bericht dat anbi’s belastingregels niet naleven

Aflevering 10, gepubliceerd op 05-03-2020
De staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst heeft Tweede Kamervragen beantwoord over het bericht dat anbi’s belastingregels niet naleven. De vragen zijn gesteld naar aanleiding van berichten in de media hierover. In antwoord op de dertig (!) vragen geeft de staatssecretaris veel algemene informatie over anbi’s en de regelingen die daarvoor gelden. Daarnaast geeft hij informatie over het proces voor de verkrijging van de anbi-status.

NTFR 2020/589 - Beantwoording overige vragen en uitvoeringstoetsen op aangenomen amendementen pakket Belastingplan en DAC6

Aflevering 10, gepubliceerd op 05-03-2020
Staatssecretaris Vijlbrief van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst heeft de Tweede Kamer antwoorden gestuurd op vragen die tijdens de behandeling van het pakket Belastingplan 2020 zijn gesteld. Het betreft vragen die geen directe relatie hadden met de maatregelen uit het pakket Belastingplan 2020 en om die reden nog niet zijn beantwoord. In een bijlage zijn de uitvoeringstoetsen van de Belastingdienst opgenomen voor zeven amendementen die in de Kamer zijn aangenomen bij de stemmingen over het pakket Belastingplan 2020 en het wetsvoorstel Wet implementatie EU-richtlijn meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies (DAC6). De amendementen zijn met een uitvoeringstoets beoordeeld, omdat deze de uitvoering door de Belastingdienst raken.

NTFR 2020/590 - Kamerbrief Aanpak problemen Belastingdienst, Douane en Toeslagen

Aflevering 10, gepubliceerd op 05-03-2020
De beide staatssecretarissen van Financiën hebben de Tweede Kamer geïnformeerd over hun aanpak van de problemen bij de Belastingdienst, Douane en Toeslagen. De brief bevat de doelen en ambities voor de nieuwe aansturing. Het tijdpad voor het ontvlechten gaat stapsgewijs, onder het motto ‘doen wat werkt’. Tevens zullen de veranderingen plaatsvinden in nauw overleg met medewerkers, medezeggenschap en de vakbonden, conform de motie-Leijten c.s. (Kamerstukken 31 066, nr. 580).

NTFR 2020/591 - KIA dient over vennoten te worden verdeeld

ECLI:NL:PHR:2020:113, datum uitspraak 16-01-2020, publicatiedatum 07-02-2020
Aflevering 10, gepubliceerd op 05-03-2020 met annotatie van drs. N.E. Vis
Belanghebbende drijft samen met haar echtgenoot een vof. Beide vennoten zijn ieder voor de helft gerechtigd tot de winst en hebben in 2016 gezamenlijk een bedrag van € 83.476 in de vennootschap geïnvesteerd. Belanghebbende meent dat zij op basis van art. 3.41 Wet IB 2001 een bedrag van € 14.514 in aanmerking kan nemen als kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA). De rechtbank heeft geoordeeld dat op basis van het gezamenlijke investeringsbedrag en art. 3.41, lid 2, Wet IB 2001 de totale KIA € 15.687 bedraagt. Hiervan schuift € 2.347 door naar 2017, waardoor een totale KIA voor 2016 resteert van € 13.340. Uitgaande van een 50/50-winstverdeling heeft belanghebbende dan recht op een KIA van € 6.670, aldus de rechtbank.

NTFR 2020/596 - Kleine werkgevers betalen in de toekomst een lagere Aof-premie

Aflevering 10, gepubliceerd op 05-03-2020
Vanuit het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is bekendgemaakt dat de internetconsultatie over de wijziging van de Wfsv van start is gegaan. Kleine werkgevers gaan door het (concept)wetsvoorstel vanaf 2022 een lagere Aof-premie betalen. Deze tegemoetkoming zou door de kleine werkgevers gebruikt kunnen worden om zich goed te verzekeren via bijvoorbeeld de MKB-verzuim-ontzorgverzekering. De voorgestelde wijziging is een financiële tegemoetkoming voor kleine werkgevers in de kosten die zij moeten maken voor loondoorbetaling en re-integratie. De internetconsultatie van het wetsvoorstel loopt tot 20 maart 2020.

NTFR 2020/605 - Proportionaliteit van controlemaatregel als toonplicht wordt niet bepaald op basis van uitkomsten van die controle

ECLI:NL:HR:2020:318, datum uitspraak 21-02-2020, publicatiedatum 21-02-2020
Aflevering 10, gepubliceerd op 05-03-2020 met annotatie van mr. H.A. Elbert
Belanghebbende heeft een gebruikte auto ingevoerd uit een andere EU-lidstaat. De BPM-afschrijving heeft zij berekend op basis van een taxatie. Daarbij is uitgegaan van een schadeauto. De inspecteur heeft belanghebbende verzocht de auto te tonen in Soesterberg voor een controle (hierna: de toonplicht). Belanghebbende heeft dat niet gedaan. De inspecteur heeft vervolgens nageheven zonder rekening te houden met enige waardevermindering wegens schade. Hof Den Bosch (5 april 2018, NTFR 2018/1322) heeft geoordeeld dat de toonplicht in dit geval disproportioneel uitwerkt, gelet op de kosten van het tonen en de hoogte van de naheffingsaanslag. Volgens het hof blijft de bewijslast inzake de waardevermindering wegens schade niettemin op belanghebbende rusten. Het hof heeft de schade vervolgens in goede justitie vastgesteld. Op het cassatieberoep van de staatssecretaris oordeelt de Hoge Raad dat het hof bij zijn oordeel dat de toonplicht in dit geval disproportioneel uitpakt, heeft miskend dat de proportionaliteit van een controlemaatregel niet wordt bepaald aan de hand van de uitkomsten van die controle. Ook de omstandigheid dat de belastingplichtige kosten moet maken voor de toonplicht, dwingt niet tot de conclusie dat het evenredigheidsbeginsel wordt geschonden. Verder oordeelt de Hoge Raad dat de Wet BPM niet een bepaling bevat die bewijsrechtelijke gevolgen verbindt aan het niet voldoen aan de toonplicht. Er zijn, anders dan de staatssecretaris betoogt, geen gronden om aan het niet voldoen aan de toonplicht het gevolg te verbinden dat de belastingplichtige niet wordt toegelaten tot het leveren van bewijs van feiten en omstandigheden die aanleiding geven voor een vermindering of de op die belastingplichtige rustende bewijslast te verzwaren.

NTFR 2020/606 - BPM; rechter kan niet oordelen over artikel 28c IW 1990 in procedure tegen de inspecteur (art 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2020:339, datum uitspraak 28-02-2020, publicatiedatum 28-02-2020
Aflevering 10, gepubliceerd op 05-03-2020
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte van BPM. De inspecteur heeft dit bezwaar gegrond verklaard en de BPM daarbij verminderd tot nihil. Daarbij is tevens de belastingrente vergoed en een forfaitaire kostenvergoeding toegekend. Belanghebbende komt in beroep tegen de hoogte van de verschuldigde belasting en art. 28c IW 1990. Ook wordt verzocht om een integrale proceskostenvergoeding. Rechtbank Gelderland (NTFR 2018/2612) heeft het beroep tegen de hoogte van de BPM kennelijk ongegrond verklaard, omdat bij uitspraak op bezwaar de BPM reeds is verminderd tot nihil. Ook het beroep tegen de werking van art. 28c IW 1990 wordt kennelijk ongegrond verklaard. Uit HR 3 maart 2017 nr. 16/01176, NTFR 2017/615, volgt dat de rechtbank niet bevoegd is om daarover te oordelen in een procedure tegen de inspecteur. Het verzoek om een integrale proceskostenvergoeding is niet gemotiveerd door belanghebbende. Van een zeer onzorgvuldig handelen of het nemen en handhaven van een besluit tegen beter weten in, is geen sprake.

NTFR 2020/608 - Verlenging aanslagtermijn door verleend uitstel aangifte; door bijstand adviseur geen grove schuld belastingplichtige

ECLI:NL:HR:2020:254, datum uitspraak 28-02-2020, publicatiedatum 28-02-2020
Aflevering 10, gepubliceerd op 05-03-2020 met annotatie van mr. W.E. Nent-Vroomen
Belanghebbende heeft in de jaren 2010 t/m 2013 pgb-inkomsten ontvangen die door zijn adviseur niet in de aangiften zijn verantwoord. De aangifte IB/PVV 2010 is ingediend op 11 april 2011. De adviseur heeft op 23 april 2011 met toepassing van de Beconregeling om uitstel verzocht voor indiening van de aangiften IB/PVV 2010 voor belanghebbende. De inspecteur heeft dit uitstel verleend tot 1 mei 2012. De aanslagen IB/PVV 2010 t/m 2012 zijn conform de aangiften opgelegd. Daarna zijn aan belanghebbende navorderingsaanslagen IB/PVV met vergrijpboeten opgelegd waarbij de pgb-inkomsten alsnog zijn belast. De navorderingsaanslag over 2010 is gedagtekend 26 november 2016. Hof Arnhem-Leeuwarden (29 januari 2019, NTFR 2019/618) heeft geoordeeld dat de navorderingsaanslag over 2010 te laat is opgelegd omdat geen rekening dient te worden gehouden met het verleende uitstel voor indiening van de aangifte omdat die aangifte al was ingediend toen het uitstel werd gevraagd. Hiertegen komt de staatssecretaris met succes in cassatie. De Hoge Raad zet uiteen dat de op verzoek genomen beslissing een nadere termijn voor het indienen van de aangifte te stellen een uitstel is in de zin van art. 16, lid 3, AWR, ook indien later zou blijken dat met dat uitstel geen belang kon worden gediend omdat de aangifte al was gedaan. Ook dan brengt art. 16, lid 3, AWR mee dat de termijn waarbinnen de inspecteur kan navorderen wordt verlengd met de duur waarvoor het uitstel is verleend. Dit betekent dat de navorderingsaanslag IB/PVV 2010 tijdig is opgelegd.

NTFR 2020/614 - Onbeperkte navorderingstermijn voor gevallen waarin partners geen onderlinge verdeling hebben gekozen (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2020:332, datum uitspraak 28-02-2020, publicatiedatum 28-02-2020
Aflevering 10, gepubliceerd op 05-03-2020
Belanghebbende en haar echtgenoot hebben in 2014 een inkeermelding gedaan waarin wordt gemeld dat zij beschikken over een buitenlandse bankrekening die nimmer in de aangiften IB/PVV is vermeld. De inspecteur heeft vervolgens diverse navorderingsaanslagen aan de echtgenoot opgelegd, waarbij het verzwegen inkomen uit sparen en beleggen voor 100% aan de echtgenoot is toegerekend. De echtgenoot heeft zich op het standpunt gesteld dat art. 2.17 Wet IB 2001 niet juist is toegepast omdat het volledige verzwegen vermogen ten onrechte aan hem is toegerekend. Vervolgens heeft de inspecteur ter behoud van rechten navorderingsaanslagen aan belanghebbende opgelegd, waarbij de helft van het verzwegen vermogen aan haar is toegerekend. Volgens Hof Den Bosch (NTFR 2019/1372) mag de inspecteur zonder nieuw feit navorderen in gevallen waarin fiscale partners geen onderlinge verdeling hebben gekozen. De uitleg die belanghebbende voorstaat, erop neerkomend dat het nieuwe feit alleen dan niet is vereist indien de onderlinge verdeling niet optelt tot 100%, vindt geen steun in de wettekst noch in de wetsgeschiedenis. Voorts heeft het hof uit de wetsgeschiedenis afgeleid dat in dit geval de onbeperkte navorderingstermijn van art. 16, lid 3, vierde volzin, AWR geldt. Volgens het hof moet art. 2.17, lid 4, Wet IB 2001 worden geacht alle gevallen te omvatten waarin de aanvankelijk tot stand gekomen onderlinge verhouding wordt gewijzigd, ongeacht of er aanvankelijk een (volledige of onvolledige) keuze door de partners is uitgebracht. In dergelijke gevallen kan derhalve gezien art. 16, lid 3, AWR navordering zonder beperking in de tijd plaatsvinden.