Aflevering 7

Gepubliceerd op 13 februari 2020

NTFR 2020/399 - Krijgt de computer het laatste woord?

Aflevering 7, gepubliceerd op 13-02-2020 geschreven door mr. A.J. van Lint
‘Gooi geen oude schoenen weg voordat je nieuwe hebt!’ Als we daaraan toevoegen: ‘en zeker weet dat die nieuwe goed passen’, lijkt het gezegde op maat gemaakt voor de problematiek sinds de afschaffing in mei 2016 van de Verklaring arbeidsrelatie (VAR). De maatschappelijke chaos die daarna ontstond kon slechts (enigszins) worden beteugeld door de afkondiging van een tijdelijk handhavingsmoratorium, dat overigens keer op keer verlengd moest worden; recentelijk nog weer tot 1 januari 2021.Schijnconstructies opgezet door kwaadwillenden vallen overigens niet onder het moratorium. Een handhavingsmoratorium van een wet – de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (DBA) – waar nota bene strikt genomen niets aan te handhaven valt.

NTFR 2020/400 - Brief tegenstrijdigheid Burgerlijk Wetboek en inkomstenbelastingwetgeving

Aflevering 7, gepubliceerd op 13-02-2020
De minister van Financiën heeft op verzoek van de Tweede Kamer gereageerd op een verzoekschrift van een burger aan de vaste commissie voor Financiën over de door hem veronderstelde tegenstrijdigheid tussen het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en de inkomstenbelastingwetgeving. Het gaat om een situatie waarin twee echtelieden ieder een eigen woning bewonen. Zij vinden het niet rechtvaardig dat zij voor de inkomstenbelasting slechts één woning als eigen woning kunnen aanmerken, terwijl zij civielrechtelijk twee woningen hebben. Daarbij wijzen zij ook op de per 1 januari 2018 geldende regels voor de beperkte (huwelijks)gemeenschap van goederen. De minister legt uit dat het BW en de inkomstenbelastingwetgeving naast elkaar kunnen bestaan en dat het niet strijdig is met het BW als de inkomstenbelastingwetgeving bepaalt dat in dit geval sprake is van één woning. Ook gaat hij in op de fiscalepartnerregeling en de eigenwoningregeling op het punt van de twee woningen. In dat verband meldt hij dat niet is gebleken dat de echtelieden duurzaam gescheiden leven. De in de eigenwoningregeling opgenomen echtscheidingsbepalingen laat de minister daarom verder onbesproken (art. 3.111, lid 4 en 8, Wet IB 2001). Voor het fiscaal partnerschap geldt sinds 2011 een objectieve toets: het zijn van echtgenoot is voldoende. De eventuele gemeenschappelijkheid van het huwelijksvermogen is voor fiscale regelingen niet altijd relevant.

NTFR 2020/406 - Kamerbrief sectorbenadering toezicht arbeidsrelaties

Aflevering 7, gepubliceerd op 13-02-2020
Staatssecretaris Vijlbrief van Financiën heeft de Tweede Kamer per brief van 4 februari jl. geïnformeerd over de sectorbenadering toezicht arbeidsrelaties. Uit de brief volgt dat de Belastingdienst in een deel van de zorg en de bouw start met een sectorgerichte benadering als het gaat om het toezicht op zzp-wetgeving.

NTFR 2020/407 - Rekening-courantschuld bij de vennootschap leidt tot winstuitdeling bij de aandeelhouder (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2020:203, datum uitspraak 07-02-2020, publicatiedatum 07-02-2020
Aflevering 7, gepubliceerd op 13-02-2020
Belanghebbende houdt de aandelen in de nv. In 2002 koopt belanghebbende een woning in Frankrijk. Hiervoor leent belanghebbende geld in rekening-courant van de bv. De schuld in rekening-courant bedraagt eind 2007 bijna € 13 miljoen. In 2007 wordt de rekening-courantschuld omgezet in een lening. In 2010 wordt de Franse woning van belanghebbende verkocht voor een bedrag van ruim € 4 miljoen. Belanghebbende maakt dit bedrag over aan de nv, maar op dezelfde dag wordt dit bedrag door de nv teruggeboekt. Hof Amsterdam (4 oktober 2018, nr. 17/00581, NTFR 2018/2587) heeft geoordeeld dat de nv weliswaar de beschikking kreeg over de verkoopopbrengst van de Franse woning, maar dat zij deze niet heeft aangewend voor het afboeken op de geldlening. Immers, de bv vermeldt per ultimo 2010, 2011 en 2012 nog steeds de schuld uit hoofde van de geldlening in haar jaarstukken. Daar komt bij dat de nv op de dag van de ontvangst van de genoemde € 4.400.000 een bedrag van € 4.750.000 heeft overgemaakt naar belanghebbende. Als gevolg daarvan werd de lening direct opeisbaar en acht het hof aannemelijk dat in 2010 duidelijk werd dat de lening niet zou worden afgelost. Het hof is dan ook van oordeel dat een bedrag van € 12.204.543 het vermogen van de nv in 2010 definitief heeft verlaten. Het hof is tevens van oordeel dat belanghebbende en de nv – waarvan belanghebbende alle aandelen hield en die door haar werd vertegenwoordigd bij het aangaan van de lening – zich ervan bewust waren of hadden moeten zijn dat belanghebbende door deze vermogensverschuiving van € 12.204.543 werd bevoordeeld. Belanghebbende heeft in 2010 een regulier voordeel van € 12.204.543 genoten.

NTFR 2020/408 - VenA 08-068 over maximaal nabestaandenoverbruggingspensioen

Aflevering 7, gepubliceerd op 13-02-2020
Het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen (CAP) van de Belastingdienst heeft het Vraag-en-Antwoord-document 08-068 onlangs tot twee keer toe aangepast, en wel op 28 januari en 3 februari. Deze laatste keer betrof slechts een aanpassing van enige foutieve bedragen. In de aanpassing op 28 januari is de berekening van het fiscaal maximale nabestaandenoverbruggingspensioen aangepast. In de voorbeelden van het document is rekening gehouden met de per 1 januari 2020 geldende ANW- en AOW-uitkeringsbedragen en fiscale tarieven. Ook is de tekst over het mogelijk door het voorbeeld in de vóór 1 augustus 2018 gepubliceerde versies van VenA 08-068 opgewekte vertrouwen geactualiseerd. Verder gaat het VenA nu ook in op de mogelijkheden om de uitkeringen van het nabestaandenoverbruggingspensioen aan te passen aan de loon- of prijsontwikkeling.

NTFR 2020/411 - Weer stukken over box 3 openbaar via WOB-verzoek

Aflevering 7, gepubliceerd op 13-02-2020
De minister van Financiën heeft naar aanleiding van een WOB-verzoek stukken openbaar gemaakt over box 3. Het gaat om informatie die betrekking heeft op de aanpassing van de vermogensrendementsheffing in box 3 over de periode 9 juni 2017 tot en met 9 september 2019. In overleg met de verzoeker is de verstrekte informatie toegespitst op documenten in aanloop naar de Kamerbrief van 6 september 2019 over box 3. Vanwege de uitspraak van de Hoge Raad over box 3 op 14 juni 2019 heeft de verzoeker de periode beperkt tot die van 1 juni tot 6 september 2019. Verder is vanwege de tijd afgesproken dat in deelbesluiten op het verzoek wordt beslist. Het eerste deelbesluit is thans openbaar gemaakt en betreft de beleidsnotities en algemene stukken, die tezamen tachtig pagina’s beslaan.

NTFR 2020/413 - Renten over earn-outvergoeding en antispeculatievergoeding vormen geen vrijgestelde deelnemingsvoordelen

ECLI:NL:PHR:2019:1367, datum uitspraak 19-12-2019, publicatiedatum 17-01-2020
Aflevering 7, gepubliceerd op 13-02-2020 met annotatie van mr. B. Jorissen
Belanghebbende hield tot juni 2006 met één medeaandeelhouder alle aandelen in een deelneming. De aandeelhoudersovereenkomst bevatte een antispeculatiebeding. In juni 2006 heeft zij haar belang verkocht aan haar medeaandeelhouder voor € 2,5 miljoen plus een recht op een deel van de winsten van de deelneming over 2006 en 2007 (earn-out). Op 16 januari 2008 heeft de koper de deelneming doorverkocht aan een derde voor € 8,5 miljoen. Koper en verkoper kregen onenigheid over de hoogte van de earn-outtermijn 2007 en de antispeculatievergoeding. De burgerlijke rechter heeft de eisen van belanghebbende toegewezen, vermeerderd met rente over de periode vanaf opeisbaarheid tot algehele voldoening. Niet in geschil is dat de earn-out 2007 en de antispeculatievergoeding bij belanghebbende onder de deelnemingsvrijstelling vallen. In geschil is slechts of ook (i) de contractuele rente op de earn-out 2007 en (ii) de wettelijke rente op de antispeculatievergoeding onder die vrijstelling vallen.

NTFR 2020/418 - Paardenfokker geen ondernemer voor de omzetbelasting (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2020:197, datum uitspraak 07-02-2020, publicatiedatum 07-02-2020
Aflevering 7, gepubliceerd op 13-02-2020
Belanghebbende stond sinds 1987 bij de Belastingdienst ingeschreven als ondernemer. Zijn onderneming bestond uit het fokken, trainen en laten racen van drafpaarden, alsmede het nadien met winst verkopen van de paarden. Naar aanleiding van een boekenonderzoek heeft de inspecteur de vooraftrek met betrekking tot een door hem in 2014 gekochte veewagen geweigerd. De inspecteur is van mening dat de activiteiten van belanghebbende zich afspelen in de hobbysfeer. Hof Arnhem-Leeuwarden (4 september 2018, nr. 17/00833, NTFR 2018/2883) is van oordeel dat belanghebbende met zijn paarden geen economische activiteiten verricht. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende voor zijn drafpaarden een vergoeding van een organisator van een paardenrace krijgt, onafhankelijk van de rangschikking van die paarden bij aankomst van de race. De kosten van een veewagen kunnen ook een middel ter bevordering van economische activiteiten zijn, indien belanghebbende renpaarden fokt en traint met het doel deze voor een hoger bedrag te verkopen. Nu belanghebbende heeft gesteld dat er sinds het aanvang van het in geding zijnde tijdvak (jaar 2014) geen enkel paard met die bedoeling is verkocht, zijn die economische activiteiten tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de inspecteur volgens het hof niet aannemelijk gemaakt. Het hof heeft het oordeel van Rechtbank Noord-Nederland (17 augustus 2017, nr. 15/4205, NTFR 2017/2318) gevolgd. In hoger beroep heeft de inspecteur wel toegegeven dat een gedeelte van de btw op de in 2014 aangeschafte veewagen had moeten worden teruggegeven bij staking van de onderneming per 1 januari 2015.

NTFR 2020/419 - Hoge Raad stelt prejudiciële vragen over navordering van douanerechten in het kader van de overgang van het CDW naar het DWU

ECLI:NL:HR:2020:111, datum uitspraak 24-01-2020, publicatiedatum 24-01-2020
Aflevering 7, gepubliceerd op 13-02-2020 met annotatie van mr. G. van Dam
Belanghebbende heeft op 4 juli 2013 aangifte gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van een partij porseleingoed, met vermelding van Bangladesh als land van oorsprong. Het porseleingoed is met toepassing van een preferentieel tarief van douanerechten van 0% in het vrije verkeer gebracht. Per 31 oktober 2013 en voor een deel per 1 mei 2016 is het Douanewetboek van de Unie (het DWU) in werking getreden. Het Communautair Douanewetboek (het CDW) is ingetrokken vanaf 1 mei 2016. De inspecteur heeft belanghebbende op 1 juni 2016 schriftelijk medegedeeld dat het porseleingoed niet van oorsprong uit Bangladesh blijkt te zijn en dat daarom het tarief van de douanerechten 12% bedraagt. Belanghebbende kon binnen 30 dagen daarop reageren. Op 18 juli 2016 is de op 4 juli 2013 ontstane douaneschuld via een utb aan belanghebbende medegedeeld. Zowel art. 221, lid 3, CDW als art. 103, lid 1, DWU schrijft voor dat de mededeling van een douaneschuld aan de schuldenaar moet plaatsvinden binnen drie jaren nadat de douaneschuld is ontstaan. In geschil is of de douaneschuld op 18 juli 2016 wegens het expireren van de termijn is tenietgegaan. Meer in het bijzonder is in geschil of voor de onderhavige douaneschuld de verjaringstermijn van drie jaar voor 30 dagen is opgeschort. Het hof heeft belanghebbende in het gelijk gesteld. De Hoge Raad heeft echter Unierechtelijke twijfel en legt daarom de zaak voor aan het HvJ met de volgende vragen:

NTFR 2020/420 - Beantwoording Kamervragen over het bericht ‘Gemeentelijke belastingen voor huiseigenaren stijgen hard in 2020’

Aflevering 7, gepubliceerd op 13-02-2020
Het kabinet ziet geen aanleiding om in te grijpen in de ontwikkeling van lokale woonlasten. Volgens Vereniging Eigen Huis stijgt dit jaar de ozb landelijk met 4%. De meest recente raming van het CPB laat een verwachte inflatie van 1,4% zien. De minister reageert daarop met te zeggen dat de ozb een relatief klein deel uitmaakt van de componenten die aan de inflatieramingen ten grondslag liggen. Het CPB neemt hiervan de meest actuele inzichten mee.

NTFR 2020/421 - Geen proceskostenvergoeding omdat noodzaak instellen beroep in parkeerbelastingzaak uitsluitend is te wijten aan belanghebbende

ECLI:NL:HR:2020:173, datum uitspraak 31-01-2020, publicatiedatum 31-01-2020
Aflevering 7, gepubliceerd op 13-02-2020 met annotatie van mr. F.C. van der Bogt
Belanghebbende heeft zijn auto tweemaal geparkeerd, waarvoor hij de verschuldigde parkeerbelasting heeft voldaan. In plaats van het kenteken heeft hij de letters ‘HR’ ingetoetst. De opgelegde naheffingsaanslagen zijn in bezwaar gehandhaafd. In de beroepsfase heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslagen alsnog vernietigd. Hof Den Haag heeft geoordeeld dat belanghebbende geen recht heeft op een proceskostenvergoeding voor de beroepsfase. De heffingsambtenaar heeft volgens het hof belanghebbende namelijk meermaals gevraagd zijn bezwaren te motiveren. Belanghebbende heeft bij e-mail van 17 maart 2017 de betalingsbewijzen zonder enige toelichting toegezonden en pas na de uitspraken op bezwaar heeft hij een toelichting gegeven (bij brieven van 18 juli 2017), naar aanleiding waarvan de naheffingsaanslagen zijn vernietigd. Hieruit volgt, aldus de Hoge Raad, dat belanghebbende de informatie uit de brieven van 18 juli 2017 al in de bezwaarfase aan de heffingsambtenaar had kunnen verstrekken, hetgeen tot gegrondverklaring van de bezwaren zou hebben geleid. Dit betekent dat de noodzaak tot het instellen van beroep uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van belanghebbende. Daarom is terecht geen proceskostenvergoeding toegekend.

NTFR 2020/422 - Hof is bij berekening immateriëleschadevergoeding ten onrechte uitgegaan van 'verknochtheid' met andere zaken

ECLI:NL:HR:2020:154, datum uitspraak 31-01-2020, publicatiedatum 31-01-2020
Aflevering 7, gepubliceerd op 13-02-2020 met annotatie van mr. M. Jansen
Hof Arnhem-Leeuwarden is voor de bepaling van de immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de onderhavige BPM-zaak uitgegaan van verknochtheid met vele andere BPM-zaken die aanhangig zijn. Onder verwijzing naar het overzichtsarrest van 19 februari 2016 (nr. 14/03907, NTFR 2016/752) (en HR 19 april 2019, nr. 18/01623, NTFR 2019/1139) oordeelt de Hoge Raad dat dit niet juist is. Verder heeft het hof volgens de Hoge Raad ten onrechte niet beslist dat belanghebbende recht heeft op vergoeding van vertragingsrente over het griffierecht. De Hoge Raad casseert de hofuitspraak en berekent zelf de vergoeding voor immateriële schade waarop belanghebbende recht heeft, onder verwijzing naar het overzichtsarrest.

NTFR 2020/429 - Tijdelijke pauze dwanginvordering toeslagen

Aflevering 7, gepubliceerd op 13-02-2020
In deze overdrachtsbrief CAF Toeslagen (van de minister van Financiën en de nieuwe staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane Van Huffelen) wordt de huidige stand van zaken rondom een aantal ontwikkelingen in het dossier CAF Toeslagen uiteengezet.