Aflevering 16

Gepubliceerd op 19 april 2018

NTFR 2018/914 - Digitaks/DST; the dawn of a new era?

Aflevering 16, gepubliceerd op 19-04-2018 geschreven door prof. mr. dr. R.A. Wolf
Als de (Europese) Commissie haar zin krijgt, krijgen we in Europa binnenkort een ‘echte’ omzetbelasting: de ‘Digital Services Tax’, ofwel ‘DST’. Een heffing die de Nederlandse pers inmiddels heeft omgedoopt tot ‘digitaks’Zie bijvoorbeeld de Volkskrant 22 maart 2018: ‘Zelfs de Europese Commissie erkent: de digitaks is niet ideaal’, en Het Financieele Dagblad 23 maart 2018: ‘Digitaks van de Commissie stuit op onbegrip’. en ‘tech-taks’De Volkskrant 22 maart 2018: ‘Plan voor tech-taks raakt Google, Facebook en Apple’.. Het gaat in ieder geval om een belasting van 3% op bepaalde opbrengsten van grote internetplatformen. De heffing wordt aangekondigd als een ‘indirecte belasting’; vandaar mijn interesse en bemoeienis. De DST appelleert aan het huidige algemene gevoelen ten aanzien van techreuzen (wat hiervan ook zij) en kan aldus zo maar eens realiteit worden. Het voorstel zelf kent inmiddels de nodige haken en ogen. Daadwerkelijke invoering van een DST zal bovendien de verhouding met de Verenigde Staten op scherp zetten, omdat met name de bekende US-internetplatformen (Google, Facebook, etc.) worden getroffen. Maar ook Europese ondernemingen (waaronder het Nederlandse Booking.com) zullen de gevolgen van de heffing ondervinden.

NTFR 2018/915 - Tweede Kamervragen beantwoord over de fiscale gevolgen van aardbevingsschade

Aflevering 16, gepubliceerd op 19-04-2018
De staatssecretaris van Financiën heeft, mede namens de minister van Economische Zaken en Klimaat, Tweede Kamervragen beantwoord over de onvoorziene gevolgen van aardbevingsschade. De vragen zijn gesteld naar aanleiding van een krantenartikel waarin de oproep wordt gedaan de ‘fiscale sores rond de bevingsschade’ op te lossen. In de beantwoording gaat de staatssecretaris in op voorbeelden uit het artikel. Hij wil op de website van de Belastingdienst informatie opnemen over de fiscale behandeling van de compensatieregelingen. Hij doet dat zodra de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade haar werkwijze heeft vastgesteld en gepubliceerd. Vanwege de voorgenomen publicatie ziet hij geen aanleiding om met een fiscaal beleidsbesluit te komen.

NTFR 2018/916 - Brief over fiscale moties en toezeggingen aan Eerste Kamer

Aflevering 16, gepubliceerd op 19-04-2018
De staatssecretaris van Financiën heeft de Eerste Kamer geïnformeerd over de stand van zaken van de openstaande motie over de ouderenkorting. Ook geeft hij aan wat de stand van zaken is wat betreft de toezeggingen over de regeling van algemeen nut beogende instellingen (anbi’s) en sociaal belang behartigende instellingen (sbbi’s) alsmede de stand van zaken wat betreft de uitfasering van het pensioen in eigen beheer. Daarnaast informeert de staatssecretaris de Eerste Kamer over zijn beslissing om de implementatie van de inhoudingsvrijstelling dividendbelasting voor vrijgestelde lichamen stop te zetten.

NTFR 2018/918 - Geen eindafrekening over in Nederland gevormde herinvesteringsreserve na emigratie naar Duitsland

ECLI:NL:HR:2018:513, datum uitspraak 06-04-2018, publicatiedatum 06-04-2018
Aflevering 16, gepubliceerd op 19-04-2018 met annotatie van drs. N.M. Ligthart
Belanghebbende dreef een melkveehouderij in Nederland. Op 2 mei 2005 is belanghebbende naar Duitsland geëmigreerd. Op 18 april 2005 zijn alle bedrijfsmiddelen van de onderneming in Nederland verkocht of overgebracht naar Duitsland, waar de onderneming is voortgezet. In Nederland bleven achter 2.15.14 ha weiland in eigendom en 7.69.25 ha weiland in erfpacht. Tot 2007 werd jongvee op de weilanden geweid. Niet in geschil is dat de onderneming in Nederland niet is gestaakt, maar is verplaatst naar Duitsland. Ultimo 2005 stond op de balans een herinversteringsreserve (HIR). Hof Arnhem-Leeuwarden (1 maart 2016, nrs. 15/00028 en 15/00029, NTFR 2016/1055) heeft geoordeeld dat de HIR in 2005 noch op grond van art. 3.60 Wet IB 2001 noch op grond van art. 3.61 Wet IB 2001 belast vrij dient te vallen. Volgens het hof kan een HIR niet als vermogensbestanddeel in de zin van art. 3.60 Wet IB 2001 worden aangemerkt. Verder is belanghebbende niet opgehouden in Nederland winst uit onderneming te genieten, zodat ook niet kan worden geheven op grond van art. 3.61 Wet IB 2001. De Hoge Raad onderschrijft deze oordelen van het hof. Onder verwijzing naar HR 22 maart 2013, nr. 11/05599, NTFR 2013/640 overweegt de Hoge Raad dat reeds de omstandigheid dat belanghebbende ultimo 2005 nog een HIR aanhield, meebrengt dat belanghebbende in 2005 niet is opgehouden winst uit onderneming te genieten in de zin van art. 3.61 Wet IB 2001.

NTFR 2018/919 - Besluit marktrente 2017

Aflevering 16, gepubliceerd op 19-04-2018
De staatssecretaris heeft het Besluit marktrente 2017 vastgesteld. Goedgekeurd wordt dat bij de waardering van langlopende renteloze verplichtingen wordt aangesloten bij de marktrente zoals vastgelegd in art. 12.3a Uitv.reg. LB 2011. Het besluit werkt terug tot en met 1 januari 2017. Het Besluit vaststelling marktrente 2016 (NTFR 2017/777) is ingetrokken.

NTFR 2018/924 - Tweede Kamervragen beantwoord over de beantwoording van zzp-vragen

Aflevering 16, gepubliceerd op 19-04-2018
De staatssecretaris van Financiën heeft, mede namens de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Tweede Kamervragen beantwoord over een artikel waarin staat dat volgens de brancheorganisatie voor inhuur-intermediairs (Bovib) de fiscus zelden antwoord geeft op zzp-vragen. Uit het artikel volgt dat 85% van de zzp-vragen aan de Belastingdienst niet wordt beantwoord en bij 15% van de vragen er geen oordeel door de Belastingdienst wordt gegeven. Het lijkt de staatssecretaris onaannemelijk dat, mede gelet op de goedgekeurde modelovereenkomst van de brancheorganisatie, de Belastingdienst wat betreft vrijwel alle vragen van de leden van de brancheorganisatie geen duidelijkheid zou scheppen. De staatssecretaris wijst er in zijn beantwoording op dat de beoordeling van een overeenkomst niet eenvoudig is. Ook geeft hij aan dat de Belastingdienst niet vanuit de optiek van wel of geen zelfstandige beoordeelt, maar vanuit het perspectief van wel of geen dienstbetrekking. Een en ander behoudens bepaalde fictieve dienstbetrekkingen waar het ondernemerschap de uitzonderingsgrond betreft.

NTFR 2018/925 - Crisisheffing betreft geen individuele buitensporige last voor voetbalclub (art. 81 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2018:570, datum uitspraak 13-04-2018, publicatiedatum 13-04-2018
Aflevering 16, gepubliceerd op 19-04-2018
Belanghebbende is een voetbalclub uit de eredivisie. In 2012 heeft zij aan 33 werknemers, waaronder 26 spelers, een loon betaald van meer dan € 150.000. Ter zake heeft de inspecteur een naheffingsaanslag loonheffingen (crisisheffing) van ruim € 2 miljoen opgelegd. Het hof (Hof Den Bosch 27 juli 2017, nr. 16/03794, NTFR 2017/2304) heeft geoordeeld dat het enkele feit dat er sprake is van een in absolute zin hoog belastingbedrag aan crisisheffing, niet voldoende is om een individuele en buitensporige last aan te nemen. In relatieve zin is het bedrag niet dermate hoog dat er sprake is van een individuele en buitensporige last. Het feit dat belanghebbende met relatief veel veelverdieners harder door de crisisheffing wordt geraakt dan andere werkgevers, is inherent aan de vormgeving van de crisisheffing, waarvoor de wetgever gekozen heeft. Een causaal verband tussen de crisisheffing en de aanpassingen in de bedrijfsvoering van belanghebbende is niet vast komen te staan.

NTFR 2018/927 - Aanpassing Regeling groenprojecten 2016

Aflevering 16, gepubliceerd op 19-04-2018
De staatssecretarissen van Infrastructuur en Waterstaat en van Financiën hebben de Regeling groenprojecten 2016 (de Regeling) gewijzigd in verband met actualisering van de aanwijzing van enkele projecten waarvoor een groenverklaring kan worden aangevraagd. De belangrijkste aanpassing betreft de steun voor de verwerving van grond voor de biologische landbouw. Een verdere verruiming is gezien de Europese staatssteunregels niet mogelijk en zou het risico tot het verstrekken van ongeoorloofde staatssteun met zich meebrengen. Enkele projecten komen niet meer voor een groenverklaring in aanmerking. Het gaat hier om de projecten voor de ontwikkeling en instandhouding van onder meer bos en stedelijk groen. Voorts zijn inhoudelijke aanpassingen doorgevoerd met betrekking tot projecten die zijn gericht op het bedrijfsmatig telen van gewassen in een Groen Label Kas met niveau A en de berekening van het maximale bedrag dat in aanmerking komt voor een groenverklaring voor die projecten. De overige wijzigingen betreffen tekstuele verduidelijkingen. Om ondernemers die grond hebben verworven tussen de inwerkingtreding van de Regeling op 1 april 2016 en de inwerkingtreding van onderhavige regeling tegemoet te komen, geldt inwerkingtreding met terugwerkende kracht voor projecten die zien op de verwerving van landbouwgrond voor het produceren van biologische landbouwproducten.

NTFR 2018/929 - Hof heeft grief over in aanmerking nemen van bij echtgenote toegepaste korting op heffingskorting ten onrechte niet behandeld

ECLI:NL:HR:2018:593, datum uitspraak 13-04-2018, publicatiedatum 13-04-2018
Aflevering 16, gepubliceerd op 19-04-2018 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Belanghebbende, gehuwd, had in 2013 inkomsten uit werk en woning van € 42.108. Zijn echtgenote had in 2013 geen inkomsten. De aanslag IB/PVV 2013 van de echtgenote is vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en een uit te betalen bedrag aan algemene heffingskorting. De algemene heffingskorting bedroeg € 2.001, maar als gevolg van de in art. 8.9, lid 2, Wet IB 2001 opgenomen afbouw van de algemene heffingskorting voor de minst verdienende partner met € 533 (de korting) is de heffingskorting verminderd tot € 1.468. De korting is niet bij belanghebbende in aanmerking genomen als verhoging van zijn gecombineerde heffingskorting. Hof Den Bosch (13 april 2017, nr. 15/01244, NTFR 2017/1190) heeft geoordeeld dat nu bij belanghebbende geen sprake is van een vermindering van de algemene heffingskorting, de grieven geen behandeling behoeven. De grieven kunnen wel aan de orde worden gesteld in de samenhangende belastingzaak van de echtgenote van belanghebbende, aldus het hof. In cassatie klaagt belanghebbende onder meer erover dat het hof ten onrechte niet is ingegaan op zijn stelling dat het bedrag van de (bij de echtgenote toegepaste) korting alsnog bij hem in aanmerking moet worden genomen. Volgens de Hoge Raad is deze klacht terecht, maar gelet op de gronden die zijn vermeld in het heden in de zaak HR 13 april 2018, nr. 17/02574, NTFR 2018/928 uitgesproken arrest van de Hoge Raad, kan de klacht niet tot cassatie leiden.

NTFR 2018/932 - Onder margeregeling vallende bijzonderemuntenverkoper is niet dubbel belast (art. 81 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2018:583, datum uitspraak 13-04-2018, publicatiedatum 13-04-2018
Aflevering 16, gepubliceerd op 19-04-2018
Belanghebbende, ondernemer, handelt in bijzondere munten (speciale euromunten) die interessant zijn voor verzamelaars. De euromunten zijn tevens wettig betaalmiddel. De verkopen door belanghebbende zijn niet vrijgesteld van omzetbelasting. Zij vallen onder de margeregeling. Het hof (Hof Arnhem-Leeuwarden 28 maart 2017, nr. 16/00369, NTFR 2017/1226) heeft uiteen gezet dat de verkopen door belanghebbende in Nederland aan omzetbelasting zijn onderworpen, behalve de verkopen die tot stand zijn gekomen op een beurs in het buitenland. Daarbij heeft het hof opgemerkt dat verkopen onder de margeregeling zijn uitgesloten van de zogenoemde afstandsverkopenregeling. Ter zitting bij het hof zijn partijen overeengekomen dat de naheffingsaanslag in verband met verkopen in Duitsland met € 993 dient te worden verminderd. De vraag of belanghebbende dubbel wordt belast, dat wil zeggen of ten onrechte omzetbelasting wordt geheven over de nominale waarde van de munten waarin belanghebbende handelt, is door het hof ontkennend beantwoord. De inspecteur heeft de toepasselijke regels (wettelijke regels als goedkeurende beleidsregels) – na bezwaar – correct toegepast. De inkoop van belanghebbende is door de inspecteur namelijk buiten de winstmarge gehouden. Uit de verhouding tussen de margeverkopen en de marge-inkopen (uitgedrukt in het brutowinstpercentage van 11,4) kan ook worden afgeleid dat er van dubbele belasting geen sprake is.

NTFR 2018/934 - Beperking termijn voorwaartse verliesverrekening is niet strijdig met art. 1 EP (bij het EVRM)

ECLI:NL:HR:2018:589, datum uitspraak 13-04-2018, publicatiedatum 13-04-2018
Aflevering 16, gepubliceerd op 19-04-2018 met annotatie van mr. E. Alink
Belanghebbende dreef tot 15 februari 2002 een onderneming. Per 31 december 2002 beschikte hij over nog te verrekenen ondernemingsverliezen. Bij de aanslagregeling IB/PVV en Zvw 2012 zijn die ondernemingsverliezen echter niet verrekend. Volgens Hof Den Bosch (18 augustus 2016, nrs. 15/01165 en 15/01166, NTFR 2016/2969) is dat, gelet op de overgangsregeling van art. VIII, lid 2, Wet van 30 november 2006, Stb. 2006, 631, terecht. Van strijdigheid met art. 1 EP (bij het EVRM) is volgens het hof geen sprake. De Hoge Raad is het daarmee eens. De cassatierechter zet uiteen dat in het kader van genoemde verdragsbepaling bij de afschaffing van een gunstige belastingmaatregel het erop aankomt of bij die afschaffing een fair balance bestaat tussen het nagestreefde – legitieme – doel in het algemeen belang en de bescherming van individuele belangen. De wetgever heeft daarbij een ruime beoordelingsmarge. Burgers kunnen in het algemeen in redelijkheid niet erop vertrouwen dat de belastingwetgeving ongewijzigd zal blijven. Er bestaat geen grond om in dit geval hiervan af te wijken. Belastingplichtigen mochten na de invoering van de onbeperkte voorwaartse verliesverrekening per 1995 dan ook niet erop rekenen dat die regeling altijd zou worden gehandhaafd. Door per 2007 een termijn te stellen voor de tot dan toe in de tijd onbeperkte voorwaartse verliesverrekening en daarbij de onderhavige overgangsregeling te treffen, is de wetgever niet getreden buiten zijn ruime beoordelingsmarge. De Hoge Raad merkt nog op dat de beschikkingen waarbij de ondernemingsverliezen zijn vastgesteld niet verder strekken dan het vaststellen van de omvang van het verlies, en niet een onvoorwaardelijk recht van de belastingplichtige op verrekening ervan vestigen.

NTFR 2018/935 - Redelijke termijn voor hoger beroep start met instellen hoger beroep

ECLI:NL:HR:2018:582, datum uitspraak 13-04-2018, publicatiedatum 13-04-2018
Aflevering 16, gepubliceerd op 19-04-2018 met annotatie van mr. M.B. Weijers
Hof Arnhem-Leeuwarden (28 maart 2017, nrs. 15/00428 (NTFR 2017/946) en 15/00435) heeft in een BPM-zaak op 28 maart 2017 uitspraak gedaan. Het hoger beroep is ingesteld op 22 april 2015. Het hof heeft voor de hogerberoepsfase geen immateriëleschadevergoeding toegekend, omdat de tweejaarstermijn in die fase niet is overschreden. De Hoge Raad is het daarmee eens. Anders dan belanghebbende betoogt, vangt de termijn niet aan op het moment dat de rechtbank uitspraak deed (19 maart 2015), maar op het moment dat hoger beroep is ingesteld.

NTFR 2018/936 - Bij zowel principaal als incidenteel hoger beroep moet voor beide afzonderlijk worden bepaald of sprake is van samenhang voor de proceskostenvergoeding

ECLI:NL:HR:2018:567, datum uitspraak 13-04-2018, publicatiedatum 13-04-2018
Aflevering 16, gepubliceerd op 19-04-2018 met annotatie van mr. M.B. Weijers
Hof Arnhem-Leeuwarden heeft dertien BPM-zaken als samenhangend voor de proceskostenvergoedingsregeling aangemerkt. In vijf zaken was ook incidenteel hoger beroep ingesteld. Voorts heeft het hof belanghebbende een vergoeding toegekend voor immateriële schade van € 500 wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de fase van bezwaar en beroep. Daarbij is het hof ervan uitgegaan dat de tweejaarstermijn met zes maanden moet worden verlengd en dat aan de rechtbank een overschrijding van zes maanden valt toe te rekenen. Beide beslissingen houden in cassatie geen stand. Nu het bezwaarschrift is ingediend op 14 maart 2012 en de rechtbank uitspraak heeft gedaan op 19 maart 2015, is de redelijke termijn – rekening houdend met de termijnverlenging – voor de gezamenlijke fase van bezwaar en beroep namelijk overschreden met meer dan zes maanden en minder dan twaalf maanden. Dit leidt tot een vergoeding van tweemaal € 500. De periode tussen het doen van uitspraak op bezwaar en het moment waarop beroep bij de rechtbank wordt ingesteld dient niet buiten beschouwing te worden gelaten.

NTFR 2018/938 - Korte reactietijd op conceptcontrolerapport leidt niet tot schending verdedigingsbeginsel I

ECLI:NL:RBDHA:2017:16227, datum uitspraak 22-12-2017, publicatiedatum 22-02-2018
Aflevering 16, gepubliceerd op 19-04-2018 met annotatie van E.P. Hageman LLM
Belanghebbende dreef in 2010 een online handel in dvd’s, voornamelijk via marktplaats.nl. In november 2013 heeft de inspecteur een boekenonderzoek bij belanghebbende ingesteld. Tijdens het boekenonderzoek heeft de inspecteur bij brieven van 1 juni 2015 en 23 september 2015 nadere vragen aan belanghebbende gesteld. Belanghebbende heeft deze vragen beantwoord. Vervolgens heeft belanghebbende op 27 november 2015 een conceptcontrolerapport ontvangen. Daarbij is aan belanghebbende een termijn tot 30 november 2015 gegeven om zijn bezwaren tegen de aangekondigde navorderingsaanslag 2010 kenbaar te maken. Bij brief van 30 november 2015 heeft belanghebbende wegens gebrek aan tijd de inhoud van het controlerapport bestreden. In geschil is onder meer of het verdedigingsbeginsel is geschonden. Volgens de rechtbank is dat niet het geval. Belanghebbende is meermaals door de inspecteur in de gelegenheid gesteld om te reageren op vragen en voorgenomen correcties die voortkwamen uit het boekenonderzoek. Belanghebbende heeft slechts een deel van de door de inspecteur gestelde vragen beantwoord, waarna de inspecteur belanghebbende heeft uitgenodigd voor een gesprek en hij opnieuw heeft aangegeven welke correcties hij voornemens is te gaan doorvoeren. Belanghebbende is niet ingegaan op de mogelijkheid om met de inspecteur in gesprek te gaan. Ook heeft belanghebbende aangegeven niets meer toe te voegen te hebben aan zijn eerder gegeven antwoorden. Gelet op het voorgaande heeft de inspecteur belanghebbende voldoende mogelijkheden geboden om te reageren op de correcties die in het controlerapport zijn opgenomen. Van schending van het verdedigingsbeginsel is dan ook geen sprake. Wel heeft de inspecteur ten onrechte inkomen uit aanmerkelijk belang in aanmerking genomen.

NTFR 2018/941 - Aanbieding Ontwerp Uitvoeringsbesluit Wwft 2018 aan Tweede en Eerste Kamer

Aflevering 16, gepubliceerd op 19-04-2018
De minister van Financiën heeft tijdens de plenaire behandeling op 21 februari 2018 van het wetsvoorstel Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn (Kamerstukken 34 808) toegezegd om het ontwerp Uitvoeringsbesluit Wwft 2018 voorafgaand aan de beoordeling door de Afdeling advisering van de Raad van State, voor te leggen aan de Tweede en Eerste Kamer teneinde zich daarover te kunnen uitlaten (NTFR 2018/809). In navolging van deze toezegging biedt de minister het ontwerpbesluit – mede namens de minister van Justitie en Veiligheid – aan de voorzitters van beide Kamers aan. Het ontwerpbesluit bevat nadere regels met betrekking tot politiek prominente personen (art. 2), uiteindelijk belanghebbenden (art. 3), het vaststellen van indicatoren voor het melden van ongebruikelijke transacties (art. 4) en het opleggen van bestuurlijke boetes (art. 5).

NTFR 2018/942 - Unierechtelijk verdedigingsbeginsel niet geschonden; uitnodigen voor gesprek is niet nodig (art. Wet 81 RO)

ECLI:NL:HR:2018:591, datum uitspraak 13-04-2018, publicatiedatum 13-04-2018
Aflevering 16, gepubliceerd op 19-04-2018
De inspecteur heeft belanghebbende een naheffingsaanslag BPM opgelegd. In geschil is onder meer of het Unierechtelijk verdedigingsbeginsel is geschonden. Volgens het hof (Hof Den Bosch 17 augustus 2017, nr. 16/03452, NTFR 2017/2624) heeft de inspecteur bij de vooraankondiging van de naheffingsaanslag op 7 februari 2014 belanghebbende de gelegenheid geboden te reageren vóór 25 februari 2014. Aldus is het verdedigingsbeginsel niet geschonden. Het strekt namelijk niet verder dan dat belanghebbende als geadresseerde van het besluit haar opmerkingen kenbaar kan maken over het haar voordien kenbaar gemaakte voornemen van de inspecteur. Anders dan belanghebbende meent is er geen rechtsregel die de inspecteur verplicht belanghebbende expliciet voor een gesprek – een mondeling onderhoud – uit te nodigen. Met betrekking tot de hoogte van de naheffingsaanslag hebben partijen ter zitting overeenstemming bereikt.

NTFR 2018/943 - Controle met scanauto levert geen schending op van art. 8 EVRM (art. 81 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2018:566, datum uitspraak 13-04-2018, publicatiedatum 13-04-2018
Aflevering 16, gepubliceerd op 19-04-2018
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd omdat een onjuist kenteken was ingetoetst op de parkeerautomaat. Nadat belanghebbende (in bezwaar) een kopie van het betalingsbewijs had overgelegd, vernietigde de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag. De heffingsambtenaar wees haar verzoek om een proceskostenvergoeding af. Het hof (Hof Amsterdam 25 april 2017, nr. 16/00205, NTFR 2017/2052) heeft geoordeeld dat belanghebbende door haar fout een naheffingsaanslag kreeg. Zij heeft de heffingsambtenaar van haar fout op de hoogte gesteld. Vervolgens heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag vernietigd. In deze gang van zaken kan het hof slechts een fout van belanghebbende onderkennen, niet van de heffingsambtenaar. Vertaald naar de woorden van de wet: de naheffingsaanslag is niet herroepen wegens een aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid. De herroeping is in gang gezet om de gevolgen van een door belanghebbende gemaakte fout ongedaan te maken. De heffingsambtenaar heeft het verzoek om vergoeding van proceskosten terecht afgewezen. Verder achtte het hof de oplegging van de naheffingsaanslag niet in strijd met art. 8 EVRM, omdat de controles met scanauto’s waren aan te merken als waarnemingen in de publieke ruimte die op zichzelf geen verboden inmenging opleverden. Het hof oordeelde voorts dat de heffingsambtenaar het horen terecht achterwege heeft gelaten, omdat volledig aan het bezwaar is tegemoetgekomen.

NTFR 2018/944 - Systeem passende rentevergoeding per 1 januari 2015 in art. 28c IW 1990 en AWR kan door Unierechtelijke beugel (art. 81 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2018:583, datum uitspraak 13-04-2018, publicatiedatum 13-04-2018
Aflevering 16, gepubliceerd op 19-04-2018
Ter zake van een ingevoerde auto is van belanghebbende in strijd met het Unierecht te veel BPM geheven. Een deel is daarom terugbetaald aan belanghebbende. Daarbij is een rentevergoeding overeenkomstig de AWR toegekend. In hoger beroep heeft belanghebbende een hogere passende rentevergoeding geclaimd dan is toegekend, waarbij hij heeft gesteld dat art. 28c IW 1990 niet door de Unierechtelijke beugel kan. Het hof (Hof Arnhem-Leeuwarden 28 februari 2017, nr. 15/00422, NTFR 2017/740) heeft uiteen gezet dat het sinds 1 januari 2015 geldende stelsel van rentevergoeding bij een in strijd met het Unierecht geheven belasting – waarbij een deel door de inspecteur wordt vergoed (belastingrente) en een deel door de ontvanger (invorderingsrente) – door de beugel van het Unierecht kan. Voorts heeft het hof geoordeeld dat belanghebbende recht heeft op vergoeding van immateriële schade. Het hof heeft de redelijke termijn wel verlengd wegens verknochtheid van de onderhavige zaak met vele andere zaken waarin de gemachtigde van belanghebbende rechtsbijstand verleent. De aan belanghebbende toekomende proceskostenvergoeding wordt gematigd vanwege de samenhangregeling.

NTFR 2018/969 - Vragen en antwoorden over de werkwijze van de Belastingdienst bij belastingafspraken met multinationals

Aflevering 16, gepubliceerd op 19-04-2018
Tweede Kamerlid Leijten van de SP heeft een aantal vragen ingezonden over de werkwijze van de Belastingdienst bij belastingafspraken met multinationals. Staatssecretaris Menno Snel geeft hierop antwoord in zijn brief met bijlage van 23 maart 2018. Het betreft met name de openheid van Nederland ten aanzien van Advanced Pricing Agreements (APA’s) en het CFA-regime.