Aflevering 49

Gepubliceerd op 8 december 2011

NTFR 2011/2709 - Over de werkkostenregeling en de bakker die zijn brood niet lust

Aflevering 49, gepubliceerd op 08-12-2011 geschreven door mr. A.L. Mertens
Geheel volgens toezegging informeerde de staatssecretaris van Financiën de Tweede Kamer bij brief van 24 oktober 2011http://www.rijksoverheid.nl/bestanden/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2011/10/24/kamerbrief-tussenevaluatie-werkkostenregeling/kamerbrief-tussenevaluatie-werkkostenregeling.pdf. over de tussenevaluatie van de werkkostenregeling. Op het eerste gezicht een onschuldig en weinig zeggend stukje proza. Bij tweede lezing een brief bij mij de nodige verwondering en ergernis veroorzaakte. En wel om een aantal heel verschillende redenen.

NTFR 2011/2710 - De feestdagen en de objectvrijstelling

Aflevering 49, gepubliceerd op 08-12-2011 geschreven door mr. drs. H. Pijl
Eerder signaleerde ik in dit bladPijl, ‘Enkele kanttekeningen bij de objectvrijstelling in het Belastingplan 2012’, NTFR 2011/2223. een aantal kleine en grote technische tekstuele vergissingen in de voorgestelde regeling van de objectvrijstelling. Mijn artikel kwam aan de orde tijdens de behandeling in de Eerste KamerKamerstukken I, 2011-2012, 33 003, nr. D, p. 15 van de onopgemaakte versie van 2 december 2011. (zie verderop in dit nummer.) Op één punt gaf de staatssecretaris zuinigjes toe dat het beter had gekund en op dat punt zal de wet gewijzigd worden, kondigde hij aan. Op het gebied van de andere in mijn artikel gesignaleerde vergissingen, blijft de voorgestelde wettekst ongewijzigd. Jammer, ik had liever aan een smetteloos damast kerstlinnen aangezeten, zonder verwassen wijnvlekken van de vorige regeling, en zonder rafeltjes aan het kleed. Als u zich – met alle achting voor zo’n complex werkstuk – tegelijkertijd ook over gebrek aan 100%-kwaliteit vrolijk kunt maken: er zijn nog wel meer vergissingen dan die ik in mijn artikel noemde. Het is een verlevendigend, mogelijk zelfs lustopwekkend tijdverdrijf om op tweede kerstdag, misschien met wat fiscale vrinden, als gezelschapsspel zelf eens te kijken of u er ook nog foutjes uit kunt halen. Ik verklap niets. En het is een nuttig tijdverdrijf: zoals paus Bonifatius VIII reeds zei: ‘Contra eum qui legem dicere potuit apertius est interpretatio facienda’.De uitleg keert zich tegen degene die een wetsregel duidelijker had kunnen opschrijven.

NTFR 2011/2711 - Herwaardering onroerende zaken ter voorkoming van verliesverdamping

Aflevering 49, gepubliceerd op 08-12-2011
Bij de behandeling van het Belastingplan 2010 in de Eerste Kamer hebben leden van de CDA-fractie erop gewezen dat in tijden van economische crisis ondernemers optimaal gebruik moeten kunnen maken van de mogelijkheden die de open fiscale norm goed koopmansgebruik biedt. Zij vroegen de regering bij die gelegenheid dit te bevestigen. De toenmalige staatssecretaris heeft hierop als volgt gereageerdKamerstukken I, 2009-2010, 32 128, nr. 14, p. 417 en p. 498-499.:

NTFR 2011/2713 - Verzamelwet van rechtswege verleende vergunning aangenomen

Aflevering 49, gepubliceerd op 08-12-2011
Op 29 november 2011 heeft de Eerste Kamer bij hamerstuk (dat wil zeggen zonder stemming en beraadslaging) de Verzamelwet van rechtswege verleende vergunning (= Lex Silencio Positivo, LSP, hierna: de Verzamelwet) aangenomen. Een vergunning, vrijstelling of ontheffing wordt van rechtswege verleend, indien een bestuursorgaan niet reageert binnen de wettelijke termijn voor de behandeling van een verzoek.

NTFR 2011/2715 - Pachtersvoordeel dient in de heffing te worden betrokken

ECLI:NL:HR:2012:BU4827, datum uitspraak 13-04-2012, publicatiedatum 13-04-2012
Aflevering 49, gepubliceerd op 08-12-2011 met annotatie van mr. H. Roerdink
Belanghebbende heeft op 29 februari 1996 een woonerf in eigendom verkregen, dat hij tot die datum pachtte. Een taxateur van de Belastingdienst heeft de waarde in verpachte staat van het woonerf op het moment van aankoop gesteld op f 23.424 en de waarde vrij te aanvaarden op f 29.280. Het verschil van f 5.856 vormt het pachtersvoordeel. Het woonerf behoort tot het ondernemingsvermogen. In 2000 staakt belanghebbende de onderneming. De winst ter zake van de overgang naar het privévermogen van het woonerf is door partijen als volgt berekend: onttrekkingswaarde f 170.625 (65% van f 262.500 in verband met zelfbewoning) – f 23.424 (aankoopprijs en boekwaarde) = f 147.201. In zijn aangifte voor het jaar 2000 heeft belanghebbende het pachtersvoordeel niet begrepen in zijn belastbaar inkomen. Volgens Hof Arnhem (NTFR 2011/481) is dit terecht.

NTFR 2011/2716 - Film-cv: license agreement vormt een tweede nieuw feit waardoor navordering is gerechtvaardigd

ECLI:NL:GHAMS:2011:BU1562, datum uitspraak 04-08-2011, publicatiedatum 26-10-2011
Aflevering 49, gepubliceerd op 08-12-2011 met annotatie van dr. A. Rozendal
Belanghebbende is commanditair vennoot in een film-cv. In de aangifte IB/PVV 2000 heeft belanghebbende in dat kader een verlies opgenomen. De inspecteur heeft in 2002 een onderzoek gedaan naar de film-cv’s en is toen tot de conclusie gekomen dat de cv’s een onderneming dreven. In 2004 kreeg hij de ‘license agreements’ onder ogen, waaruit kon worden afgeleid dat slechts kasrondjes waren uitgevoerd en dat er nooit films waren voortgebracht of geëxploiteerd. De inspecteur stelt dat de ontvangst van de ‘license agreements’ een tweede nieuw feit vormt en heeft de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd. Het hof is van oordeel dat er geen sprake is van een feit dat in het verlengde ligt van feiten die al ten tijde van de primitieve aanslag tot nader onderzoek noopten, maar van een ‘tweede’ nieuw feit, dat navordering rechtvaardigt. De film-cv drijft geen onderneming, zodat belanghebbende geen winst uit onderneming geniet. Het beroep van belanghebbende op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur treft geen doel. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende niet onvoldoende zorgvuldig behandeld. Het zorgvuldigheidsbeginsel verzet zich er wel tegen dat aan belanghebbende over het volledige nagevorderde belastingbedrag heffingsrente in rekening wordt gebracht, daar het aan een ambtelijk verzuim van de Belastingdienst is te wijten dat een groot gedeelte van het bedrag dat is nagevorderd, niet bij de vaststelling van de primitieve aanslag is geheven.

NTFR 2011/2717 - Terbeschikkingstelling van taxivergunningen aan derden leidt tot hogere winst

ECLI:NL:GHAMS:2011:BT7248, datum uitspraak 22-09-2011, publicatiedatum 12-10-2011
Aflevering 49, gepubliceerd op 08-12-2011 met annotatie van mr. J.S. van Daal
Belanghebbende exploiteert samen met B een taxicentrale in vof-verband. In 2001 is aan belanghebbende een taxivergunning uitgegeven, waarbij vijftien afzonderlijke vergunningsbewijzen zijn verstrekt. In 2003 hebben diverse taxichauffeurs gebruikgemaakt van de vergunningsbewijzen. Het hof is van oordeel dat in de jaren 2003 en 2004 de vergunningsbewijzen ook buiten de vof en met medeweten en instemming van belanghebbende zijn gebruikt door personen om met een taxi en tegen betaling ritten te verzorgen, en dat belanghebbende daarvoor (direct dan wel indirect) een vergoeding heeft ontvangen. Het staken van de activiteiten door de vof staat er niet aan in de weg dat belanghebbende zijn vergunning ter beschikking van derden heeft gesteld. Naar het oordeel van het hof is voldoende aannemelijk geworden, dat belanghebbende de op zijn naam staande taxivergunning in de onderhavige jaren tegen vergoeding aan derden ter beschikking heeft gesteld. Belanghebbende heeft de daarmee gemoeide ontvangsten niet verantwoord in zijn belastingaangiften. Dit heeft omkering en verzwaring van de bewijslast wegens het niet doen van de vereiste aangifte tot gevolg. Het hof volgt de door de inspecteur in aanmerking genomen belastbare winst en de daarbij gehanteerde berekeningen.

NTFR 2011/2718 - Op een deel van de verkoopopbrengst van een perceel is de landbouwvrijstelling van toepassing

ECLI:NL:GHAMS:2011:BU1563, datum uitspraak 20-10-2011, publicatiedatum 26-10-2011
Aflevering 49, gepubliceerd op 08-12-2011 met annotatie van mr. dr. C. Bruijsten
Tot december 2004 exploiteerde belanghebbende een bloembollen- en bolbloemenkwekerij in maatschapsverband met zijn vader. In 2005 heeft de vader zijn aandeel in de maatschap aan belanghebbende overgedragen en heeft de vader een perceel weiland overgedragen aan een derde. Het perceel is binnen de kwekerij steeds aangewend als cultuurgrond. In geschil is de vraag of de ter zake van de verkoop van het perceel gerealiseerde verkoopprijs van € 140.000 gelijk is aan de WEVAB en daarmee volledig onder de landbouwvrijstelling valt. Naar het oordeel van het hof heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat ten tijde van de verkoop beleid gold, op grond waarvan de landbouwvrijstelling ook van toepassing zou zijn op de waardestijging van de ondergrond van een eventueel nog te bouwen agrarische woning. Voor zover de verkoopopbrengst van het perceel is toe te rekenen aan de ondergrond van een nog te bouwen agrarische woning, moet deze in zoverre tot de belastbare winst worden gerekend. Voor het overige valt de verkoopopbrengst van het perceel wel onder de landbouwvrijstelling. Het bestemmingsplan vormt in dat kader een indicatie van de potentiële agrarische gebruiksmogelijkheid van het perceel als bouwstede. Het perceel is begin 2005 ook als potentiële agrarische bouwstede te koop gezet. Op grond van deze omstandigheden is het aannemelijk dat de betaalde prijs zijn verklaring vindt in de kwaliteit van het perceel als potentiële agrarische bouwstede.

NTFR 2011/2719 - Verkoop landbouwbedrijf; geen correctie van de landbouwvrijstelling ter zake van de windturbine.

ECLI:NL:GHLEE:2011:BT6842, datum uitspraak 04-10-2011, publicatiedatum 06-10-2011
Aflevering 49, gepubliceerd op 08-12-2011 met annotatie van mr. H. Roerdink
Belanghebbende verkoopt in 2003 zijn akkerbouwbedrijf voor ruim € 5 miljoen. Tot de opstallen behoort een windturbine uit 1996. Na de verkoop verkrijgt de nieuwe eigenaar een vergunning voor de bouw van een windturbine met een grotere capaciteit. Bij het vaststellen van de aanslag verhoogt de inspecteur het aangegeven inkomen met € 199.000 ter zake van de (ondergrond van de) windturbine (opbrengst € 200.000 minus boekwaarde € 1.000), omdat dit bedrag niet onder de landbouwvrijstelling valt. De inspecteur acht de door belanghebbende en de koper gemaakte verdeling van de verkoopprijs – waarin de turbine niet wordt genoemd – niet van belang, maar stelt dat de koopsom objectief moet worden bepaald. Het hof volgt deze stelling niet. Het hof acht beslissend of, en zo ja, tot welk bedrag in werkelijkheid een prijs is overeengekomen voor de (ondergrond van de) windturbine. Het hof acht de inspecteur evenmin geslaagd in zijn stelling, dat belanghebbende en de koper zich ervan bewust geweest moeten zijn dat de (ondergrond van de) windturbine een substantieel hogere waarde had dan de waarde bij agrarische bestemming.

NTFR 2011/2720 - Vragen over de vrijwilligersregeling beantwoord

Aflevering 49, gepubliceerd op 08-12-2011
De staatssecretaris gaat in een brief aan de Tweede Kamer in op nadere vragen en opmerkingen over de vrijwilligersregeling. De vragen en opmerkingen zijn opgekomen naar aanleiding van de brief van de staatssecretaris van 8 juli 2011 in reactie op de motie-Omtzigt c.s. over vrijwilligersvergoedingen.

NTFR 2011/2721 - Van de IBG ontvangen leenbedragen verminderen de ondersteuningsbehoefte

ECLI:NL:HR:2011:BQ7320, datum uitspraak 25-11-2011, publicatiedatum 25-11-2011
Aflevering 49, gepubliceerd op 08-12-2011 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Belanghebbende heeft een bedrag ter zake van uitgaven voor levensonderhoud van zijn uitwonende en studerende zoon afgetrokken. De zoon had in 2004 geen recht op een basisbeurs, maar ontving een lening van de IBG van € 250 per maand en hij had een inkomen van € 595 netto per maand. De inspecteur heeft de aftrek geweigerd. Hof Amsterdam (NTFR 2010/2126) volgt de inspecteur en gaat er daarbij van uit dat ook de ontvangen leenbedragen moeten worden meegenomen bij het vaststellen van de eigen middelen van de zoon. Gelet op het inkomen van de zoon en de door hem ontvangen lening, resteert een bedrag aan kosten van levensonderhoud van € 122 per maand dat de zoon niet uit eigen middelen kan betalen. Daarmee is niet voldaan aan de voorwaarde dat de bijdrage waartoe de ouder zich redelijkerwijs gedrongen heeft kunnen voelen, ten minste € 386 per kwartaal beloopt. De Hoge Raad onderschrijft het oordeel van het hof.

NTFR 2011/2722 - Hoge Raad zet leerstuk van onzakelijke lening uiteen

Aflevering 49, gepubliceerd op 08-12-2011 met annotatie van drs. M. Nieuweboer
Belanghebbende heeft een lening verstrekt aan haar dochtermaatschappij. In 2001 heeft belanghebbende € 1.201.856 afgeboekt op de vordering vanwege het negatieve eigen vermogen van de dochter. De inspecteur heeft deze aftrek niet geaccepteerd. Hof Arnhem (NTFR 2008/2437) heeft de inspecteur in het gelijk gesteld. Volgens het hof heeft belanghebbende met de geldlening een onzakelijk debiteurenrisico aanvaard, waardoor de afwaardering niet ten laste van de winst kan worden gebracht. De Hoge Raad acht dit oordeel niet onbegrijpelijk. Verder zet de Hoge Raad het leerstuk van de onzakelijke geldlening uiteen:

NTFR 2011/2723 - Afwaardering onzakelijke lening leidt tot verhoging van opgeofferd bedrag

Aflevering 49, gepubliceerd op 08-12-2011 met annotatie van drs. M. Nieuweboer
Belanghebbende, een bv, heeft in 1998 een nieuwe dochtermaatschappij opgericht waarin een horecaonderneming wordt geëxploiteerd. Belanghebbende heeft in datzelfde jaar een lening verstrekt aan de dochter. De horecaonderneming heeft slechts verliezen geleden en is in 2000 verkocht. In 2001 is de dochter geliquideerd. Belanghebbende wenst in 2001 een liquidatieverlies te nemen, bestaande onder meer uit een afwaardering van de lening. De inspecteur heef het verlies op de lening niet in aftrek toegelaten. Hof Arnhem (NTFR 2010/2754) heeft de inspecteur in het gelijk gesteld. Volgens het hof heeft belanghebbende met de geldlening een onzakelijk debiteurenrisico aanvaard, waardoor de afwaardering niet ten laste van de winst kan worden gebracht. Verder heeft het hof geoordeeld dat een verhoging van het opgeofferd bedrag in de dochter niet aan de orde is, omdat belanghebbende haar vordering niet heeft kwijtgescholden. De Hoge Raad casseert de hofuitspraak op dit laatste punt. Het niet-aftrekbare afwaarderingsverlies leidt namelijk wel tot een verhoging van het opgeofferde bedrag in de dochter, zodat dit verlies toch in 2001 ten laste van de winst van belanghebbende komt, nu de dochter in 2001 is geliquideerd.

NTFR 2011/2724 - Na verwijzing: lage overnameprijs agrarische onderneming vormt een schenking

Aflevering 49, gepubliceerd op 08-12-2011
Deze zaak betreft de verwijzingsprocedure van HR 12 februari 2010, NTFR 2010/2712. Belanghebbende heeft van 1982 tot 1 mei 2001 in een maatschap met zijn vader een agrarische onderneming gedreven. De vader heeft onder meer het gebruik en genot van hem in eigendom toebehorende onroerende zaken en een melkquotum ingebracht in die maatschap. Op 1 mei 2001 is de vader uit de maatschap getreden en is de maatschap ontbonden. Belanghebbende heeft gebruikgemaakt van een in de maatschapsakte opgenomen recht om de onderneming voort te zetten. De inspecteur ontwaart in de overnameprijs een schenking en heeft belanghebbende aangeslagen voor het schenkingsrecht. In HR 12 februari 2010, NTFR 2010/2712, oordeelde de Hoge Raad dat in een situatie als de onderhavige in het algemeen sprake zal zijn van nakoming van een verplichting – en niet van de bedoeling tot bevoordeling die is vereist voor het aannemen van een schenking – voor zover waardering op een lagere waarde dan de economische waarde noodzakelijk is om voortgezette bedrijfsuitoefening te verzekeren. Hof Arnhem (NTFR 2010/2713) heeft vastgesteld dat belanghebbende binnen anderhalf jaar na de overdracht een melkveehouderij in Frankrijk heeft gekocht en met zijn gezin naar dat land is geëmigreerd. Het van zijn vader overgenomen bedrijf is binnen twee jaar na de overname verkocht. Gelet hierop acht het hof niet aannemelijk dat belanghebbende ten tijde van de overeenstemming tot overname de bedoeling had het over te nemen bedrijf als zodanig duurzaam voort te zetten. Daarvan is de vader van belanghebbende zich bewust geweest. Aannemelijk is dan ook dat de overnameprijs niet was afgestemd op de mogelijkheid de onderneming nog rendabel voort te zetten. Mitsdien is sprake van een schenking.

NTFR 2011/2725 - Inspecteur begaat ambtelijk verzuim door resultaten van onderzoek niet af te wachten

ECLI:NL:HR:2011:BU5601, datum uitspraak 25-11-2011, publicatiedatum 25-11-2011
Aflevering 49, gepubliceerd op 08-12-2011 met annotatie van mr. M.J.A. Castelijn
Belanghebbende hield alle aandelen in een bv. In september 2002 is de Belastingdienst een onderzoek gestart bij de bv. Dit onderzoek is vrijwel meteen uitgebreid naar de door belanghebbende gedane aangiften inkomstenbelasting voor onder meer 1999. Met dagtekening 9 oktober 2002 is de aanslag IB 1999 opgelegd. Bij fax van 14 oktober 2002 heeft de inspecteur in het kader van het onderzoek vragen gesteld. Belanghebbende heeft deze vragen op 15 oktober 2002 beantwoord. Op 16 oktober 2002 heeft de inspecteur het onderzoek opgeschort omdat belanghebbende onvoldoende wil meewerken. Na afronding van het later voortgezette onderzoek zijn navorderingsaanslagen IB 1997 t/m 1999 opgelegd, alsmede boetes en een aanslag IB 2000. Hof Arnhem (NTFR 2010/201) heeft geoordeeld dat voor 1999 niet kan worden nagevorderd, nu de inspecteur voor het opleggen van de primitieve aanslag de uitkomst van het boekenonderzoek had moeten afwachten. De Hoge Raad onderschrijft dit oordeel. Verder heeft de minister nog enige feitelijke stellingen naar voren gebracht, die in cassatie niet kunnen worden onderzocht. De Hoge Raad vernietigt ambtshalve de hofuitspraak. Het hof heeft namelijk abusievelijk de voorheffing loonbelasting niet met het bedrag aan verschuldigde inkomstenbelasting verrekend, maar met het belastbaar inkomen.

NTFR 2011/2726 - Naheffingsaanslag LB/PVV vormt een meerledig besluit: interne compensatie niet toegestaan

ECLI:NL:HR:2011:BU6490, datum uitspraak 02-12-2011, publicatiedatum 02-12-2011
Aflevering 49, gepubliceerd op 08-12-2011 met annotatie van prof. dr. A.O. Lubbers
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag LB/PVV opgelegd. Voor Hof Arnhem (NTFR 2010/1798) heeft de inspecteur interne compensatie van PVV met LB bepleit. Het hof heeft dat niet mogelijk geacht. Hiertegen komt de minister in cassatie, echter zonder succes. De Hoge Raad stelt voorop dat de LB en de PVV afzonderlijke heffingen zijn, ook al geschiedt de inhouding van de LB en de PVV in één bedrag. Het is de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever geweest dit karakter van afzonderlijke heffingen van LB en PVV te handhaven. Een naheffingsaanslag LB/PVV vormt een meerledig besluit. Interne compensatie tussen LB en PVV zou betekenen dat de grondslag van het bezwaar c.q. beroep wordt verlaten (art. 7:11, lid 2 en art. 8:69, lid 1, Awb). Dat is niet toegestaan.

NTFR 2011/2727 - Niet-bevoegde ambtenaar wordt geacht krachtens volmacht bezwaar en beroep te hebben ingesteld

ECLI:NL:HR:2011:BU5625, datum uitspraak 25-11-2011, publicatiedatum 25-11-2011
Aflevering 49, gepubliceerd op 08-12-2011 met annotatie van mr. E.C.G. Okhuizen
Aan belanghebbende, een gemeente, is een naheffingsaanslag grondwaterbelasting opgelegd. Namens het college van B en W is door het afdelingshoofd juridische zaken, de heer C, bezwaar en beroep ingediend. De inspecteur heeft in bezwaar en beroep de vertegenwoordigingsbevoegdheid van C niet ter discussie gesteld. In hoger beroep, waarbij belanghebbende wordt vertegenwoordigd door een advocaat, is de bevoegdheidskwestie voor het eerst aan de orde. Uit het overgelegde mandaatregister zou volgen dat C niet bevoegd was namens belanghebbende bezwaar en beroep in te stellen. Hof Den Bosch (NTFR 2010/2015) verklaart om die reden het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk. De Hoge Raad casseert de hofuitspraak. Nu de inspecteur pas in hoger beroep de bevoegdheidskwestie heeft aangesneden, heeft belanghebbende het recht om in hoger beroep het door C – kennelijk voor haar – ingestelde bezwaar en beroep te bekrachtigen. C wordt geacht krachtens een volmacht te hebben gehandeld.

NTFR 2011/2728 - Taxateur is in WOZ-procedure zowel beroepsmatige rechtsbijstandverlener als deskundige

ECLI:NL:GHARN:2011:BU4959, datum uitspraak 08-11-2011, publicatiedatum 18-11-2011
Aflevering 49, gepubliceerd op 08-12-2011 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
In de procedure bij Rechtbank Almelo betreffende een WOZ-beschikking heeft belanghebbende zich laten bijstaan door een taxateur, die een taxatierapport heeft opgesteld. Belanghebbende is door de rechtbank ten dele in het gelijk gesteld. De rechtbank heeft echter geen vergoeding toegekend voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, omdat de taxateur niet juridisch is geschoold en het verlenen van rechtsbijstand niet tot diens beroepsmatige taak behoort. Evenmin heeft de rechtbank een kostenvergoeding voor het taxatierapport toegekend. In hoger beroep oordeelt het hof dat belanghebbende erin is geslaagd de door hem verdedigde waarde aannemelijk te maken. Volgens het hof is wel sprake van beroepsmatig verleende rechtsbijstand door de taxateur, zodat een proceskostenvergoeding hiervoor op haar plaats is. Ook de kosten van het taxatierapport komen volgens het hof voor vergoeding in aanmerking. Daarbij oordeelt het hof dat het geclaimde uurtarief van € 80 redelijk is.

NTFR 2011/2729 - Geen verschoonbare termijnoverschrijding; informatie inspecteur correct

ECLI:NL:HR:2011:BU6223, datum uitspraak 02-12-2011, publicatiedatum 02-12-2011
Aflevering 49, gepubliceerd op 08-12-2011
Belanghebbende heeft een monumentenwoning verkregen en op 25 september 2008 € 10.920 overdrachtbelasting ter zake van de verwerving betaald. Voorafgaande aan de koop heeft belanghebbende aan de inspecteur informatie verzocht met betrekking tot de overdrachtsbelasting bij monumentenpanden. De inspecteur heeft belanghebbende informatie verstrekt met betrekking tot de wettelijke regeling, het besluit van de staatssecretaris van 11 mei 2006, kopieën uit de inkomstenbelastingalmanak en een uitdraai van een toelichting op art. 15, lid 1, Wet BRV.

NTFR 2011/2730 - Inwerkingtreding nieuwe belastingverdrag met Japan

Aflevering 49, gepubliceerd op 08-12-2011
Het nieuwe belastingverdrag tussen Nederland en Japan zal vanaf 1 januari 2012 van toepassing worden. Dit op 25 augustus 2010 tot stand gekomen verdrag ziet op belastingen naar het inkomen. Het nieuwe verdrag voorziet onder meer in een verdere verlaging van de bronheffingen op dividenden, rente en royalty’s en in een arbitrageprocedure. Daar staan strengere anti-ontgaansbepalingen tegenover.

NTFR 2011/2731 - Overnemen vorderingen niet belastbaar

Aflevering 49, gepubliceerd op 08-12-2011 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
GFKL is de enige vennoot en de moedermaatschappij van een vennootschap naar Duits recht die op 26 oktober 2004 van een bank zakelijke zekerheden en schuldvorderingen uit 70 opgezegde en vervallen verklaarde leningsovereenkomsten heeft gekocht. Op de peildatum, 29 april 2004, bedraagt de nominale waarde van die schuldvorderingen € 15.500.915,16. In de koopovereenkomst is bedongen dat vanaf die peildatum bedoelde rechten en schuldvorderingen voor rekening en voor risico van de koper worden beheerd respectievelijk gehouden, dat de desbetreffende betalingen de koper toekomen en dat de aansprakelijkheid van de verkoper voor de inning van de desbetreffende schuldvorderingen is uitgesloten. Na een brief van het Bondsministerie van Financiën van 3 juni 2004 betreffende de uitvoering van HvJ EG 26 juni 2003, zaak C-305/01, MKG-Kraftfahrzeuge-Factoring, NTFR 2003/1144, zijn partijen bij de overeenkomst van oordeel dat, gezien het grote aantal betalingsincidenten, het te innen deel van de desbetreffende schuldvorderingen duidelijk onder de nominale waarde ligt, waarop zij de economische waarde hebben bepaald op € 8.956.101. Aangezien partijen voorts van oordeel waren dat de desbetreffende schuldvorderingen over een periode van ongeveer drie jaar zullen worden geïnd, komen zij overeen dat de koper de verkoper op basis van een in onderling overeenstemming vastgestelde rente van 5,97% krediet verleent met een renteaandeel van € 556.293, waardoor de economische waarde van de schuldvorderingen na aftrek van die rente € 8.399.808 bedraagt. De definitieve koopprijs van de desbetreffende schuldvorderingen wordt uiteindelijk bepaald op € 8.034.883 en de koopovereenkomst bepaalt niet dat die prijs naderhand kan worden herzien. De vraag is of de koper door het kopen van de schuldvorderingen een belastbare dienst voor de verkoper verricht. Zij komen echter overeen dat zo de fiscus het daarmee niet eens is, het verschil van € 364.925 tussen de economische waarde zonder interessen en de definitieve koopprijs van de schuldvorderingen moet worden beschouwd als tegenprestatie voor die dienstverrichting. Het HvJ EU verklaart voor recht dat de art. 2, punt 1 en 4, Zesde Richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat een marktdeelnemer die voor eigen risico onvoldane schuldvorderingen koopt voor een prijs beneden de nominale waarde, geen dienst onder bezwarende titel verricht in de zin van voormeld art. 2, punt 1, en geen onder de werkingssfeer van die richtlijn vallende economische activiteit verricht wanneer het verschil tussen de nominale waarde van die schuldvorderingen en de koopprijs de daadwerkelijke economische waarde van de schuldvorderingen op het moment van overdracht weerspiegelt.

NTFR 2011/2732 - Btw op de door belanghebbende gecreëerde oninbare vorderingen is niet aftrekbaar

ECLI:NL:GHAMS:2011:BU3680, datum uitspraak 03-11-2011, publicatiedatum 09-11-2011
Aflevering 49, gepubliceerd op 08-12-2011 met annotatie van prof. mr. dr. R.A. Wolf
Belanghebbende reageerde op oproepen van ondernemers in geldnood door hoge facturen naar hen te sturen, waarvan zij de omzetbelasting in aftrek konden brengen. Belanghebbende diende vervolgens een verzoek tot teruggaaf van omzetbelasting in met betrekking tot door hem afgedragen omzetbelasting. Het hof is van oordeel dat de vorderingen van meet af aan oninbaar waren, dat belanghebbende dit wist, en dat daarmee de economische zin van deze transacties, anders dan het gecreëerde recht op aftrek, niet valt in te zien. Geen normaal handelende ondernemer gaat immers transacties aan in geval van meet af aan vaststaat dat de rekeningen niet zullen worden betaald. Belanghebbende heeft op frauduleuze wijze zijn afnemers van financiële middelen voorzien door (aftrekbare) omzetbelasting in rekening te brengen. De omzetbelasting is verschuldigd op grond van art. 37 Wet OB 1968. Het verzoek om teruggaaf is terecht geweigerd.

NTFR 2011/2734 - Geen fiscale eenheid omzetbelasting, omdat economische verwevenheid ontbreekt

ECLI:NL:RBARN:2011:BT8425, datum uitspraak 13-10-2011, publicatiedatum 18-10-2011
Aflevering 49, gepubliceerd op 08-12-2011 met annotatie van drs. J. van der Laan en mr. J.P.W.H.T. Becks
A bv houdt alle aandelen in D bv, E bv en belanghebbende. D bv exploiteert een supermarkt en E bv exploiteert een aantal panden, waaronder het pand waarin de supermarkt wordt geëxploiteerd, en parkeerplaatsen. Belanghebbende exploiteert het duurzame energiesysteem, dat binnen het gehele winkelcentrum werkzaam is. De belastbare omzet van A bv is voor 90% afkomstig van D bv en E bv en voor 10% van belanghebbende. A bv vormt samen met D bv en E bv een fiscale eenheid voor de omzetbelasting. De fiscale eenheid is met circa 22% de grootste afnemer van belanghebbende. In geschil is of belanghebbende een fiscale eenheid vormt met D bv en E bv. Partijen zijn verdeeld over de vraag of sprake is van (voldoende) economische verwevenheid. Rechtbank Arnhem oordeelt dat, gelet op de richtlijn en art. 7, lid 4, Wet OB 1968, er voor een fiscale eenheid verwevenheid moet bestaan zowel in financieel, organisatorisch als economisch opzicht. Van verwevenheid in economisch opzicht is sprake indien de activiteiten van de vennootschappen in hoofdzaak strekken tot verwezenlijking van een zelfde economisch doel, zoals de bediening van een gemeenschappelijke klantenkring, dan wel de activiteiten van de ene vennootschap in hoofdzaak ten behoeve van de andere vennootschap worden uitgeoefend (HR 22 februari 1989, nr. 25.068, BNB 1989/112). Met een economische verwevenheid van – in dit geval – maximaal 25,3% wordt naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan het ‘in hoofdzaak’-criterium.

NTFR 2011/2735 - Werkzaamheden van dirigent vallen onder het verlaagde tarief, ook tijdens repetities

ECLI:NL:RBHAA:2011:BU9996, datum uitspraak 05-10-2011, publicatiedatum 03-01-2012
Aflevering 49, gepubliceerd op 08-12-2011 met annotatie van dr. D. Molenaar
Belanghebbende, een vof tussen twee musici, heeft 6% btw in rekening gebracht op de diensten van haar vennoten. In geschil is of dit tarief ook van toepassing is op de repetities onder leiding van één van de vennoten, een dirigent. Op grond van HvJ EU 25 februari 1999, zaak C-349/96, CPP, komt de rechtbank tot de conclusie dat de repetities nodig zijn om de stukken voor de optredens in te studeren. De repetities hangen nauw samen met en zijn noodzakelijk voor de optredens en daarop is daarom ook het verlaagde tarief van toepassing.

NTFR 2011/2736 - Nieuw voorschrift Tabel I (6%-tarief)

Aflevering 49, gepubliceerd op 08-12-2011
De belangrijkste wijziging in het besluit Tabel I is dat er nieuwe richtlijnen zijn opgenomen met betrekking tot de toepassing van het 6%-tarief voor het gelegenheid geven tot sportbeoefening. In dat verband geeft de staatssecretaris aan wanneer naar zijn mening sprake is van misbruik-van-recht-situaties bij de ‘verhuur’ van sportaccommodaties. Ook gaat hij in op de situatie dat er slechts een symbolische vergoeding voor de terbeschikkingstelling van dergelijke accommodatie in rekening wordt gebracht.

NTFR 2011/2737 - Hobbypaarden vanaf 2012 belast met 19%?

Aflevering 49, gepubliceerd op 08-12-2011
Met deze nota van wijziging wordt de datum van inwerkingtreding van deze wet bepaald op een bij Koninklijk Besluit te bepalen tijdstip. De beoogde datum was 1 januari 2012, maar het zou nu dus kunnen dat de levering van hobbypaarden ook in 2012 nog belast is met 6% btw. Deze wijziging houdt verband met de zorg dat de Nederlandse paardensector concurrentienadeel zou kunnen ondervinden ten opzichte van Duitsland en Frankrijk. Het kabinet zal de Europese Commissie benaderen met het verzoek de inwerkingtreding van deze wet gelijktijdig te kunnen laten plaatsvinden met het moment waarop Duitsland en Frankrijk hun wetgeving op dit gebied zullen aanpassen.

NTFR 2011/2738 - Rectificatie Toelichting Tabel I

Aflevering 49, gepubliceerd op 08-12-2011
Op 2 november 2011 is de nieuwe Toelichting Tabel I gepubliceerd. In de toelichting bij sportbeoefening staat dat een sportaccommodatie in de zin van tabelpost b-3 een onroerende zaak is die is ingericht voor de actieve sportbeoefening door de mens. Volgens het besluit van 2 november jl. dienen daarbij ook attributen en aanvullende voorzieningen (kleed- en/of doucheruimten en sanitaire voorzieningen) ter beschikking te worden gesteld door of vanwege de exploitant aan de sporter(s). Met deze rectificatie vervalt de eis dat ook attributen en aanvullende voorzieningen ter beschikking worden gesteld.

NTFR 2011/2739 - Woondelenvrijstelling is niet van toepassing op leegstaande gedeelten van onroerende zaken

ECLI:NL:HR:2011:BU5656, datum uitspraak 25-11-2011, publicatiedatum 25-11-2011
Aflevering 49, gepubliceerd op 08-12-2011 met annotatie van mr. M.P. van der Burg
Belanghebbende biedt aan eigenaren van leegstaande kantoorpanden bewaringsdiensten aan ter voorkoming van vernieling of kraak. De eigenaar dient de onroerende zaak geschikt te maken voor bewoning door derden. Belanghebbende sluit gebruiksovereenkomsten met ‘oppassers’ (studenten). Op grond hiervan krijgen de oppassers de beschikking over eigen kamers met voorzieningen ten behoeve van bewoning in de panden. Zij verblijven daarin op permanente basis. Voor elke onroerende zaak sluit belanghebbende overeenkomsten met twee of drie oppassers. Aldus wordt slechts een klein deel van de onroerende zaak door oppassers voor bewoning gebruikt. Voor het overige wordt de onroerende zaak niet gebruikt. Er is telkens sprake van één onroerende zaak in de zin van art. 16 Wet WOZ. Belanghebbende is door de gemeente aangeslagen voor de OZB wegens gebruik van de onroerende zaken, waarbij de waarde van die zaken volledig in de heffing is betrokken. Hof Arnhem (NTFR 2010/2647) heeft de aanslagen vernietigd.

NTFR 2011/2740 - Tot centrumgebied beperkte heffing van reclamebelasting gemeente Doetinchem kan door de beugel

ECLI:NL:HR:2011:BR4564, datum uitspraak 11-11-2011, publicatiedatum 11-11-2011
Aflevering 49, gepubliceerd op 08-12-2011 met annotatie van mr. M.P. van der Burg
Belanghebbende is gebruiker van een winkelpand in het centrum van Doetinchem. Ter zake van dit pand is hij aangeslagen in de reclamebelasting. De gemeente Doetinchem heeft de heffing van reclamebelasting, waarvan de opbrengst gaat naar de Ondernemersvereniging, beperkt tot het centrumgebied. Volgens Hof Arnhem (NTFR 2010/2382) kan dat door de beugel. De Hoge Raad stelt voorop dat de reclamebelasting een algemene belasting is en dat een gemeente vrij is in de besteding ervan. De heffing van reclamebelasting mag worden beperkt tot een gedeelte van het grondgebied van de gemeente, mits daarvoor een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat. Indien een gemeente besluit de opbrengst van een reclamebelasting te besteden aan het centrumgebied, en zij het object van de heffing heeft beperkt tot openbare aankondigingen in dat gebied, is sprake van een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor die beperking, indien die gemeente in redelijkheid heeft mogen uitgaan van de veronderstelling dat op deze wijze degenen die profijt kunnen hebben van de opbrengst van de belasting in de heffing worden betrokken. Dat is hier – naar het hof feitelijk en niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld – aan de orde. Anders dan belanghebbende stelt, worden de gemeenten door de per 1 mei 2009 ingevoerde Experimentenwet BI-zones niet beperkt in hun bestaande bevoegdheden tot belastingheffing die zij aan de Gemeentewet kunnen ontlenen.

NTFR 2011/2741 - Legesverordening onverbindend wegens overschrijding opbrengstlimiet

ECLI:NL:GHSGR:2011:BT6258, datum uitspraak 23-08-2011, publicatiedatum 30-09-2011
Aflevering 49, gepubliceerd op 08-12-2011 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Belanghebbende heeft bij de gemeente Pijnacker-Nootdorp een aanvraag ingediend voor het verlenen van een bouwvergunning. Voor het in behandeling nemen van deze aanvraag is belanghebbende met dagtekening 23 mei 2008 een bedrag van € 364.933,81 aan leges in rekening gebracht. In geschil is of de Legesverordening onverbindend is omdat de opbrengstlimiet is overschreden. Het hof stelt voorop dat, anders dan waar Rechtbank Den Haag van is uitgegaan, niet de Legesverordening 2007 maar de Legesverordening 2008 van toepassing is. Het hof acht het incidentele beroep van belanghebbende tegen laatstgenoemde verordening echter niet tardief en ziet ook geen reden om de zaak terug te wijzen naar de rechtbank. Vervolgens oordeelt het hof dat belanghebbende aannemelijk maakt dat de door de inspecteur gepresenteerde raming van de baten substantieel te laag is, doordat daarin niet is opgenomen een bedrag aan incidentele baten van € 3.499.548. Deze extra opbrengst brengt de kostendekkendheid van alle in de Legesverordening 2008 geregelde rechten tezamen op ongeveer 190%. Gelet hierop is sprake van een vooraf kenbare overschrijding van de opbrengstlimiet van een zodanige omvang dat zij dient te leiden tot algehele onverbindendverklaring van de Legesverordening 2008 (vgl. HR 10 april 2009, nr. 43.747, NTFR 2009/1191).