Aflevering 5

Gepubliceerd op 27 januari 2020

NTFR 2020/265 - PPT-reflex

Aflevering 5, gepubliceerd op 30-01-2020 geschreven door dr. G. F. Boulogne
Met de principal purpose test (hierna: PPT) van art. 7 MLI beschikt de inspecteur over een krachtig wapen tegen verdragsmisbruik. De PPT werkt als verplichte minimumstandaard door in nagenoeg alle door Nederland gesloten – en door het MLI gedekte – verdragen. Kort gezegd behoeft op grond van de PPT een verdragsvoordeel niet te worden toegekend wanneer er:Onderstaande vertaling van de PPT in art. 7, lid 1, MLI is afkomstig van de website van de OESO: https://www.oecd.org/tax/treaties/multilateral-convention-to-implement-tax-treaty-related-measures-to-prevent-beps.htm.

NTFR 2020/267 - Onderzoek naar uitvoering taken Belastingdienst door anderen

Aflevering 5, gepubliceerd op 30-01-2020
De minister van Financiën heeft een brief aan de Tweede Kamer gestuurd met als bijlage een onderzoek naar de vraag welke (huidige en nieuwe) taken of werkzaamheden van de Belastingdienst door andere uitvoerders verricht zouden kunnen worden. Het gaat om een onderzoek in opdracht van de inmiddels afgetreden staatssecretaris van Financiën. Het onderzoek is gedaan vanuit de veronderstelling dat er taken of werkzaamheden zijn die mogelijk ook door anderen dan de Belastingdienst kunnen worden uitgevoerd. Als dat zou kunnen, verlicht dat de grote opgave waarvoor de Belastingdienst staat. Naast een aantal aanbevelingen adviseert ABDTOPConsult de vraag welke taken door andere uitvoerders verricht zouden moeten worden te bezien vanuit het perspectief van de (bestuurbaarheid van de) Belastingdienst als organisatie en niet vanuit de partiële voor- en nadelen die samenhangen met het afstoten van individuele taken.

NTFR 2020/268 - Beantwoording vragen over de versterking van de besturing van de Belastingdienst

Aflevering 5, gepubliceerd op 30-01-2020
De minister van Financiën heeft 133 (!) vragen beantwoord over de versterking van de besturing van de Belastingdienst. De vragen zijn gesteld naar aanleiding van de brief van de minister van 11 januari 2020. Ze gaan vooral over de taakverdeling tussen de twee beoogde staatssecretarissen en over de wijze waarop de drie directeuren-generaal aan het werk gaan, met name bij de ontvlechting van de Belastingdienst in Belastingen, Toeslagen en Douane. Verder zijn vragen gesteld over het Combiteam facilitators (CAF), het toeslagenstelsel, de beschikbaarheid van managementinformatie, het aanstellen van vertrouwenspersonen en het onderzoek naar de BelastingTelefoon.

NTFR 2020/271 - Geen recht op kinderbijslag voor periode van mini-job in Duitsland

ECLI:NL:HR:2020:18, datum uitspraak 24-01-2020, publicatiedatum 24-01-2020
Aflevering 5, gepubliceerd op 30-01-2020 met annotatie van mr. J.D. Schouten
De Sociale Verzekeringsbank (SVB) heeft aan belanghebbende vanaf 1 januari 2001 geen kinderbijslag toegekend, omdat zij vanaf dat moment als zogeheten ‘geringfügig Beschäftigte’ (mini-job) in Duitsland werkzaam was. Bij een dergelijk dienstverband wordt minder dan een bepaald aantal dagen in een tijdvak gewerkt. Een dergelijke werknemer is in Duitsland niet verzekerd voor de sociale verzekeringen. In geschil is of het EU-recht verplicht om kinderbijslagrechten toe te kennen over de periode waarin in Duitsland is gewerkt. De Hoge Raad (2 februari 2018, nr. 16/03747, NTFR 2018/360) heeft hierover prejudiciële vragen gesteld aan het HvJ. Het HvJ (19 september 2019, gevoegde zaken C-095/18 en C-096/18, NTFR 2019/2488) heeft deze vragen beantwoord. Naar aanleiding van deze prejudiciële beslissing oordeelt de Hoge Raad dat Nederland als woonland niet verplicht is om in afwijking van zijn nationale wetgeving aan belanghebbende kinderbijslag toe te kennen voor een tijdvak waarin zij op grond art. 13 Vo. 1408/71 onderworpen is geweest aan de socialezekerheidswetgeving van de werklidstaat.

NTFR 2020/272 - Informatie over gevolgen arresten massaal bezwaar box 3

Aflevering 5, gepubliceerd op 30-01-2020
De minister van Financiën heeft een brief aan de Tweede Kamer gestuurd over de gevolgen van de arresten van de Hoge Raad over de vermogensrendementsheffing (box 3; HR 14 juni 2019, nr. 17/05606, NTFR 2019/1609). De minister meldt dat hij drie onafhankelijke juridisch deskundigen om een advies heeft gevraagd. Het advies zal een oordeel inhouden over de gevolgen van de arresten en een reflectie op de conclusie van de parlementair advocaat van 14 oktober 2019. Het zal zich beperken tot de vraag welke verplichtingen het Hoge Raad-arrest schept voor de wetgever in zaken waarin het EHRM op stelselniveau oordeelt dat het recht op eigendom is geschonden en tot het box 3-stelsel van de jaren 2013 tot en met 2016. Verder heeft de minister het CPB gevraagd om, met ondersteuning van DNB, te onderzoeken wat het zonder (veel) risico’s gemiddeld haalbare rendement in box 3 in de jaren 2013 tot en met 2016 is.

NTFR 2020/275 - Hoge Raad beantwoordt deel van prejudiciële vragen van Hof Den Bosch inzake verzoeken teruggaaf dividendbelasting door Duits Spezial-Sondervermögen

ECLI:NL:HR:2020:115, datum uitspraak 24-01-2020, publicatiedatum 24-01-2020
Aflevering 5, gepubliceerd op 30-01-2020 met annotatie van mr. D.C. Simonis
Belanghebbende is een naar Duits recht opgericht en feitelijk in Duitsland gevestigd Spezial-Sondervermögen zonder rechtspersoonlijkheid. Doel en feitelijke werkzaamheid zijn het beleggen van vermogen. Het vermogen van belanghebbende vormt een afgescheiden vermogen. Dit vermogen is in aandelen verdeeld. Belanghebbende wordt in het rechtsverkeer vertegenwoordigd door een Kapitalverwaltungsgesellschaft met de rechtsvorm van een Gesellschaft mit beschränkter Haftung. Deze belegt het vermogen van belanghebbende in eigen naam, maar voor rekening en risico van de aandeelhouder van belanghebbende. Sinds de oprichting van belanghebbende worden alle aandelen in zijn vermogen gehouden door een publiekrechtelijk lichaam naar Duits recht. Het vermogen van dit lichaam is niet in aandelen verdeeld. Belanghebbende maakt op basis van het Unierecht aanspraak op teruggaaf van dividendbelasting die is ingehouden op dividenden, uitgekeerd op aandelen in Nederlandse vennootschappen. Hof Den Bosch (12 juli 2019, nrs. 14/00640 t/m 14/00645) heeft in dat kader de volgende prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld:

NTFR 2020/280 - Aftrek voorbelasting op instandhoudingskosten sportzalen op basis van daadwerkelijke uren belaste verhuur/daadwerkelijke uren gebruik

ECLI:NL:HR:2020:22, datum uitspraak 10-01-2020, publicatiedatum 10-01-2020
Aflevering 5, gepubliceerd op 30-01-2020 met annotatie van mr. P.F. Zijlstra
Belanghebbende, een gemeente, is eigenaar van een aantal sportzalen die zij om niet ter beschikking stelt aan basisscholen en tegen vergoeding aan sportverenigingen en scholen voor voortgezet onderwijs. Voor deze tweede activiteit voldoet belanghebbende btw op aangifte. In de aangifte december 2014 heeft zij btw in aftrek gebracht ter zake van kosten die betrekking hebben op de exploitatie van de sportzalen. Voor de berekening is belanghebbende uitgegaan van de verhouding tussen het daadwerkelijke aantal uren belaste verhuur en het totale aantal uren daadwerkelijk gebruik. In bezwaar claimt zij echter een hogere aftrek. Bij de aftrek moet volgens haar namelijk tevens rekening worden gehouden met de uren waarin de sportzalen niet worden gebruikt en moeten volgens haar deze uren als belast gebruik worden aangemerkt. Hof Arnhem-Leeuwarden (12 december 2017, nr. 17/00563, NTFR 2018/723 heeft belanghebbende in het ongelijk gesteld. Volgens het hof is belanghebbende in haar aangifte uitgegaan van de juiste methode.

NTFR 2020/283 - Bewijslast inzake waardevermindering ingevoerde auto wegens schade rust op belastingplichtige

ECLI:NL:HR:2020:63, datum uitspraak 17-01-2020, publicatiedatum 17-01-2020
Aflevering 5, gepubliceerd op 30-01-2020 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende heeft een uit Duitsland afkomstige gebruikte schadeauto doen registreren in het Nederlandse kentekenregister. Partijen zijn verdeeld over de hoogte van de in aanmerking te nemen afschrijving in het kader van de berekening van de verschuldigde BPM. Hof Arnhem-Leeuwarden heeft geen reden gezien de waardevermindering als gevolg van de schade op een hoger percentage vast te stellen dan op 72% van de herstelkosten. In cassatie betoogt belanghebbende dat het hof ten onrechte de bewijslast inzake de waardevermindering wegens schade bij haar heeft gelegd. De Hoge Raad onderschrijft dat betoog niet. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt namelijk mee dat de belastingplichtige die stelt recht te hebben op een vermindering van belasting, de daarvoor benodigde feiten moet stellen en bij betwisting aannemelijk moet maken. De belastingplichtige die bij het vaststellen van de vermindering van BPM uitgaat van de handelsinkoopwaarde uit een koerslijst en stelt dat die handelsinkoopwaarde moet worden verminderd vanwege – niet in deze koerslijst verwerkte – beschadigingen aan de te registreren personenauto, draagt bij betwisting dan ook de last te bewijzen dat en in hoeverre beschadigingen een waardedaling ten opzichte van de uit die koerslijst volgende waarde tot gevolg hebben. Art. 110 VWEU verzet zich niet tegen deze bewijslastverdeling. Wel moet de belastingplichtige voldoende gelegenheid worden geboden het van hem gevraagde bewijs te leveren. Het door het hof gegeven bewijsoordeel acht de Hoge Raad cassatieproof.

NTFR 2020/290 - Schuldhulpverlening

Aflevering 5, gepubliceerd op 30-01-2020 geschreven door mr. J.D. Schouten
Staatssecretaris Van Ark van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zendt de Tweede Kamer de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel tot Wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening ten behoeve van de uitwisseling van persoonsgegevens. Daarnaast stuurt ze een nota van wijziging om drie tekstuele verbeteringen in het wetsvoorstel aan te brengen alsmede het ontwerp van het Besluit gemeentelijke schuldhulpverlening dat onderdelen van het wetsvoorstel uitwerkt. Deze versie is ook openbaar gemaakt op www.internetconsultatie.nl.

NTFR 2020/292 - Besluit WOB-verzoek fiscale behandeling defence counsels II

Aflevering 5, gepubliceerd op 30-01-2020
De minister van Buitenlandse Zaken heeft (wederom) een besluit op een WOB-verzoek over de fiscale positie van defence counsels gepubliceerd. Hierbij zijn verschillende documenten (deels) openbaar gemaakt die verband houden met de fiscale behandeling van personen betrokken bij de verdediging van verdachten voor de in Nederland gevestigde internationale (straf)hoven en tribunalen (defence counsels en hun teams) en die na 1 november 2018 zijn opgesteld. Het verzoek sluit aan op een eerder WOB-verzoek van 1 november 2018 waarvoor op 16 mei 2019 een besluit is gepubliceerd ((NTFR 2019/1498)). De thans gepubliceerde documenten bevatten naar ons oordeel geen nieuwe fiscale informatie ten opzichte van de naar aanleiding van het eerdere verzoek gepubliceerde documenten.