Aflevering 13

Gepubliceerd op 28 maart 2023

NTFR 2023/468 - Anticiperende rechtsvinding: de regels wijzigen tijdens het spel?

Aflevering 13, gepubliceerd op 28-03-2023 geschreven door drs. M.T.M. Hennevelt
De rechter kan verschillende argumenten aandragen voor een door hem gekozen uitleg van de wet. Daarmee zal hij steeds proberen te onderbouwen waarom zijn uitleg overeenstemt met de bedoeling van de wetgever.1 Algemeen geaccepteerd is dat de rechter daarbij kijkt naar bijvoorbeeld de tekst van de wet, naar haar totstandkomingsgeschiedenis en naar het wettelijke systeem. Ook gangbaar is de opvatting dat de rechter daarbij rekening houdt met algemeen geaccepteerde rechtsbeginselen, zoals het evenredigheidsbeginsel.2 In deze Opinie wil ik echter een meer omstreden rechtsvindingsmethode bespreken: anticipatie.

NTFR 2023/471 - Samenhangende waardering dollarposities ongeacht of hedging is beoogd; onzakelijke winstverschuiving naar Zwitserland

ECLI:NL:PHR:2023:226, datum uitspraak 24-02-2023, publicatiedatum 17-03-2023
Aflevering 13, gepubliceerd op 28-03-2023 met annotatie van mr. N.I. Groenland
De belanghebbende is onderdeel van een internationaal concern dat kunstmest(producten) produceert, verkoopt en distribueert. Zij is moeder van een fiscale eenheid met diverse dochters, waaronder de productievennootschap D bv. Het geschil is in 2012 en 2013 hetzelfde, maar over beide jaren is afzonderlijk geprocedeerd, over 2013 via sprongcassatie. Beide partijen hebben (sprong)cassatie ingesteld. De vier cassatieberoepen worden in één conclusie behandeld. Het gaat in beide jaren om twee geschilpunten: (i) is voor verplichte samenhangende waardering van USD-vorderingen en -schulden een feitelijk zeer effectieve hedge voldoende, of is daarnaast een hedging-oogmerk of bedrijfseconomisch verband tussen vordering en schuld vereist? (ii) Leiden de supply en distribution agreements tussen D en een Zwitserse groepsvennootschap (AG) tot onzakelijke winstverschuiving die gecorrigeerd moet worden ex art. 8b Wet Vpb 1969?

NTFR 2023/474 - Verplichte minimumrekenrente van 4% bij waardering pensioenverplichting niet in strijd met art. 1 EP EVRM

ECLI:NL:HR:2023:324, datum uitspraak 17-03-2023, publicatiedatum 17-03-2023
Aflevering 13, gepubliceerd op 28-03-2023 met annotatie van mr. drs. S. Oosterbaan
Belanghebbende heeft de pensioenverplichting jegens haar dga op 31 december 2013 overgedragen aan een dochtervennootschap. Op basis van een afspraak met de inspecteur werd deze pensioenverplichting altijd bepaald op commerciële grondslagen met een rekenrente van 2,57%, maar moest deze per 1 januari 2014 (ingangsdatum pensioen) worden bepaald op fiscale grondslagen met een rekenrente van 4%. Dit heeft in 2014 geresulteerd in een belaste vrijval van een deel van de pensioenverplichting. Hof Amsterdam (7 juli 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1923, NTFR 2020/2421) heeft geoordeeld dat het waarderingsvoorschrift van art. 3.29 Wet IB 2001 niet in strijd is met goed koopmansgebruik. Verder heeft het hof geoordeeld dat het in het art. 3.29 Wet IB 2001 opgenomen voorschrift dat bij de waardering van pensioenverplichtingen een rekenrente van 4% in aanmerking wordt genomen, niet in strijd is met art. 1 EP EVRM. De Hoge Raad onderschrijft dat oordeel. Onder verwijzing naar de conclusie van A-G Wattel (16 januari 2023, ECLI:NL:PHR:2023:70, NTFR 2023/223) wordt in dat verband overwogen dat de fiscale onderwaardering van een pensioenverplichting geen inbreuk maakt op een eigendom of een gerechtvaardigde verwachting, zodat geen sprake kan zijn van een schending van art. 1 EP EVRM.

NTFR 2023/481 - Kamervragen over Collectief Kapitaal

Aflevering 13, gepubliceerd op 28-03-2023
Of een instelling de anbi-status heeft, is niet van invloed op de vraag of sprake is van een schenking. Voor de vraag of schenkbelasting verschuldigd kan zijn, is de anbi-status wel relevant. Dit schrijft staatssecretaris Van Rij in antwoord op Kamervragen over een uitzending van Tegenlicht en het initiatief Collectief Kapitaal.

NTFR 2023/482 - Btw-teruggaaf in verband met aardbeving Abruzzen in strijd met Unierecht? (prej.vr. zaak PR)

Aflevering 13, gepubliceerd op 28-03-2023
PR is een Italiaanse notaris. Hij verzocht om teruggaaf van btw aangezien deze belasting, waarvan de betaling aanvankelijk was opgeschort in verband met de aardbeving in de Abruzzen in 2009, was verlaagd tot 40% van de verschuldigde bedragen. In geding is of deze belastingvermindering ook geldt voor reeds betaalde belastingen. De Italiaanse rechter legt ambtshalve aan het Hof van Justitie van de EU de vraag voor of de specifiek in verband met de aardbeving in de Abruzzen ingevoerde nationale regeling die voorziet in een teruggaaf van 60% van de betaalde btw verenigbaar is met het beginsel van fiscale neutraliteit en met het verbod op staatssteun.

NTFR 2023/490 - Vervolgingsbeslissing OM wel toetsen aan het Protocol AAFD, maar niet aan het BBBB

ECLI:NL:HR:2023:237, datum uitspraak 21-02-2023, publicatiedatum 22-02-2023
Aflevering 13, gepubliceerd op 28-03-2023 met annotatie van mr. M.B. Weijers
De verdachte in deze zaak is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij opzettelijk valse facturen aan de inspecteur zou hebben laten verstrekken. De verdediging heeft niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie (OM) bepleit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de vervolgingsbeslissing van het OM in strijd is met het Protocol aanmelding en afdoening van fiscale delicten en delicten op het gebied van douane en toeslagen (Protocol AAFD) en het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB). Meer in het bijzonder heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat uit par. 15 lid 6 BBBB voortvloeit dat een strafbaar feit pas ten behoeve van de uitvoering van het Protocol AAFD wordt aangemeld als het nadeel ten minste € 20.000 bedraagt. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake aangezien het nadeel door de FIOD op € 8.400 werd geschat.

NTFR 2023/493 - Rechter moet motiveren waarom hij verzoek om uitstel van zitting afwijst

ECLI:NL:HR:2023:358, datum uitspraak 24-03-2023, publicatiedatum 24-03-2023
Aflevering 13, gepubliceerd op 28-03-2023 met annotatie van mr. K.M.G. Demandt
De gemachtigde van belanghebbende is op 9 juni 2022 uitgenodigd voor de zitting op 19 juli 2022 bij het hof Amsterdam. De gemachtigde heeft op 16 juni 2022 verzocht om uitstel van de zitting. Dit verzoek is ingediend bij het hof Arnhem-Leeuwarden en door dit hof dezelfde dag doorgestuurd naar het hof Amsterdam. Op de zitting is niemand namens belanghebbende verschenen. In de hofuitspraak is vermeld dat de gemachtigde overeenkomstig de wet is uitgenodigd. In cassatie houdt deze hofuitspraak geen stand. Volgens de Hoge Raad dient een uitstelverzoek in beginsel te worden ingewilligd als dit tijdig en onder aanvoering van gewichtige redenen is ingediend. Als de rechter oordeelt dat zwaarwegender belangen aan uitstel in de weg staan, moet hij dit motiveren. De onderhavige hofuitspraak bevat geen gemotiveerde beslissing.

NTFR 2023/497 - Europese Commissie: Italië moet illegale staatssteun terugvorderen

Aflevering 13, gepubliceerd op 28-03-2023
In de periode 2006 tot en met 2011 kende Italië een belastingvrijstelling op bepaalde onroerende zaken in Italië. De Europese Commissie was van mening dat hier sprake was van staatssteun. Italië hoefde de staatssteun niet terug te vorderen omdat de fiscale en kadastrale bestanden geen uitsluitsel konden geven over de identiteit van de gerechtigden tot de vrijstelling. In 2018 heeft het Hof van Justitie van de EU (zaken C-622/16 P t/m C-624/16 P) geoordeeld dat de Commissie ook andere methoden voor terugbetaling van deze staatssteun kon aandragen. Nu heeft de Commissie Italië opgedragen zo veel mogelijk van deze staatssteun terug te vorderen, waarbij gebruikgemaakt moet worden van allerhande gegevens: van gegevens van de nieuwe onroerendezaakbelasting tot vrijwillige aangiften van belastingplichtigen. De staatssteun hoeft niet te worden teruggevorderd wanneer de steun is gegeven voor niet-economische activiteiten of wanneer deze valt onder de regeling voor de de-minimissteun (Regeling (EU) nr. 1407/2013 van 18 december 2013 over de toepassing van art. 107 en 108 VWEU met betrekking tot de de-minimissteun).