Aflevering 44

Gepubliceerd op 30 oktober 2014

NTFR 2014/2566 - Beleidsregels, rechtszekerheid en kenbaarheid

Aflevering 44, gepubliceerd op 30-10-2014 geschreven door prof. dr. G.J. van Norden
De verhouding overheid-burger vormt de basis van het publiekrecht. In deze verhouding is de overheid van nature de sterkere partij. De overheid formuleert de rechtsregels (wetgevende macht), past ze toe (uitvoerende macht) en beslist bij geschillen (rechterlijke macht). Een stabiele maatschappij vereist dat de burger vertrouwen kan stellen in al deze drie onderdelen van de trias politica. In het belastingrecht komt in het bijzonder het vertrouwen in de uitvoerende macht, de Belastingdienst, extra nauw. In het verlengde daarvan ligt dat burgers ook moeten kunnen vertrouwen op de Belastingdienst. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat belastingwetgeving in de regel complex is, regelmatig aan verandering onderhevig is en bovendien veelvuldig onderdeel is van gerechtelijke procedures. Belastingplichtigen hebben evenwel rechtszekerheid nodig om hun fiscale positie te kunnen bepalen. Op grond van art. 8 AWR moeten zij hun aangiften immers duidelijk, stellig en zonder voorbehoud invullen.In de Controleaanpak Belastingdienst (CAB) wordt gesproken over een ‘aanvaardbare aangifte’. Dit betreft echter geen zelfstandig fiscaalrechtelijk begrip. Deze term heeft slechts betekenis in het toezicht van de Belastingdienst. Met deze norm beoogt de Belastingdienst duidelijk te maken wanneer een aangifte bij het uitoefenen van toezicht ‘goed genoeg’ is. Bovendien kunnen (multinationale) ondernemingen zich geen fiscale verrassingen permitteren naar hun stakeholders, waaronder de aandeelhouders.

NTFR 2014/2567 - Nota naar aanleiding van het verslag Belastingplan 2015

Aflevering 44, gepubliceerd op 30-10-2014
De staatssecretaris van Financiën heeft de nota naar aanleiding van het verslag inzake het wetsvoorstel ‘Belastingplan 2015’ naar de Tweede Kamer gestuurd. In deze nota gaat het kabinet uitgebreid in op de vragen over de onderwerpen die in het wetsvoorstel zijn opgenomen. Dit betreft met name woningmarktmaatregelen, de gebruikelijkloonregeling, de werkkostenregeling en de milieubelastingen. Bij de nota is een bijlage gevoegd met conceptwijzigingen van de Uitv.reg. LB 2011 in verband met de werkkostenregeling.

NTFR 2014/2568 - Nota van wijziging Belastingplan 2015 naar de Tweede Kamer

Aflevering 44, gepubliceerd op 30-10-2014
De staatssecretaris van Financiën stuurt de tweede nota van wijziging op het Belastingplan 2015 naar de Tweede Kamer. In deze nota van wijziging zijn wijzigingen opgenomen met betrekking tot de bijtelling voor privégebruik van de auto van de zaak, de motorrijtuigenbelasting voor (semi)elektrische auto’s en de gebruikelijkloonregeling.

NTFR 2014/2570 - Geen boekverlies voor bestemmingswijziging landbouwgrond in bos

ECLI:NL:HR:2014:2977, datum uitspraak 17-10-2014, publicatiedatum 17-10-2014
Aflevering 44, gepubliceerd op 30-10-2014 met annotatie van dr. A.W. Hofman
Belanghebbende exploiteerde een akkerbouwbedrijf. De landbouwgrond is omgevormd tot blijvend bos. Belanghebbende ontving subsidies voor de aanplant van de bomen en de exploitatie van het bos. Belanghebbende heeft in verband met de omvorming een boekverlies wegens waardevermindering van de grond ten laste van de winst gebracht. Het bedrag van de subsidies verminderd met de kosten van aanplant zijn als onbelaste privéontvangsten vermeld. De inspecteur heeft het boekverlies terecht gecorrigeerd. Door de omvorming van de grond in bos is sprake van een gedeeltelijke staking van de landbouwonderneming. De bestemmingswijziging van de grond heeft steeds tijdens het bestaan van de landbouwonderneming plaatsgevonden. Voor de vraag of sprake is van een boekverlies dient als uitgangspunt de boekwaarde van de bosgrond. Deze boekwaarde moet dan worden afgezet tegen de waarde in het economische verkeer ten tijde van de staking. Voor laatstgenoemde waarde kan worden uitgegaan van een taxatieverslag dat door partijen is opgesteld. Voorts dient daarbij rekening te worden gehouden met de aanplantsubsidies. De waarde in het economische verkeer van de grond ligt daardoor hoger dan de boekwaarde daarvan. Van een boekverlies op de grond is dan geen sprake.

NTFR 2014/2571 - Negatieve commerciële reserve telt niet mee bij berekening plafond herbeleggingsreserve

ECLI:NL:HR:2014:2979, datum uitspraak 17-10-2014, publicatiedatum 17-10-2014
Aflevering 44, gepubliceerd op 30-10-2014 met annotatie van mr. F. van Horzen
Belanghebbende is een fiscale beleggingsinstelling. Over het jaar 2004 bedraagt de uitdelingsverplichting € 108 miljoen. Belanghebbende keert in 2005 echter een dividend uit van € 158 miljoen. Het excesdividend van € 50 miljoen is in de boeken verwerkt als uitgekeerd ten laste van de algemene reserve. Voorts heeft belanghebbende een bedrag van €19 miljoen overgeboekt van de algemene reserve naar de agioreserve. In geschil is de maximale dotatie aan de herbeleggingsreserve. De inspecteur heeft deze vastgesteld op € 133 miljoen. Belanghebbende wenst tevens een bedrag van € 69 miljoen als negatieve algemene reserve in aanmerking te nemen waardoor de maximale dotatie zou worden berekend op € 202 miljoen. Hof Amsterdam (NTFR 2013/1930) en de Hoge Raad stellen de inspecteur in het gelijk. Het plafond van de herbeleggingsreserve is bepaald op het vermogen, verminderd met onder meer de toelaatbare reserves. Hiermee wordt bedoeld dat op het fiscale vermogen onder meer de fiscaal toelaatbare reserves in mindering moeten worden gebracht. Een commerciële reserve valt daar niet onder, ook niet wanneer deze negatief is.

NTFR 2014/2572 - Afwaardering vordering op dochtermaatschappij wegens dreigend faillissement niet overtuigend aangetoond

ECLI:NL:HR:2014:3022, datum uitspraak 24-10-2014, publicatiedatum 24-10-2014
Aflevering 44, gepubliceerd op 30-10-2014
Belanghebbende heeft een 100%-dochtermaatschappij die internetactiviteiten in de pornobranche verricht. In september 2010 is het faillissement van de dochtermaatschappij aangevraagd. Belanghebbende heeft geen aangifte VPB over 2009 ingediend. De inspecteur heeft de aanslag zodoende ambtshalve vastgesteld, berekend naar een belastbare winst van € 64.806. De inspecteur heeft zich daarbij gebaseerd op de laatst bij hem bekende gegevens van belanghebbende over 2006. Belanghebbende heeft vergeefs bezwaar en beroep aangetekend. Ook in hoger beroep heeft zij geen succes. Hof Arnhem-Leeuwarden 11 februari 2014, nr. 13/00285, NTFR 2014/1191 heeft vooropgesteld dat, nu ‘de vereiste aangifte’ niet is gedaan, de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard. De schatting van de inspecteur achtte het hof redelijk. Belanghebbende heeft erkend een belastbare winst van € 136.436 te hebben behaald in 2009, maar volgens belanghebbende heeft zij een vordering op de dochtermaatschappij van ten minste € 435.804 die ten laste van het resultaat kan worden afgewaardeerd. Het hof achtte echter niet overtuigend aangetoond dat reeds op de balansdatum (ultimo 2009) redelijkerwijs bekend was dat de – gestelde – vordering op de dochtermaatschappij vanwege een dreigend faillissement niet volwaardig meer was.

NTFR 2014/2573 - Geen 30%-regeling voor jonge Belgische voetballer

ECLI:NL:HR:2014:2677, datum uitspraak 09-09-2014, publicatiedatum 19-09-2014
Aflevering 44, gepubliceerd op 30-10-2014 met annotatie van dr. F.M. Werger
Een Belgische voetballer, geboren in 1987, is op 1 juli 2005 in dienst getreden van een Nederlandse eredivisieclub. Hij heeft voordien een half jaar behoord tot de selectie van een Belgische voetbalclub die speelt op het hoogste Belgische niveau. In geschil is of belanghebbende recht heeft op toepassing van de 30%-regeling. Of belanghebbende beschikt over voor de functie relevante werkervaring, heeft Hof Den Bosch (NTFR 2014/421) bepaald aan de hand van de vraag hoe vaak en hoe lang hij zich in België op het hoogste niveau heeft bewezen dan wel heeft kunnen handhaven. Belanghebbende heeft in dat verband onvoldoende aangevoerd zodat de 30%-regeling geen toepassing vindt, aldus het hof. De Hoge Raad onderschrijft het oordeel van het hof.

NTFR 2014/2576 - Tweede Kamervragen beantwoord over sparen via de bv

Aflevering 44, gepubliceerd op 30-10-2014
De staatssecretaris van Financiën heeft Tweede Kamervragen beantwoord over het sparen via de bv omdat dit fiscaal voordeliger is dan sparen via een bank. Op de vraag of de staatssecretaris bereid is om de forfaitaire vermogensrendementsheffing te vervangen door een progressieve heffing in box 3 verwijst hij naar zijn brief ‘Keuzes voor een beter belastingstelsel’.

NTFR 2014/2577 - Voor de studie opgenomen verlofuren kwalificeren niet als scholingsuitgaven

ECLI:NL:GHAMS:2014:3700, datum uitspraak 04-09-2014, publicatiedatum 16-09-2014
Aflevering 44, gepubliceerd op 30-10-2014 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
In 2008 heeft belanghebbende, naast zijn werkzaamheden in loondienst, een postacademische opleiding gevolgd. Hij heeft hiervoor twintig vakantiedagen en acht uur verlof opgenomen. In de aangifte IB/PVV 2008 heeft belanghebbende een bedrag van € 6.595 als scholingsuitgaven aangemerkt, bestaande uit de uren opgenomen verlof maal het uurtarief van € 41,22. Verweerder heeft dit bedrag niet in aftrek toegelaten. Het hof oordeelt dat het verschil tussen het feitelijk ontvangen salaris en het salaris dat hij zou hebben ontvangen indien hij zijn in verband met het volgen van zijn studie opgenomen verlofuren had laten uitbetalen, als niet door hem genoten dient te worden aangemerkt en derhalve geen deel is gaan uitmaken van zijn vermogen. Hieruit volgt dat het verschil niet kan worden gezien als een door belanghebbende gedane scholingsuitgave.

NTFR 2014/2578 - Valutawinst op koopprijs aandelen in deelneming valt niet onder earn-outregeling

ECLI:NL:RBGEL:2014:5692, datum uitspraak 09-09-2014, publicatiedatum 09-09-2014
Aflevering 44, gepubliceerd op 30-10-2014 met annotatie van drs. M. Nieuweboer
Belanghebbende, X bv, is met E GmbH een Stock Purchase Agreement (S.P.A.) overeengekomen inzake de aankoop van aandelen F S.A. De koopprijs is bepaald op $43.956.000 (€ 33.436.787). X bv is voor de fiscale winstberekening uitgegaan van de door DNB gehanteerde wisselkoersen. Dit heeft tot gevolg gehad dat de schuld op 1 december 2006 € 33.189.368 bedroeg en de koopsom op 13 september 2007 € 31.629.848 bedroeg. Het verschil ad € 1.559.520, zijnde de met de betaling behaalde valutawinst, is door X bv in haar aangifte onder de deelnemingsvrijstelling gebracht. De inspecteur heeft het bedrag tot de belastbare winst gerekend. In geschil is of dit terecht is.

NTFR 2014/2579 - Beantwoording Kamervragen over vrijstelling schenkbelasting bij nieuwbouw

Aflevering 44, gepubliceerd op 30-10-2014
Minister Blok van Wonen en Rijksdienst heeft mede namens staatssecretaris Wiebes van Financiën Kamervragen beantwoord over het bericht dat de tijdelijk verruimde schenkingsvrijstelling voor nieuwbouw volgens NVB Bouw in feite nu al verlopen is. De systematiek van de tijdelijk verruimde vrijstelling is niet anders dan de systematiek van de reguliere verhoogde vrijstelling voor schenkingen voor de eigen woning. Voor de toepassing van art. 33a SW 1956 moet zowel voor nieuwbouwwoningen als voor bestaande woningen de schenking in de periode 1 oktober 2013 tot en met 31 december 2014 zijn gebruikt voor de betaling van (een deel van) de koopsom of aflossing van (een deel van) de eigenwoningschuld. Het kabinet heeft besloten de tijdelijk verruimde vrijstelling niet te verlengen, maar acht het wel wenselijk om soepel om te gaan met de regels waar het gaat om een woning in aanbouw. Voor situaties waarin in 2014 al een begin is gemaakt met de besteding van een geschonken bedrag voor een woning in aanbouw, zal het kabinet goedkeuren dat, indien het geschonken bedrag in 2014 nog niet geheel kan worden besteed aan de woning in aanbouw, de tijdelijk verruimde vrijstelling toch van toepassing is op de besteding van het resterende bedrag in 2015. De exacte voorwaarden waaraan deze goedkeuring gebonden is, zullen op korte termijn in een beleidsbesluit worden bekendgemaakt. Bij verbetering of onderhoud van een eigen woning mag een in 2014 gedane schenking in 2014, 2015 en 2016 worden aangewend. De minister merkt ten slotte op dat, in tegenstelling tot de recente berichtgeving door Netwerk Notarissen, alleen gebruik kan worden gemaakt van de tijdelijk verruimde vrijstelling voor verbetering of onderhoud indien de begunstigde van de schenking in 2014 al de eigen woning bezit.

NTFR 2014/2581 - Jurisdictiegeschil: Belastingrechter niet bevoegd in geschil over beschikking TBU

ECLI:NL:HR:2014:2983, datum uitspraak 17-10-2014, publicatiedatum 17-10-2014
Aflevering 44, gepubliceerd op 30-10-2014 met annotatie van mr. A.A. Feenstra
De inspecteur heeft bij beschikking op grond van het Tijdelijk besluit tegemoetkoming buitengewone uitgaven (TBU) een financiële tegemoetkoming verleend aan belanghebbende. Ingevolge het TBU heeft een belastingplichtige aanspraak op een tegemoetkoming indien bij de vaststelling van de aanslag IB over het voorafgaande kalenderjaar buitengewone uitgaven in aanmerking zijn genomen, maar dit als gevolg van een laag inkomen niet of niet volledig heeft geleid tot een belastingvermindering. Het TBU is geen belastingwet. Ook bevat het TBU geen bepaling waarin de AWR van toepassing wordt verklaard. De beschikking TBU is daarom niet aan te merken als een ingevolge de belastingwet genomen voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in art. 26 AWR. Het is evenmin een belastingaanslag. Gelet daarop staat tegen de beschikking TBU geen beroep open bij de belastingrechter. De algemene bestuursrechter is bevoegd. Hof Arnhem-Leeuwarden (15 april 2014, nr. 12/00326, NTFR 2014/1613) heeft zich daarom terecht onbevoegd verklaard om het hoger beroep in behandeling te nemen. In dit jurisdictiegeschil wijst de Hoge Raad de ABRvS aan als bevoegde rechter.

NTFR 2014/2582 - Rechter mocht getuigenbewijsaanbod passeren

ECLI:NL:HR:2014:2924, datum uitspraak 10-10-2014, publicatiedatum 10-10-2014
Aflevering 44, gepubliceerd op 30-10-2014 met annotatie van mr. P.G.J. Tiemessen
Bij de rechtbank heeft belanghebbende schriftelijke verklaringen van twee getuigen overgelegd. In hoger beroep heeft belanghebbende een bewijsaanbod gedaan tot het horen van deze getuigen. Volgens de Hoge Raad mocht het hof aan dit bewijsaanbod voorbijgaan omdat onduidelijk is gebleven wat de getuigen zouden kunnen toevoegen aan hetgeen zij reeds hebben verklaard en het bewijsaanbod dus onvoldoende is gespecificeerd.

NTFR 2014/2583 - Immateriële schadevergoeding voor erfopvolgers

ECLI:NL:HR:2014:2981, datum uitspraak 17-10-2014, publicatiedatum 17-10-2014
Aflevering 44, gepubliceerd op 30-10-2014 met annotatie van mr. M.H.W.N. Lammers
Belanghebbende is in de loop van de belastingprocedure overleden. In geschil is of de erfopvolgers wegens de lange duur van de procedure vergoeding van immateriële schade kunnen krijgen. De Hoge Raad beantwoordt deze vraag bevestigend. Voor het bepalen van de hoogte van de schadevergoeding is niet van belang in welke mate de betrokkene daadwerkelijk spanning en frustratie heeft ondervonden. Om die reden staat art. 6:106, lid 2, laatste volzin, BW (recht op vergoeding is niet vatbaar voor overgang tenzij de gerechtigde aanspraak heeft gemaakt op vergoeding) niet eraan in de weg dat aan erfgenamen op hun verzoek een schadevergoeding wordt toegekend. Ook voor zover daarin een vergoeding besloten ligt voor een gedeelte van de duur waarin de erflater procespartij was en deze geen aanspraak op een zodanige vergoeding heeft gemaakt. Ook voor de erfgenamen vangt de termijn aan op het moment waarop door de erflater bezwaar is gemaakt dan wel (hoger) beroep is ingesteld.

NTFR 2014/2584 - Navordering ter zake van afboekingen op aangeschaft pand is terecht

ECLI:NL:GHARL:2014:7010, datum uitspraak 09-09-2014, publicatiedatum 19-09-2014
Aflevering 44, gepubliceerd op 30-10-2014 met annotatie van mr. W.E. Nent-Vroomen
Belanghebbende, een bv, heeft in 2005 ter zake van de bij de verkoop van een pand behaalde boekwinst een HIR gevormd ten bedrage van € 327.574. In februari 2006 heeft zij bij de verkoop van een pand een boekwinst behaald van € 347.470. Deze bedragen heeft belanghebbende vervolgens afgeboekt op een in 2006 aangeschaft pand. Er heeft in 2006 ook een aandeelhouderswisseling plaatsgevonden. Belanghebbende heeft geen aangifte VPB 2006 ingediend bij de inspecteur. De primitieve aanslag is vastgesteld door de inspecteur van de Belastingdienst/Noord naar een belastbaar bedrag van € 10.000. Het daartegen te laat ingediende bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard, maar genoemde inspecteur heeft vervolgens ambtshalve de in die fase overgelegde aangifte van belanghebbende gevolgd. Daarin waren de afboekingen van genoemde bedragen opgenomen, maar een aandeelhouderswisseling was niet vermeld. Nadat de bevoegdheid ten aanzien van belanghebbende was overgedragen aan de inspecteur/Rivierenland en deze op de hoogte was geraakt van de aandeelhouderswisseling, heeft deze nagevorderd. De afboekingen van € 327.574 en € 347.470 zijn daarbij door hem teruggedraaid. De rechtbank heeft de inspecteur in het gelijk gesteld. Het hof stelt voorop dat, anders dan waarvan de rechtbank en de inspecteur zijn uitgegaan, het toetsmoment voor het ‘nieuwe feit’ hier niet de vaststelling van de primitieve aanslag is maar de nadien ambtshalve verleende vermindering. Volgens het hof vormde de aandeelhouderswisseling een nieuw feit voor de inspecteur. Zijn ambtgenoot van de eenheid Noord is in dit verband niet tekortgeschoten in zijn onderzoeksplicht. Omdat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan, rust volgens het hof op haar een verzwaarde bewijslast. Zij slaagt er niet in overtuigend aan te tonen dat met betrekking tot de correctie van € 327.574 onafgebroken een herinvesteringsvoornemen bij haar heeft bestaan. Met betrekking tot de correctie van € 347.470 slaagt belanghebbende er niet in overtuigend aan te tonen dat de wijziging van het uiteindelijke belang in haar niet is geschied vóór het aangaan van de verplichting met betrekking tot het nieuwe pand. Dit betekent dat art. 15e Wet VPB 1969 aan afboeking van het bedrag van € 347.470 in de weg staat.

NTFR 2014/2586 - Herziening van uitspraken in KB-Luxzaken afgewezen

ECLI:NL:HR:2014:3028, datum uitspraak 24-10-2014, publicatiedatum 24-10-2014
Aflevering 44, gepubliceerd op 30-10-2014
Aan belanghebbende zijn in het kader van het Rekeningenproject over meerdere jaren aanslagen IB/PVV en VB opgelegd. Hof Leeuwarden heeft het beroep van belanghebbende op 27 juni 2008 ongegrond verklaard. Het daartegen ingestelde beroep in cassatie heeft de Hoge Raad op 9 april 2010 met toepassing van art. 81 Wet RO ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft vervolgens Hof Arnhem-Leeuwarden verzocht om de uitspraken te herzien. Als redenen daarvoor voert belanghebbende aan dat hij niet de rekeninghouder is en het hem niet bekend is geweest dat er zich daadwerkelijk een aantal gevallen van misidentificatie in het Rekeningenproject hebben voorgedaan. Aangezien belanghebbende deze stellingen ook ten tijde van de beroepsprocedure had kunnen opwerpen, kunnen zij volgens het hof (26 maart 2014, nr. 13/00643, NTFR 2014/1408) niet tot herziening leiden. De feiten van de misidentificatie vonden plaats voor de uitspraken waarvan herziening wordt verzocht. Voor zover de misidentificaties wel een nieuw feit zijn, ziet het hof niet in dat deze tot een andere uitspraak van het hof zouden hebben geleid. Dat de gehanteerde vermenigvuldigingsfactor van 1,5 in latere rechtspraak ontoelaatbaar wordt geacht, kan volgens het hof niet worden aangemerkt als een nieuw feit. Dit geldt ook voor de in latere rechtspraak van de Hoge Raad opgenomen richtsnoeren voor de hoogte van de boetes en het boetebewijs. Het beroep op de meerderheidsregel van belanghebbende faalt eveneens. Belastingplichtigen van wie de (navorderings)aanslagen en boetes wel zijn verlaagd in verband met de ontoelaatbaarheid van de vermenigvuldigingsfactor en de richtsnoeren voor de hoogte en het bewijs van de boetes, zijn geen rechtens vergelijkbare gevallen. De zaken van belanghebbende zijn gewezen en onherroepelijk geworden voor de nieuwe rechtspraak van de Hoge Raad, terwijl de zaken van andere belastingplichtigen in het Rekeningenproject niet onherroepelijk vaststonden ten tijde van de nieuwe rechtspraak.

NTFR 2014/2587 - Ontvanger is vrij in keuze van aansprakelijkheidsregeling

ECLI:NL:HR:2014:2875, datum uitspraak 03-10-2014, publicatiedatum 03-10-2014
Aflevering 44, gepubliceerd op 30-10-2014 met annotatie van mr. R.B.H. Beune
Belanghebbende was bestuurder/aandeelhouder van een aantal bv’s. Namens de bv’s is hij een samenwerking in de vorm van een cv aangegaan met een derde met het oog op de ontwikkeling van een appartementencomplex. Beherend vennoot van de cv is I bv, waarin belanghebbende middellijk (via zijn bv) aandeelhouder is. Eind 2008 had de cv een positief banksaldo. Begin 2009 zijn echter bedragen overgeboekt aan een bv van de derde. Deze bv is op 4 februari 2009 failliet verklaard. De cv heeft de verschuldigde omzetbelasting over het vierde kwartaal 2008 niet voldaan. Ter zake daarvan is nageheven. De naheffingsaanslag is niet betaald. De ontvanger heeft belanghebbende op de voet van art. 33 IW 1990 aansprakelijk gesteld. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2013/2174) was dat terecht. De ontvanger was op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel niet gehouden om in plaats van belanghebbende op grond van art. 33 IW 1990 aansprakelijk te stellen, eerst I bv (beherend vennoot) aansprakelijk te stellen en vervolgens belanghebbende op de voet van art. 36b IW 1990. De Hoge Raad onderschrijft dat oordeel. De wettelijke regeling schrijft niet voor dat de ontvanger een bepaalde volgorde in acht moet nemen. Het betoog van belanghebbende dat de ontvanger bij een keuze tussen aansprakelijkstelling op grond van art. 33 IW 1990 en art. 36b IW 1990 bij uitsluiting die moet kiezen welke voor de aansprakelijkgestelde wat disculpatiemogelijkheid betreft het gunstigst is, vindt geen steun in het recht.

NTFR 2014/2588 - EC draagt Spanje op staatssteun in de vorm van belastingvoordelen terug te vorderen

Aflevering 44, gepubliceerd op 30-10-2014
Na een gedegen onderzoek, heeft de Europese Commissie besloten dat een nieuwe uitleg van een Spaanse belastingregeling onverenigbaar is met de staatssteunregels van de EU. Het gaat om een regeling die bedrijven bevoordeeld die buitenlandse deelnemingen verwerven. Die regeling staat bedrijven toe om de financiële goodwill af te trekken van hun belastbaar bedrag. Die financiële goodwill ontstaat bij de verkrijging van deelnemingen in buitenlandse bedrijven. De Commissie constateert dat de maatregel de begunstigden van een selectief economisch voordeel voorziet dat onder de staatssteunregels van de EU niet kan worden gerechtvaardigd. Dit voordeel moeten zij nu aan de Spaanse staat terugbetalen. Spanje meldde deze nieuwe uitleg waardoor het werkingsgebied van de bestaande regeling werd uitgebreid, niet bij de Commissie voor goedkeuring aan.

NTFR 2014/2589 - EC verzoekt Roemenië discriminerende belasting van buitenlandse rechtspersonen af te schaffen

Aflevering 44, gepubliceerd op 30-10-2014
De Commissie heeft Roemenië verzocht zijn regeling betreffende de belasting op rente te wijzigen omdat die de vrijheid van dienstverrichting en het vrij verkeer van kapitaal in de gemeenschappelijke markt beperkt. Momenteel kunnen binnenlandse rechtspersonen de kosten in verband met het genereren van inkomsten uit rente aftrekken. Daardoor worden enkel hun netto-inkomsten belast. Rechtspersonen die in een andere EU/EER-staat zijn gevestigd en in Roemenië geen permanente vestiging hebben, hebben echter geen recht op die aftrek en worden zwaarder belast op de bruto-inkomsten uit rente die zij rechtstreeks uit Roemenië betrekken. De Commissie ziet geen rechtvaardiging voor die ongelijke fiscale behandeling, en beschouwt die als een discriminatie en een beperking van de vrijheid van dienstverrichting. Zij heeft Roemenië daarom verzocht zijn regels aldus te wijzigen dat zij stroken met het EU-recht. Het verzoek heeft de vorm van een met redenen omkleed advies. Als zij binnen twee maanden geen bevredigend antwoord ontvangt, kan de Commissie Roemenië voor het HvJ dagen.

NTFR 2014/2590 - EC daagt België voor HvJ wegens discriminerende belasting van collectieve beleggingsinstellingen

Aflevering 44, gepubliceerd op 30-10-2014
De Europese Commissie heeft besloten om België voor het HvJ te dagen wegens de discriminerende fiscale behandeling van instellingen voor collectieve belegging (icb’s) die in een andere EU-lidstaat of een EER-land gevestigd zijn. Deze discriminatie belemmert het vrije verkeer van kapitaal en financiële diensten op de gemeenschappelijke markt.