Aflevering 23

Gepubliceerd op 6 juni 2023

NTFR 2023/867 - Dividendstripping bij reorganisaties

Aflevering 23, gepubliceerd op 06-06-2023 geschreven door prof. dr. O.C.R. Marres
In binnenlandse situaties is dividendbelasting in beginsel als voorheffing verrekenbaar. Voor buitenlandse aandeelhouders is de dividendbelasting doorgaans een eindheffing. Wanneer zij niet in aanmerking komen voor een teruggaaf of vrijstelling van dividendbelasting, en de dividendbelasting in hun woonstaat niet kunnen verrekenen, dan vormt de dividendbelasting een extra last. Het komt wel voor dat dergelijke aandeelhouders proberen om de dividendbelasting te vermijden door het dividend terecht te laten komen bij een ander op wie die belasting niet (of in mindere mate) drukt, bijvoorbeeld bij een aandeelhouder die recht heeft op een inhoudingsvrijstelling of op verrekening. Wanneer een aandeelhouder dividendbelasting ontgaat door het recht op dividend over te dragen aan een ander, die in een gunstigere fiscale positie verkeert, terwijl hij door middel van bepaalde overeenkomsten (opties, stock lending, repo’s, enz.) zijn belang in aandelen behoudt, spreekt men wel van dividendstripping.1 Sinds 2002 kent de Nederlandse belastingwet bepalingen tegen dividendstripping (hierna: de dividendstrippingmaatregel).2 Dividendstripping is lastig te bestrijden door de inspecteur, op wie de bewijslast rust. Naar verwachting worden per 1 januari 2024 verdere fiscale maatregelen genomen tegen dividendstripping, namelijk de wettelijke vastlegging van een registratiedatum en een maatregel gericht op de verbetering van de bewijspositie van de inspecteur; deze maatregelen zullen worden opgenomen in het Wetsvoorstel versterking aanpak dividendstripping dat onderdeel zal uitmaken van het pakket Belastingplan 2024.3

NTFR 2023/869 - Jaarrapportage Belastingdienst 2022: recordbedrag van € 307 miljard aan geïnde belastingen

Aflevering 23, gepubliceerd op 06-06-2023
Staatssecretaris Van Rij biedt de Eerste en Tweede Kamer de jaarrapportage van de Belastingdienst over het jaar 2022 aan. De jaarrapportage geeft inzicht in de realisatie van de ambities die zijn opgenomen in het jaarplan 2022. Met ingang van 2023 biedt de Belastingdienst de Kamers één rapportage (de jaarrapportage) aan over de voortgang op de activiteiten uit het jaarplan, in plaats van, zoals voorheen, drie voortgangsrapportages gedurende het jaar. Verder informeert de staatssecretaris de Kamers tweemaal per jaar, voorafgaand aan het commissiedebat Belastingdienst, met een stand-van-zakenbrief over de meest actuele ontwikkelingen. In de bijlagen zijn de Auditdienst Rijk (ADR)-rapportage, het overzicht over boekenonderzoeken en fraudebestrijdingsinitiatieven, het In Control Statement en het jaarverslag rulings met een internationaal karakter opgenomen.

NTFR 2023/876 - Storting spaarrekening kind is geen noodzakelijke uitgave die tot aftrek levensonderhoud leidt (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2023:845, datum uitspraak 02-06-2023, publicatiedatum 02-06-2023
Aflevering 23, gepubliceerd op 06-06-2023
Belanghebbende woont alleen en hij heeft samen met zijn ex-partner een dochter. De dochter is ingeschreven op het adres van de moeder. Beide ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over de dochter. Belanghebbende maakte in de jaren 2012, 2013 en 2014 elke maand een bedrag van € 150 over naar een bankrekening op naam van de dochter. Verder heeft belanghebbende medio 2014 een garagebox gekocht met ondergrond en aanhorigheden. De koopprijs bedroeg € 38.000 en ter financiering heeft belanghebbende een leningsovereenkomst afgesloten met de ex-partner.

NTFR 2023/881 - RB doet aanbevelingen om pijn- en knelpunten BOR en DSR op te heffen

Aflevering 23, gepubliceerd op 06-06-2023
Het RB kan begrip opbrengen voor de wens van het kabinet om de bedrijfsopvolgingsregelingen voor de erf- en schenkbelasting te hervormen. En dan met name het aanpakken van onwenselijke constructies. Tegelijk constateert het RB dat er pijn- en knelpunten zijn waarvoor het wenselijk is dat daar oplossingen voor worden gevonden. Met name om daarmee het MKB fiscale ruimte te blijven geven.

NTFR 2023/883 - Verpachting agrarische machines gaat op in btw-vrijgestelde verhuur stal (Y)

ECLI:EU:C:2023:372, datum uitspraak 04-05-2023,
Aflevering 23, gepubliceerd op 06-06-2023 met annotatie van drs. C. Verweij
Y verpacht een stal voor het opfokken van kalkoenen. In die stal bevinden zich blijvend geïnstalleerde werktuigen en machines. Volgens de pachtovereenkomst ontvangt Y één enkele vergoeding voor de verpachting van de stal en van de werktuigen en machines. De verwijzende rechter vraagt zich af of de BTW-richtlijn zo moet worden uitgelegd dat de uitzondering op de verhuurvrijstelling voor de verhuur van machines en dergelijke niet geldt wanneer deze verhuur als bijkomende prestatie kwalificeert bij de btw-vrijgestelde verhuur van het gebouw waarin deze machines en dergelijke zich bevinden.

NTFR 2023/884 - Vrijstelling intracommunautaire sociaal-culturele dienst beoordeeld in lidstaat dienstverrichter (MOMTRADE RUSE)

ECLI:EU:C:2023:395, datum uitspraak 01-02-2023,
Aflevering 23, gepubliceerd op 06-06-2023 met annotatie van mr. drs. J. Gruson
MOMTRADE RUSE (‘Momtrade’) is een Bulgaarse vennootschap die als aanbieder van sociale diensten is ingeschreven bij het bureau voor sociale bijstand. Momtrade verricht haar diensten op het gebied van persoonlijke verzorging en thuishulp aan ouderen die in Duitsland en Oostenrijk wonen. De verschillende verplichtingen van Momtrade worden gedetailleerd beschreven op een formulier dat wordt verstrekt door een in Duitsland of Oostenrijk geregistreerd agentschap dat klanten vindt en doorverwijst naar Momtrade.

NTFR 2023/885 - Boete voor niet doen van aangifte van 20% van btw-bedrag voor aftrek voorbelasting niet onevenredig (CEZAM)

ECLI:EU:C:2023:418, datum uitspraak 17-05-2023,
Aflevering 23, gepubliceerd op 06-06-2023 met annotatie van mr. A. Vroon
CEZAM is een Belgische vennootschap die actief is in de sector schrijn- en glaswerk. Vanaf juni 2013 heeft CEZAM geen btw-aangiften meer ingediend omdat de Belgische belastingdienst een betalingsregeling zou hebben geweigerd. Bij gebreke van btw-aangiften heeft de Belgische belastingdienst ambtshalve belasting geheven en boetes opgelegd aan CEZAM. Deze boetes bedragen 20% van het door CEZAM verschuldigde btw-bedrag vóór aftrek van voorbelasting. De verwijzende rechter vraagt zich af of het opleggen van een dergelijke boete in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en/of neutraliteitsbeginsel.

NTFR 2023/886 - Het al dan niet passieve karakter van de verhuur van onroerende zaken wordt niet bepaald door wijze waarop huurder het goed gebruikt

ECLI:NL:HR:2023:786, datum uitspraak 26-05-2023, publicatiedatum 26-05-2023
Aflevering 23, gepubliceerd op 06-06-2023 met annotatie van mr. P.F. Zijlstra
De gemeente is eigenaar van een sportpark. De gemeente verhuurt dit sportpark aan belanghebbende, een stichting. Belanghebbende heeft in 2012 een clubgebouw doen bouwen en de daarvoor in rekening gebrachte omzetbelasting in aftrek gebracht. Belanghebbende heeft het clubgebouw en de sportvelden aan zowel een voetbalvereniging als een sport-BSO ter beschikking gesteld. Daarbij is overeengekomen dat belanghebbende verantwoordelijk is voor het toezicht op en het onderhoud, het beheer en de schoonmaak van sportaccommodatie. Volgens de inspecteur is sprake van vrijgestelde verhuur van onroerende zaken, waardoor ter zake van de ingebruikneming van het clubgebouw een zogenoemde integratielevering in aanmerking moet worden genomen. Voor dat belastbare feit heeft de inspecteur een naheffingsaanslag opgelegd. Hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2021/103) heeft de naheffingsaanslag vernietigd. Volgens het hof omvat de dienst jegens de voetbalvereniging en de sport-BSO meer dan de passieve verhuur van onroerende zaken en moet deze dienstverlening worden beschouwd als het ter beschikking stellen van een sportaccommodatie. Daarbij zijn de objectieve kenmerken van de prestatie doorslaggevend, en is niet van belang waarvoor de sportaccommodatie door de huurders wordt gebruikt. De Hoge Raad onderschrijft deze oordelen van het hof. Bij de beoordeling of de dienst meer omvat dan passieve verhuur, is niet van belang of de voetbalvereniging en de sport-BSO de sportaccommodatie gebruiken op een wijze die voldoet aan de criteria voor toepassing van het verlaagde omzetbelastingtarief voor het geven van gelegenheid tot sportbeoefening. Het al dan niet passieve karakter van de verhuur van onroerende zaken wordt immers bepaald door de aard van de handeling zelf en is niet afhankelijk van de wijze waarop de huurder het betrokken goed gebruikt. Daarom moet ervan worden uitgegaan dat de verhuurvrijstelling niet van toepassing is voor de door belanghebbende verrichte handelingen – een dienst van meer dan passieve verhuur – jegens zowel de Stichting als de voetbalvereniging.

NTFR 2023/889 - Nota van wijziging wetsvoorstel CBAM

Aflevering 23, gepubliceerd op 06-06-2023
Staatssecretaris Van Rij heeft een nota van wijziging bij het wetsvoorstel tot Wijziging van de Wet milieubeheer ingediend vanwege de inwerkingtreding van de verordening tot vaststelling van een mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens (Carbon Border Adjustment Mechanism, CBAM). Het wetsvoorstel voorziet in de bepalingen die nodig zijn om uitvoering te kunnen geven aan de bepalingen die zien op de overgangsfase van de CBAM, van 1 oktober 2023 tot en met 31 december 2025. De definitieve verordening is op 10 mei 2023 ondertekend door de Raad en het Europees Parlement. Naar verwachting wordt vóór 1 oktober 2023 de uitvoeringshandeling gepubliceerd die ziet op de monitoring en rapportage in de overgangsperiode. De andere uitvoeringshandelingen die op de periode na 2025 zien, zullen na inwerkingtreding van de in het wetsvoorstel opgenomen maatregelen worden vastgesteld. Vóór 2026 wordt nog een separaat wetsvoorstel voorgelegd om te voorzien in de nationale wettelijke bepalingen die daarbij nodig zijn. In de aanloop naar de volledige werking van de verordening in 2026 zal vanaf 1 oktober 2023 een overgangsperiode gaan gelden. Importeurs van CBAM-goederen hebben in de overgangsperiode alleen een rapportageverplichting. Dit zal voor het eerst op uiterlijk 31 januari 2024 over het laatste kwartaal van 2023 moeten plaatsvinden en voor het laatst op uiterlijk 31 januari 2026 over het laatste kwartaal van 2025. Na de overgangsperiode, waarin alleen rapportage plaatsvindt, is de daadwerkelijke CBAM gebaseerd op een aangiftesysteem. In het wetsvoorstel wordt de NEa aangewezen als de bevoegde autoriteit en is de NEa daarmee verantwoordelijk voor de uitvoering van dit onderdeel van de verordening. Op het moment van indiening van deze nota van wijziging is echter niet duidelijk of de NEa het aangewezen orgaan is om deze taak uit te voeren. Na de overgangsperiode zal de bevoegde autoriteit van de lidstaat, in samenwerking met de EC, ook de verplichting voor de CBAM-aangever om een jaarlijkse CBAM-aangifte te doen handhaven. Voor dit deel van de verordening wordt op een later moment een separaat wetsvoorstel ingediend om onder andere de boeteclausule in de wet te verankeren.

NTFR 2023/892 - Bepaling omvang privégebruik auto van de zaak kan niet via collectieve uitspraak op bezwaar maar moet via individuele uitspraak

ECLI:NL:PHR:2023:462, datum uitspraak 28-04-2023, publicatiedatum 19-05-2023
Aflevering 23, gepubliceerd op 06-06-2023 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Belanghebbende is een fiscale eenheid voor de omzetbelasting. Een onderdeel van die eenheid exploiteert een advies- en accountantskantoor. Dat onderdeel stelt auto’s tegen vergoeding ter beschikking aan bepaalde werknemers. De werknemers gebruiken de auto’s voor (onder meer) woon-werkverkeer. Ter zake van deze terbeschikkingstelling heeft belanghebbende omzetbelasting op aangifte voldaan wegens het privégebruik van de auto’s. Op grond van een buitenwettelijke regeling heeft zij een forfait van 2,7% van de catalogusprijs gehanteerd. Tegen de voldane bedragen aan omzetbelasting maakt zij bezwaar.

NTFR 2023/893 - Hoge Raad wijst verzoek om wraking van wrakingskamer af

ECLI:NL:HR:2023:734, datum uitspraak 19-05-2023, publicatiedatum 19-05-2023
Aflevering 23, gepubliceerd op 06-06-2023 met annotatie van mr. B. Schaafsma
Belanghebbende heeft op 16 februari 2023 de wraking verzocht van enige leden van de Hoge Raad. Dit wrakingsverzoek zou worden behandeld op 27 maart 2023. Belanghebbende heeft voor deze zitting op 7 maart 2023 een oproepingsbrief gehad. Belanghebbende heeft op 23 maart 2023 de wraking verzocht van de leden van de wrakingskamer. Redengevend daarvoor is dat de oproep voor de zitting van 27 maart 2023 niet aangetekend is verzonden en haar niet tijdig heeft bereikt en dat die zittingsdatum is vastgesteld zonder overleg met haar. Volgens de Hoge Raad rechtvaardigen deze omstandigheden niet de conclusie dat de betrokken raadsheren ten aanzien van belanghebbende vooringenomen zijn en evenmin dat de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Tijdens de mondelinge behandeling heeft belanghebbende verder aangevoerd dat uit de oproepingsbrief van 7 maart 2023 volgt dat zij ter zitting van 27 maart 2023 niet het woord zou mogen voeren. Deze grond is te laat aangevoerd, aldus de Hoge Raad. Art. 8:16 lid 3 Awb houdt immers in dat alle feiten en omstandigheden tegelijk moeten worden voorgedragen. De grond is overigens onjuist omdat uit de oproepingsbrief niet volgt dat zij niet het woord mag voeren.

NTFR 2023/894 - Ontvanger kan niet bewijzen dat aanmaning is bekendgemaakt, dus ten onrechte betekeningskosten in rekening gebracht

ECLI:NL:HR:2023:785, datum uitspraak 26-05-2023, publicatiedatum 26-05-2023
Aflevering 23, gepubliceerd op 06-06-2023 met annotatie van mr. R. Marchal
De ontvanger heeft per post een dwangbevel aan belanghebbende betekend met bevel tot betaling van een belastingaanslag. Daarbij zijn betekeningskosten van € 154 in rekening gebracht. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de betekeningskosten, waarna hij de ontvanger in gebreke heeft gesteld wegens het niet-tijdig beslissen op dit bezwaar. Nadien heeft de ontvanger alsnog uitspraak op het bezwaar gedaan. Belanghebbende heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank wegens het niet-tijdig beslissen op bezwaar. Volgens de Hoge Raad is dit beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard omdat belanghebbende al ruim voor de uitspraak van de rechtbank de uitspraak op bezwaar had ontvangen. Wat betreft de dwangsom wegens niet-tijdig beslissen is het hof ten onrechte uitgegaan van de verzenddatum van de ingebrekestelling (prematuur), terwijl volgens de Hoge Raad moet worden aangesloten bij de datum van ontvangst door het bestuursorgaan (niet prematuur). Voor de dwangsom wordt de zaak daarom verwezen naar hof Arnhem-Leeuwarden.

NTFR 2023/899 - 60.000 ondernemers nog niets afbetaald aan coronaschuld

Aflevering 23, gepubliceerd op 06-06-2023
96.000 ondernemers hebben een betalingsachterstand van een of meer termijnen en 60.000 ondernemers hebben nog geen enkele termijn betaald. Staatssecretaris Van Rij deelt actuele cijfers van de coronabetalingsregeling voor ondernemers met een belastingschuld. Van de 60.344 ondernemers die nog geen enkele aflossing hebben gedaan, hebben bijna 33.000 ondernemers een schuld onder de € 10.000. Bijna 25.000 van de 33.000 ondernemers hebben een schuld van minder dan € 5.000. Volgens Van Rij is het zorgwekkend dat er ongeveer 41.000 ondernemers zijn die zowel betalingsachterstanden in de coronabetalingsregeling hebben en ook nog (gezamenlijk) voor € 629 miljoen aan andere openstaande overige belastingschulden (nieuw opgekomen verplichtingen) hebben. Een achterstand in de betaling van belastingschulden die na 1 oktober 2022 zijn ontstaan, is een reden voor de intrekking van de coronabetalingsregeling. Vanaf 13 juni 2023 start de Belastingdienst daadwerkelijk met het intrekken van coronabetalingsregelingen. Daarna zal zo nodig de dwanginvordering worden opgestart. Het uitgangspunt is dat de coronaschuld volledig moet worden betaald. Het generiek kwijtschelden van schulden is niet aan de orde, omdat dit onder andere leidt tot concurrentievervalsing. Ondernemers die wel kunnen betalen maar tot dat moment niet wilden betalen, krijgen nog de kans om zonder bijkomende kosten hun coronaschuld af te lossen, maar zij moeten dat dan wel in één keer doen. Als ondernemers die voorheen niet wilden betalen dat nu wel doen, betekent dat dat de Belastingdienst zich kan richten op ondernemers die daadwerkelijk hulp nodig hebben.