Aflevering 40

Gepubliceerd op 1 oktober 2015

NTFR 2015/2558 - Brief over toezeggingen en amendementen Fiscale verzamelwet 2015

Aflevering 40, gepubliceerd op 01-10-2015
De staatssecretaris van Financiën heeft een brief aan de Tweede Kamer gestuurd waarin hij ingaat op de toezeggingen die hij heeft gedaan bij de behandeling van de Fiscale verzamelwet 2015. Daarnaast gaat hij in op de ingediende amendementen. Als bijlage bij de brief is een concept gevoegd van de lagere regelgeving rentevoordeel personeelsleningen.

NTFR 2015/2560 - Moties en toezeggingen Eerste Kamer

Aflevering 40, gepubliceerd op 01-10-2015
De staatssecretaris van Financiën heeft de Eerste Kamer een brief gestuurd over de uitvoering van verschillende moties en het nakomen van enkele toezeggingen. Daarnaast geeft hij een planning van de toezegging die hij het komend halfjaar wil gaan afdoen.

NTFR 2015/2564 - NOB-commentaar op Kamerbrief over oplossingen pensioen in eigen beheer

Aflevering 40, gepubliceerd op 01-10-2015
De Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) heeft commentaar gegeven op de brief van de staatssecretaris van Financiën over het pensioen in eigen beheer (NTFR 2015/1908). De NOB vindt dat voor een juiste afweging de voorgestelde oudedagsbestemmingsreserve (OBR) en het oudedagssparen (OSP) niet alleen moeten worden vergeleken met de huidige situatie, maar dat de OBR en het OSP ook onderling moeten worden vergeleken. De NOB vindt een grotere flexibiliteit voor uitkeringen uit de OBR of de OSP-verplichting wenselijk. Verder verzoekt de NOB op een aantal punten om verduidelijking.

NTFR 2015/2570 - Geen cassatie in zaak aftrekbare ziektekosten bij deelname aan draagmoederschapprogramma in VS

Aflevering 40, gepubliceerd op 01-10-2015 met annotatie van mr. A.A. Fase
Belanghebbende woonde in 2008 samen met zijn partner. Zij is onvruchtbaar en kan als gevolg daarvan niet op natuurlijke weg kinderen krijgen. Na diverse fertiliteitsbehandelingen zijn belanghebbende en zijn partner in 2008 naar de VS gereisd om daar deel te nemen aan een draagmoederschapprogramma. In 2008 is deze methode niet succesvol geweest, in 2009 wel en daaruit is in 2010 een tweeling geboren. Zowel belanghebbende als zijn partner zijn betrokken geweest bij het draagmoederschapprogramma.

NTFR 2015/2571 - Waarde maatschapsaandeel van echtgenote van erflater terecht berekend op liquidatiewaarde

ECLI:NL:GHARL:2015:3194, datum uitspraak 29-04-2015, publicatiedatum 22-05-2015
Aflevering 40, gepubliceerd op 01-10-2015 met annotatie van mr. D. van Beelen
Erflater, die in algehele gemeenschap van goederen was gehuwd, dreef samen met zijn echtgenote in maatschapsverband een agrarisch bedrijf. Hij is op 9 mei 2006 overleden. Krachtens testament zijn de echtgenote en zijn zes kinderen (waaronder belanghebbende), ieder voor een zevende deel, tot erfgenamen benoemd. Er is sprake van een ouderlijke boedelverdeling. In de maatschapsovereenkomst is een voortzettingsbeding opgenomen. Hiervan heeft de echtgenote gebruikgemaakt. Aan belanghebbende is een aanslag in het recht van successie opgelegd, die door hem wordt bestreden. Het hof zet uiteen dat erflater onder meer was gerechtigd tot de waarde van het maatschapsaandeel van zijn echtgenote, zodat de stelling van belanghebbende dat bij het bepalen van de omvang van de nalatenschap de waarde van het aandeel in het ondernemingsvermogen van de echtgenote niet relevant is, wordt verworpen door het hof. De waarde van het maatschapsaandeel wordt volgens het hof beïnvloed door een in de maatschapsovereenkomst opgenomen verblijvings- of overnemingsbeding. De waarde van het maatschapsaandeel van erflater is door de inspecteur berekend op de overnamewaarde van € 340.425. De stelling van belanghebbende dat de waarde van het maatschapsaandeel van de echtgenote ook op die overnamewaarde moet worden gesteld en niet op de door de inspecteur gehanteerde liquidatiewaarde van € 708.675, acht het hof niet juist. Nu de maatschap door het overlijden van erflater is ontbonden, dient volgens het hof te worden uitgegaan van het waarderingsvoorschrift ex art. 21, lid 4, SW 1956. Naar aanleiding van een klacht van belanghebbende over de redelijkheid en billijkheid van de SW 1956 wijst het hof erop dat het de rechter niet vrijstaat om formele wetgeving te toetsen op haar innerlijke waarde en billijkheid.

NTFR 2015/2572 - Rangschikken buiten Nederland gelegen landgoederen die element vormen van Nederlands cultureel erfgoed

Aflevering 40, gepubliceerd op 01-10-2015
De staatssecretaris van Economische Zaken en de staatssecretaris van Financiën hebben in een gezamenlijk beleidsbesluit een goedkeuring opgenomen voor niet in Nederland gelegen landgoederen die een element vormen van het Nederlands cultureel erfgoed. Het besluit loopt vooruit op een wijziging van de NSW en het Rangschikkingsbesluit NSW. De goedkeuring geldt met ingang van 18 december 2014. Of de buitenlandse onroerende zaak een element vormt van het Nederlands cultureel erfgoed wordt getoetst aan criteria van cultuurhistorische waarde of architectuur- en kunsthistorische waarde. De onroerende zaak moet zijn gelegen in een staat waarmee Nederland een verdrag voor gegevensuitwisseling heeft voor de heffing van inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting, schenkbelasting en erfbelasting.

NTFR 2015/2574 - Vorming fiscale eenheid op grond van holdingresolutie: hofuitspraak niet cassatieproof

ECLI:NL:HR:2015:2498, datum uitspraak 11-09-2015, publicatiedatum 11-09-2015
Aflevering 40, gepubliceerd op 01-10-2015 met annotatie van mr. C.C. van den Berg
Belanghebbende, geen ondernemer in de zin van de omzetbelasting, bezit alle aandelen in A, die wél ondernemer is. A heeft een belang in D bv, die een belastingadviespraktijk uitoefent. Belanghebbende houdt tevens een belang in C bv, die deelneemt in diverse vastgoedvennootschappen. De aandelen in belanghebbende worden gehouden door B, die belastingadviseur is en bestuurder van zowel A als van belanghebbende. B heeft een arbeidsovereenkomst met A en ontvangt uit dien hoofde een managementvergoeding. Belanghebbende stelt dat zij (alleen) met A een fiscale eenheid voor de omzetbelasting vormt. Hof Den Haag (10 januari 2014, nr. 13/00272) heeft belanghebbende op de voet van de holdingresolutie in het gelijk gesteld. De hofuitspraak kan volgens de Hoge Raad echter niet door de cassatiebeugel.

NTFR 2015/2577 - Vergoedingen voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer niet belast met btw

Aflevering 40, gepubliceerd op 01-10-2015
In antwoord op Kamervragen geeft de staatssecretaris aan dat er geen btw is verschuldigd over de vergoedingen in het kader van het agrarisch natuur- en landschapsbeheer en de activiteiten van het collectief dat de subsidie aanvraagt, ontvangt en doorbetaalt. Daarbij is in aanmerking genomen dat het collectief eigenaar noch verpachter is van de percelen die worden beheerd. Ook is geoordeeld dat het collectief geen ondernemer is in de zin van de btw en geen diensten tegen vergoeding verricht aan de agrariërs. Tevens zijn agrariërs geen btw verschuldigd over de vergoeding die zij via het collectief ontvangen voor het uitvoeren van hun activiteiten in het kader van het agrarisch natuur- en landschapsbeheer.

NTFR 2015/2578 - Vrijstelling voor wijkgericht werken door aanbieders van wijkverpleging

Aflevering 40, gepubliceerd op 01-10-2015
Met ingang van dit jaar verrichten aanbieders van wijkverpleging ook wijkgerichte diensten. Die diensten bestaan in het verbinden van het medische en sociale domein waarbij signaleren, regisseren en coördineren de kern vormen. Op de diensten zijn geen bestaande vrijstellingen van toepassing. De staatssecretaris is echter voornemens om de wijkgerichte diensten alsnog vrij te stellen van btw. Daarom zullen de diensten die de aanbieders van wijkverpleging verrichten in het kader van het zogenoemde wijkgericht werken met terugwerkende kracht tot 1 januari 2015 van btw worden vrijgesteld.

NTFR 2015/2582 - Agrarische bestemming kan betrekkelijk eenvoudig worden gewijzigd naar woonbestemming: geen waardedrukkend effect

ECLI:NL:HR:2015:2813, datum uitspraak 25-09-2015, publicatiedatum 25-09-2015
Aflevering 40, gepubliceerd op 01-10-2015
Belanghebbende is eigenaar van een onroerende zaak, een woonboerderij. Op de onroerende zaak rust zowel een woonbestemming als een agrarische bestemming. De agrarische bestemming kan met een kleine aanpassing van het bestemmingsplan gewijzigd worden in een woonbestemming. In geschil is de waarde van de onroerende zaak. Hof Den Bosch (NTFR 2015/1556) is van oordeel dat in het algemeen een agrarische bestemming een waardedrukkend effect heeft. Nu het bestemmingsplan de mogelijkheid biedt om de bestaande agrarische bestemming binnen overzienbare tijd betrekkelijk eenvoudig te wijzigen in een woonbestemming, kan niet worden gezegd dat van de agrarische bestemming een zodanig waardedrukkend effect uitgaat dat hier rekening mee moet worden gehouden. Omdat de gehanteerde referentieobjecten, anders dan de onroerende zaak, alleen een woonbestemming hebben, kunnen deze volgens het hof niet dienen ter onderbouwing van de waarde van de onroerende zaak. De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak niet aannemelijk gemaakt. Belanghebbende heeft de door hem bepleite waarde evenmin aannemelijk gemaakt. Het hof heeft de waarde in goede justitie vastgesteld op de door de rechtbank vastgestelde waarde.

NTFR 2015/2583 - Erflater is terecht geïdentificeerd als rekeninghouder KB-Lux

ECLI:NL:HR:2015:2169, datum uitspraak 14-08-2015, publicatiedatum 14-08-2015
Aflevering 40, gepubliceerd op 01-10-2015 met annotatie van mr. J.M. van der Vegt
Aan erflater zijn in het kader van het Rekeningenproject over een reeks van jaren aanslagen opgelegd ter zake van een verzwegen KB-Luxbankrekening. Erflater is een ‘ontkenner’. Hof Den Haag (15 oktober 2014, nrs. 13/01658 t/m 13/01664) heeft geoordeeld dat de identificatie van erflater als de bankrekeninghouder correct is. Dit bewijsoordeel houdt in cassatie stand. Omdat de inlichtingenplicht is geschonden, heeft de inspecteur zich volgens de Hoge Raad terecht beroepen op omkering en verzwaring van de bewijslast. Met betrekking tot het voor het eerst in hoger beroep gedane verzoek om immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, geldt dat dit door het hof moet worden beoordeeld naar de stand van het geding ten tijde van zijn uitspraak op het hoger beroep, waarbij de duur van de totale procedure tot dan toe in ogenschouw wordt genomen. Een voortvarende behandeling van het hoger beroep kan tot compensatie leiden van de overschrijding door het bestuursorgaan en/of de rechtbank. Het hof heeft dit miskend. De overschrijding van de redelijke termijn bedraagt niet drie jaar en tien maanden, maar drie jaar.

NTFR 2015/2584 - Geen schending informatieverplichting door onwetende echtgenote inzake KB-Luxrekening van haar overleden echtgenoot

ECLI:NL:HR:2015:2168, datum uitspraak 14-08-2015, publicatiedatum 14-08-2015
Aflevering 40, gepubliceerd op 01-10-2015 met annotatie van mr. J.M. van der Vegt
De in 2007 overleden echtgenoot van belanghebbende beschikte over een voor de fiscus verzwegen KB-Luxbankrekening. Belanghebbende was hiervan niet op de hoogte. Voor de jaren 2004 t/m 2006 heeft de inspecteur de helft van de bankrekening bij belanghebbende in aanmerking genomen. De inspecteur heeft belanghebbende verzocht om inlichtingen te verstrekken. Belanghebbende heeft steeds gesteld daartoe niet in staat te zijn. Hof Den Haag (15 oktober 2014, nrs. 13/01665 t/m 13/01667) is ervan uitgegaan dat belanghebbende de informatieplicht heeft geschonden. In cassatie houdt die beslissing echter geen stand. Feitelijk staat vast dat belanghebbende onkundig was van de bankrekening. Alsdan is volgens de Hoge Raad onbegrijpelijk de opvatting van het hof dat belanghebbende in gebreke is gebleven in de nakoming van de wettelijke informatieverplichting. Voor omkering en verzwaring van de bewijslast wegens niet-nakoming van die verplichtingen is immers geen plaats indien belanghebbende niet over de gevraagde gegevens beschikte of kon beschikken, toen de inspecteur haar na het overlijden van haar echtgenoot, in verband met de onderhavige jaren 2004 tot en met 2006, vroeg om informatie met betrekking tot de door de echtgenoot bij de KB-Luxbank aangehouden rekening.

NTFR 2015/2589 - Hybride Poolse CVA is een kapitaalvennootschap in de zin van de Richtlijn kapitaalbelasting

Aflevering 40, gepubliceerd op 01-10-2015 met annotatie van dr. G. F. Boulogne
Drukarnia Multipress sp. z o.o., een Poolse vennootschap, wenst zich eerst om te zetten in een CVA, een hybride Poolse rechtsvorm, en vervolgens een verhoging van haar vennootschappelijk kapitaal door te voeren. De vraag die aan het HvJ wordt voorgelegd is of een CVA een ‘kapitaalvennootschap’ is in de zin van art. 2, lid 1, onder b en c Richtlijn 2008/7/EG, in welk geval Polen geen ‘kapitaalsrecht’ mag heffen.

NTFR 2015/2591 - Ten onrechte afgegeven E 101-verklaring voor Rijnvarende niet bindend voor organen andere lidstaten

Aflevering 40, gepubliceerd op 01-10-2015 met annotatie van mr. J.C.L.M. Fijen
X en Van Dijk zijn Nederlandse onderdanen die in 2006/2007 in Nederland woonden en als stuurman/kapitein werkzaam waren op een in Nederland geregistreerd binnenvaartschip. Zij stonden op de loonlijst van een in Luxemburg gevestigde onderneming. In beide gevallen heeft de bevoegde Luxemburgse autoriteit een E101-verklaring afgegeven die inhield dat op X respectievelijk Van Dijk de socialezekerheidswetgeving van Luxemburg van toepassing was. Deze verklaringen werden echter niet erkend door de Nederlandse autoriteiten, die van oordeel waren dat X en Van Dijk aan de Nederlandse socialezekerheidswetgeving waren onderworpen en in Nederland sociale premies verschuldigd waren, aangezien beiden als Rijnvarenden moesten worden aangemerkt. Hof Den Bosch heeft in de zaak X prejudiciële vragen gesteld over de gebondenheid aan de E101-verklaring. De Hoge Raad is van oordeel dat er over die vraag redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is, maar wil weten of hij in de vragen van de lagere rechter aanleiding moet zien om hierover toch prejudiciële vragen te stellen, en zo ja, of de Nederlandse autoriteiten gebonden zijn aan de door Luxemburg afgegeven E101-verklaring. Het HvJ beslist dat het gebruik van de E101-verklaring alleen relevant is wanneer op de betrokken werknemers Titel II Vo. 1408/71 van toepassing is. Rijnvarenden vallen niet binnen de werkingssfeer van Vo. 1408/71. De afgegeven verklaring in de vorm van een E101-verklaring is daarom niet bindend voor de organen van andere lidstaten. Verder beslist het HvJ dat het aan de hoogste nationale rechter is om op eigen verantwoordelijkheid en op onafhankelijke wijze vast te stellen of er sprake is van een acte clair. De Hoge Raad moet het feit dat de lagere rechter wel prejudiciële vragen heeft gesteld wel in zijn afweging meenemen, maar het hoeft de Hoge Raad niet te beletten vast te stellen dat sprake is van een acte clair. De Hoge Raad hoeft de beantwoording van het HvJ op de prejudiciële vragen van de lagere rechter niet af te wachten.

NTFR 2015/2593 - Schriftelijk overleg met EK over Europese actieplan vennootschapsbelasting

Aflevering 40, gepubliceerd op 01-10-2015
De staatssecretaris van Financiën beantwoordt in deze brief schriftelijke vragen van de Eerste Kamer over het Europese pakket fiscale transparantiemaatregelen en het actieplan winstbelastingen. Aan de orde komen de Nederlandse inzet en de verhouding tot landen buiten de EU, de ontwikkelingen met betrekking tot de CCCTB, verrekenprijsregels en de innovatiebox, de aanpak van hybride mismatches, excessieve renteaftrek en verdragsmisbruik, de automatische uitwisseling van rulings, (publieke) country-by-country-reporting en grensoverschrijdende controles van multinationals. De implementatie van de in het kader van het BEPS-project ontwikkelde ‘nexus approach’ in de innovatiebox zal onderdeel uitmaken van het Belastingplan 2017. Hierbij zullen niet alle immateriële activa meer kwalificeren die voortvloeien uit speur- en ontwikkelingswerk waarvoor een S&O-verklaring is afgegeven. De desbetreffende wijzigingen zullen in werking treden voor boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2017.