Aflevering 4

Gepubliceerd op 24 januari 2019

NTFR 2019/145 - Verschillen werknemers – zzp'ers verkleinen

Aflevering 4, gepubliceerd op 24-01-2019 geschreven door dr. D. Molenaar
Nederland heeft één miljoen zzp’ers op een beroepsbevolking van negen miljoen werkenden. De grote groei van het aantal zzp’ers is begonnen in de periode 2001 t/m 2007 met de introductie van de Verklaring Arbeidsrelatie (VAR), het afschaffen van beroepskostenaftrek voor werknemers, de verhoging van de zelfstandigenaftrek (ZA), de introductie van de MKB-winstvrijstelling (MWV) en het afschaffen van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ). En ondanks het einde van de VAR in 2016 gaat de groei door, want de opvolger Wet DBA is uitgesteld en we zitten in een gedoogperiode. Schijnzelfstandigheid is vergelijkbaar geworden met wietverkoop in coffeeshops: het mag officieel niet, maar de overheid treedt er niet tegen op. Ondertussen is zelfstandig werken zo gewoon geworden in de samenleving dat het niet meer terug te draaien lijkt. Veel mensen zijn gaan denken dat je zelf kunt bepalen dat je zelfstandig wordt en zo interessante financiële voordelen kunt krijgen.

NTFR 2019/146 - Informatie over cryptovaluta aan de Tweede Kamer gestuurd

Aflevering 4, gepubliceerd op 24-01-2019
De minister van Financiën heeft een brief aan de Tweede Kamer gestuurd over de regulering van crypto’s (virtuele valuta of cryptovaluta). Verder informeert hij de Kamer over de afspraken die in de Financial Action Task Force (FATF) zijn gemaakt over crypto’s. Als bijlage bij de brief is gevoegd een onderzoek en advies van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en De Nederlandsche Bank (DNB) over een regelgevend kader voor crypto’s en een overzicht van moties en toezeggingen uit het VAO Banksector (21 februari 2018) en uit het debat over crypto’s (16 mei 2018). Onderdeel 8 van dit overzicht gaat over de fiscaliteit van crypto’s. De minister meldt daar dat de informatie over crypto’s op de website van de Belastingdienst is aangepast, dat (controle)medewerkers zijn opgeleid en dat technische middelen verder worden ontwikkeld.

NTFR 2019/150 - Aan ex-werkgever betaalde goodwill voor overnemen klanten was reeds volledig ten laste van winst gebracht: afschrijving niet mogelijk (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2019:58, datum uitspraak 18-01-2019, publicatiedatum 18-01-2019
Aflevering 4, gepubliceerd op 24-01-2019
Belanghebbende was tot begin 2003 werkzaam bij een accountantskantoor. Nadien is hij zijn eigen onderneming gestart. In het kader van een ontbindingsprocedure tussen belanghebbende en de werkgever is beslist dat belanghebbende recht had op een ontbindingsvergoeding van € 45.434,91 bruto en dat hij voor het ‘overnemen’ van de cliënten € 35.170,21 aan de werkgever diende te betalen, zodat belanghebbende recht had op € 10.264,70 bruto. Dit bedrag heeft belanghebbende in zijn aangifte IB/PVV 2008 verantwoord als winst uit onderneming. Voor het onderhavige jaar (2012) heeft belanghebbende het bedrag van € 35.170,21 als afschrijving goodwill ten laste van zijn winst uit onderneming gebracht. De inspecteur heeft deze aftrek niet geaccepteerd. Volgens het hof (Hof Arnhem-Leeuwarden 3 juli 2018, nr 16/01428, NTFR 2018/1524) is dat terecht. Het bedrag van € 35.170 vormde geen boete of schadevergoeding, maar een door belanghebbende verschuldigde tegenprestatie voor het recht om werkzaamheden te mogen verrichten voor voormalige cliënten van de werkgever (de goodwill). De goodwill is verkregen in het kader van de dienstbetrekking, welk recht belanghebbende in het kader van zijn onderneming productief is gaan maken. Dit recht, met een waarde van € 35.170, heeft hij ingebracht in zijn ondernemingsvermogen. Door in 2008 geen loon uit dienstbetrekking te verantwoorden, maar wel de winst van zijn onderneming te verhogen met (€ 45.434 –€ 35.170 =) € 10.264, heeft belanghebbende in feite het genoten loon in de winst begrepen en de waarde van de goodwill ten laste van de winst gebracht. Daaruit volgt dat de boekwaarde van de goodwill ultimo 2008 nihil bedroeg, zodat daarop in latere jaren niet meer kon worden afgeschreven.

NTFR 2019/151 - Nieuwe V&A's Belastingdienst

Aflevering 4, gepubliceerd op 24-01-2019
Het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen heeft op 4 en 11 januari een groot aantal V&A’s gepubliceerd, te weten 26 stuks. De meeste V&A’s zijn herpublicaties als gevolg van vervallen besluiten uit het verleden en houden geen nieuws in. Ook zijn er een aantal V&A’s die niet meer en minder dan de wet toelichten en dus ook de facto geen nieuws zijn. De V&A’s 18-005 (toekomen surplus uit een premieovereenkomst), 08-016 (verlaging verzekerd kapitaal bij een kapitaalovereenkomst), 18-004 (gedeeltelijke afstorting ODV voor ingang) en 15-004 (verbod onderbreken vrijwillige voortzetting) zijn wel nieuw. De V&A’s 08-086, 08-087 en 08-088 gaan specifiek over uitstel van prepensioenregelingen. Voor minder deskundigen is het goed om de V&A’s goed te bestuderen in geval van specifieke adviezen.

NTFR 2019/153 - Rechtsvraag in massaalbezwaarprocedure inzake strijdigheid box 3-heffing met Europees eigendomsrecht is volgens A-G Ettema te beperkt geformuleerd

ECLI:NL:PHR:2018:1439, datum uitspraak 31-12-2018, publicatiedatum 03-01-2019
Aflevering 4, gepubliceerd op 24-01-2019 met annotatie van mr. M.A.A. Ramaekers
De zaak van belanghebbende betreft een van de zes proefprocedures die in het kader van massaal bezwaar worden gevoerd. Bij deze conclusie hoort een gemeenschappelijke bijlage. In het besluit van 26 juni 2015, nr. BLKB 2015/903M, Stcrt. 2015, 18400 (NTFR 2015/1911) heeft de staatssecretaris van Financiën vermeld dat het in het massaal bezwaar gaat om de volgende rechtsvraag:

NTFR 2019/154 - Volgens A-G Ettema is hof bij toets strijdigheid box 3-heffing met Europees eigendomsrecht ten onrechte uitgegaan van alleen reële rendementen op lagerisicobeleggingen

ECLI:NL:PHR:2018:1442, datum uitspraak 31-12-2018, publicatiedatum 03-01-2019
Aflevering 4, gepubliceerd op 24-01-2019 met annotatie van mr. M.A.A. Ramaekers
De zaak van belanghebbende betreft een van de zes proefprocedures die in het kader van massaal bezwaar gevoerd worden. In het besluit van 26 juni 2015, nr. BLKB 2015/903M, Stcrt. 2015, 18400, NTFR 2015/1911 heeft de staatssecretaris van Financiën vermeld dat het in het massaal bezwaar gaat om de volgende rechtsvraag:

NTFR 2019/155 - Vrijstelling groen beleggen alleen voor aangewezen groenfondsen

Aflevering 4, gepubliceerd op 24-01-2019
De minister van Financiën heeft vragen van de vaste Kamercommissie voor Financiën beantwoord over de uitgifte van groene obligaties. Een groene obligatie is een obligatie waarmee beleggers investeren in duurzame projecten (bijvoorbeeld leningen voor duurzaam vastgoed). Dergelijke obligaties kunnen worden uitgegeven door (semi)overheden, institutionele beleggers of zelfstandige bestuursorganen. In de beantwoording van de bijna vijftig vragen meldt de minister dat particulieren die groene obligaties aanschaffen niet in aanmerking komen voor de vrijstelling in box 3. De obligaties zijn immers niet uitgegeven door een groenfonds dat door de Belastingdienst als zodanig is aangewezen.

NTFR 2019/161 - Mailat: verhuur restaurant met inboedel vormt geen overgang van een algemeenheid van goederen, maar één samengestelde verhuurdienst

Aflevering 4, gepubliceerd op 24-01-2019 met annotatie van mr. C.C. van den Berg
In mei 2007 werden de investeringswerkzaamheden opgeleverd die in 2006 en 2007 in opdracht van Apcom Select werden uitgevoerd aan een gebouw waarin Apcom Select een restaurant exploiteerde. De btw is door Apcom Select volledig in aftrek gebracht. In december 2007 heeft Apcom Select het onroerend goed en de inboedel btw-vrij verhuurd aan een andere handelsvennootschap, die de exploitatie van het restaurant onder dezelfde naam heeft voortgezet. De heer en mevrouw Mailat, bestuurders van Apcom Select, hebben de btw-aftrek op dat moment niet herzien. In dat kader is tegen hen en tegen Apcom Select een strafprocedure wegens belastingontduiking ingesteld. De verwijzende rechter vraagt zich af of de verhuur van het restaurant en de inboedel moet worden aangemerkt als de overgang van een algemeenheid van goederen. Daarnaast vraagt de verwijzende rechter zich af of sprake is van een verhuurdienst of van een samengestelde dienst.

NTFR 2019/162 - Parkeerbelasting Hilversum wordt forfaitair berekend op basis van een uur

ECLI:NL:HR:2019:56, datum uitspraak 18-01-2019, publicatiedatum 18-01-2019
Aflevering 4, gepubliceerd op 24-01-2019 met annotatie van mr. drs. C.M. Dijkstra
Belanghebbende heeft een auto geparkeerd op een betaalde parkeerplaats in de gemeente Hilversum. Hij heeft € 1 parkeerbelasting betaald. Het betalingsbewijs vermeldt 13.58 uur als begintijd en 14.21 uur als eindtijd. De auto stond om 14.24 uur (nog) op de plek geparkeerd. De gemeente heeft daarom van belanghebbende parkeerbelasting nageheven van € 63,50, bestaande uit € 2,60 aan belasting en € 60,90 aan administratieve kosten. Het bedrag van € 2,60 was het parkeertarief per uur. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden (3 juli 2018, nr. 17/01279, NTFR 2018/2002) dient een naheffingsaanslag parkeerbelasting naar evenredigheid te worden verlaagd indien duidelijk is dat de periode waarover de parkeerbelasting verschuldigd is minder dan een uur beloopt. De Hoge Raad deelt die visie niet. Art. 234, lid 3, Gem.w bepaalt dat een naheffingsaanslag parkeerbelasting wordt berekend over een parkeerduur van een uur, tenzij aannemelijk is dat het voertuig langer dan een uur zonder betaling geparkeerd heeft gestaan. De tekst van deze bepaling duidt erop dat in een geval als dit forfaitair wordt nageheven op basis van een parkeerduur van een uur. Daarmee behoeft de naheffing niet te worden beperkt tot de te weinig betaalde belasting zoals bedoeld in art. 20, lid 1, AWR. Uit de wetsgeschiedenis is af te leiden dat de gemeentelijke wetgever de keuze is gelaten om te bepalen dat, uit een oogpunt van doelmatigheid, forfaitair op basis van een parkeerduur van een uur wordt nageheven, dan wel te bepalen dat wordt nageheven op basis van de werkelijke parkeerduur die is verstreken bij de constatering dat zonder betaling is geparkeerd. In de toepasselijke verordening is ervoor gekozen forfaitair op basis van een parkeerduur van een uur na te heffen. De heffingsambtenaar heeft dus terecht de naheffingsaanslag berekend over een parkeerduur van een uur.

NTFR 2019/163 - Naheffingsaanslag parkeerbelasting naar forfaitaire parkeerduur van één uur is terecht verlaagd omdat overschrijding parkeerduur minder dan een uur bedraagt

ECLI:NL:PHR:2018:1302, datum uitspraak 19-11-2018, publicatiedatum 11-01-2019
Aflevering 4, gepubliceerd op 24-01-2019 met annotatie van mr. drs. C.M. Dijkstra
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de gemeentelijke parkeerbelasting van Hilversum opgelegd ten bedrage van € 63,50, bestaande uit € 2,60 aan nageheven parkeerbelasting en € 60,90 aan kosten. De onderhavige procedure ziet op de bepaling van het juiste bedrag aan nageheven parkeerbelasting. Belanghebbende heeft weliswaar, via de parkeerticketautomaat, een bedrag aan parkeerbelasting betaald voor een beperkte tijd, 24 minuten, maar ook daarna is de auto nog op de parkeerplaats blijven staan. Drie minuten later is door parkeercontroleurs geconstateerd dat de auto er nog stond en is de naheffingsaanslag opgelegd, met als nageheven parkeerbelasting € 2,60, berekend als: (i) het tarief voor een uur parkeren, (ii) zonder verrekening van de door belanghebbende betaalde parkeerbelasting ad € 1. Het staat vast dat de auto van belanghebbende ten tijde van de constatering van overschrijding van de parkeertijd waarvoor was betaald, korter dan een uur geparkeerd stond. Dat roept de vraag op of uit art. 234, lid 3, Gem.w. volgt dat niettemin mag worden nageheven over een forfaitaire parkeerduur van een uur, zoals de heffingsambtenaar heeft gedaan, dan wel beperkt tot de werkelijk geconstateerde overschrijding.

NTFR 2019/164 - Toerist is niet belastingplichtig voor de dagtoeristenbelasting; bezwaar is terecht niet-ontvankelijk verklaard (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2019:70, datum uitspraak 18-01-2019, publicatiedatum 18-01-2019
Aflevering 4, gepubliceerd op 24-01-2019
Belanghebbende brengt als toerist een bezoek aan de gemeente Marken en parkeert zijn auto op een parkeerterrein waar hij bij de betaalautomaat een bedrag van € 5,65 betaalt. Dit bedrag bestaat uit € 4 aan parkeerbelasting en driemaal € 0,55 aan dagtoeristenbelasting. Met Rechtbank Noord-Holland is het hof (Hof Amsterdam 8 maart 2018, nr. 18/00288, NTFR 2018/1175) van oordeel dat de gemeente het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Net als de rechtbank acht het hof belanghebbende niet belastingplichtig. De belastingplichtige is de exploitant van het parkeerterrein, in dit geval de gemeente zelf. Het hof heeft echter geoordeeld dat de rechtbank het beroep ongegrond had moeten verklaren in plaats van niet-ontvankelijk. Omdat sprake is van een kennelijke en evidente vergissing van de rechtbank van minimale omvang, achtte het hof een proceskostenvergoeding niet opportuun.

NTFR 2019/165 - Na intrekking cassatieberoep door staatssecretaris krijgt belanghebbende een forfaitaire en geen integrale proceskostenvergoeding voor cassatiefase

ECLI:NL:HR:2019:62, datum uitspraak 18-01-2019, publicatiedatum 18-01-2019
Aflevering 4, gepubliceerd op 24-01-2019 met annotatie van mr. V.S. Huygen van Dyck-Jagersma
Na intrekking door de staatssecretaris van Financiën van het cassatieberoep in deze zaak heeft belanghebbende de Hoge Raad verzocht om een vergoeding van de werkelijke proceskosten en om de staatssecretaris te veroordelen tot vergoeding van wettelijke rente over de door het hof aan belanghebbende toegekende proceskosten. De Hoge Raad kent aan belanghebbende een forfaitaire proceskostenvergoeding toe voor de cassatieprocedure. Voor een vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten ziet de Hoge Raad geen grond. De omstandigheid dat de inspecteur bij het hof niet ermee heeft ingestemd om de zaak aan te houden totdat de Hoge Raad arrest zou hebben gewezen in een vergelijkbare zaak is geen bijzondere omstandigheid die een integrale vergoeding rechtvaardigt. Het verzoek van belanghebbende om vergoeding van wettelijke rente over de door het hof toegekende proceskosten wordt ook niet ingewilligd. Art. 29f AWR voorziet daarin namelijk niet. Belanghebbende had het hof moeten verzoeken te beslissen dat de wettelijke rente gaat lopen vanaf vier weken na de datum waarop zijn uitspraak is gedaan, indien die vergoeding niet tijdig wordt voldaan.

NTFR 2019/166 - Dat in strafzaken geen griffierecht wordt geheven, levert geen ongerechtvaardigde ongelijke behandeling op

ECLI:NL:HR:2019:30, datum uitspraak 11-01-2019, publicatiedatum 11-01-2019
Aflevering 4, gepubliceerd op 24-01-2019 met annotatie van mr. P.A. Caljé
Belanghebbende heeft beroep ingesteld inzake een verzuimboete. Volgens belanghebbende mag geen griffierecht worden geheven omdat ook in strafrechtelijke geschillen geen griffierecht is verschuldigd. Volgens de Hoge Raad verzetten art. 6 en 13 EVRM zich niet tegen de heffing van griffierecht voor de behandeling van een beroep over een bestuurlijke boete. Strijdigheid doet zich pas voor als een zodanig bedrag aan griffierecht wordt geheven dat dit een wezenlijke belemmering vormt voor de toegang tot de rechter. Daarvan is in dit geval niet gebleken. Evenmin is sprake van een ongelijke behandeling met strafzaken die ongerechtvaardigd is.

NTFR 2019/167 - Hoge Raad wijst een herstelarrest wegens een te ruime vernietiging van de hofuitspraak

ECLI:NL:HR:2019:60, datum uitspraak 18-01-2019, publicatiedatum 18-01-2019
Aflevering 4, gepubliceerd op 24-01-2019 met annotatie van mr. W.Y. Ip
In zijn arrest van 16 november 2018 (nr. 18/00053, ECLI:NL:HR:2018:2133) in deze zaak heeft de Hoge Raad de hofuitspraak vernietigd, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten. Daarmee heeft de Hoge Raad ook vernietigd de beslissingen van het hof inzake: (i) de verliesherzieningsbeschikking 2011, (ii) de verliesvaststellingsbeschikking 2012, en (iii) het uitblijven van een dwangsombeschikking betreffende het bezwaar tegen de verliesvaststellingsbeschikking 2012. Dat is niet juist. De vernietiging zag namelijk slechts op de verliesvaststellingsbeschikking 2011. Deze fout wordt thans hersteld.

NTFR 2019/172 - Teruggaaf van dividendbelasting wegens toepassing meestbegunstigingsclausule in verdrag met Zuid-Afrika

ECLI:NL:HR:2019:57, datum uitspraak 18-01-2019, publicatiedatum 18-01-2019
Aflevering 4, gepubliceerd op 24-01-2019 met annotatie van mr. dr. J. Gooijer
Belanghebbende, gevestigd in Zuid-Afrika, houdt alle aandelen in een in Nederland gevestigde bv. Deze bv heeft op 22 maart 2013 een dividenduitkering gedaan aan belanghebbende. Zij heeft 5% dividendbelasting ingehouden en afgedragen. Belanghebbende heeft verzocht om teruggaaf van deze dividendbelasting. Hof Den Bosch (17 augustus 2017, nr. 15/01361, NTFR 2017/2807) heeft dat verzoek gehonoreerd omdat belanghebbende zich met succes kan beroepen op de meestbegunstigingsclausule in het verdrag met Zuid-Afrika. De Hoge Raad deelt die opvatting.