Aflevering 41

Om belastingadviseurs op eenvoudige wijze in erfrechtelijke sferen te brengen, gebruik ik meestal art. 72 lid 1 SW, want daar komen twee werelden, erven en erfbelasting, in één wet, of nog beter, in één persoon, de executeur, bij elkaar:

De Tweede Kamer heeft in het kader van de initiatiefnota-Welzijn over een fundamentele kijk op volkshuisvesting en woningmarkt ‘Hoe wordt de volgende wooncrisis voorkomen?’, twee moties aangenomen. De Tweede Kamer wil een onderzoek naar de relatie tussen fiscaal beleid en woonbeleid en een onderzoek naar de effectiviteit van maatregelen voor starters op de woningmarkt die als doel hebben hen op de woningmarkt te helpen.

Het op Prinsjesdag aangeboden pakket bevat behoorlijk wat maatregelen, maar het aantal grotere wijzigingen is beperkt, constateert de Nederlandse Organisatie van Belastingadviseurs (NOB) in een reactie op het pakket Belastingplan 2026.

Het Register Belastingadviseurs (RB) heeft kritiek en aandachtspunten geuit bij de voorstellen in het Belastingplan 2026. Volgens het RB bevatten de plannen geen grote verrassingen en zijn de meeste maatregelen al eerder aangekondigd.

crypto, bron, handel, beleggen, trading bot, speculatie, resultaat, row, voordeelsverwachting, koersresultaat

De Kennisgroep verzekeringsproducten en assurantiebelasting heeft een standpunt gepubliceerd over de wijze van berekenen van de negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen als een belastingplichtige zijn pensioen in een bepaald jaar heeft verbeterd bij volledige benutting van de jaarruimte in het jaar ervoor.

aanmerkelijk belang, vruchtgebruik, bloot eigendom, ANBI, certificaten, fictie, fictief, vervreeemdingsvoordeel, vertrouwen, legaat, aangroei

De Kennisgroep aanmerkelijk belang heeft de vraag beantwoord of het fictief reguliere voordeel als bedoeld in art. 4.13 lid 1 onderdeel f Wet IB 2001 op stelselniveau in strijd is met art. 1 EP EVRM. Daarnaast heeft de Kennisgroep aanmerkelijk belang de vraag beantwoord of voornoemd fictief reguliere voordeel een onverenigbare strafheffing is in de zin van art. 6 of 7 EVRM.

Erflaatster had banktegoeden van € 95.428 en een goudbaar van € 33.873. De inspecteur heeft een aanslag IB/PVV 2018 opgelegd naar een box 3-inkomen van € 1.479. Hof Den Haag heeft vanwege schending van art. 14 EVRM en art. 1 EP EVRM rechtsherstel geboden door voor het box 3-inkomen uit te gaan van het werkelijk behaalde rendement van € 38 (waardevermeerdering spaargeld) minus € 9 (heffingvrij vermogen). Daarbij heeft het hof geen rekening gehouden met een ongerealiseerde waardestijging van € 701 van de goudbaar.

De Kennisgroep inkomstenbelasting niet-winst heeft twee vragen beantwoord over respectievelijk personeelsleningen en personeelsobligaties in box 3 en het bepalen van het werkelijk rendement in het kader van de tegenbewijsregeling box 3.

rechtsorde, autonoom burger, rechtskracht wetten, schadevergoeding, legaliteitsbeginsel

Dubbele zakelijkheidstoets, Aandeelhouderslening, Aftrekbare financieringskosten, Bewijslast, Omkering en verzwaring, Besmette rechtshandeling, Interne compensatie, Schijnhandeling

Belastingplicht overheidsondernemingen, Ondernemingscriteria, Winststreven, Geobjectiveerd winstoogmerk, Contractonderzoek, Instandhoudingsbijdrage, Programmasubsidie

Belanghebbende en zijn zus hebben ieder een schenking van € 100.000 ontvangen van hun moeder C. De dag erna hebben zij ieder een schenking van € 100.000 ontvangen van A. De vier kinderen van A hebben ieder een schenking van € 50.000 ontvangen van C. Belanghebbende heeft beide schenkingen gebruikt voor een aflossing op zijn eigenwoningschuld. Voor beide schenkingen heeft hij aanspraak gemaakt op de jubeltonvrijstelling in de schenkbelasting. De inspecteur en de feitenrechters hebben die aanspraak niet gehonoreerd.

Dit arrest wordt besproken in HR 3 oktober 2025, nr. 24/01831, ECLI:NL:HR:2025:1328.

inkeer, verjaring, schenking, gelijkheid, meerderheidsregel

redelijke schatting, ambtshalve aanslag, omkering bewijslast, vereiste aangifte

woonplaats, duurzame band, persoonlijke en economische relaties, tie breaker

overdrachtsbelasting, woning, niet-woning, aard van de onroerende zaak, verbouwing

Deze nota van wijziging past het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2026 aan op diverse punten met betrekking tot de Wet op belastingen van rechtsverkeer (WBRV).

valuta, elektronische dienst, winstmargeregeling

Staatssecretaris Heijnen biedt de Tweede Kamer de nota naar aanleiding van het verslag aan bij het wetsvoorstel Wet behoud verlaagd btw-tarief op cultuur media en sport.

valse vrachtbrieven, FIOD, tarief, diesel, Hansynth, onveraccijnsde accijnsgoederen, verklaringen, gasolie, geen strafrechtelijke vervolging, transporten, mededirecteur en enig aandeelhouder, aantal ritten

Het ministerie van Financiën is een internetconsultatie gestart over de teruggaaf van BPM bij export.

De Raad heeft een verordening aangenomen om het mechanisme voor koolstofgrenscorrectie (carbon border adjustment mechanism – CBAM) te vereenvoudigen en te versterken, als deel van het zogenoemde ‘Omnibus I’ -wetgevingspakket.

Belanghebbende is als eigenaar door de gemeente Vlaardingen voor 2021 aangeslagen in de OZB. Tot en met 2020 heeft de gemeente voor niet-woningen OZB geheven van gebruikers en eigenaren naar twee tarieven. Voor 2020 bedroeg het tarief voor gebruikers van niet-woningen 0,3212% en voor eigenaren van niet-woningen 0,3631%. Per 2021 is het tarief voor niet-woningen verhoogd tot 0,7190%. Hof Den Haag (31 januari 2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:114, NTFR 2024/376) oordeelde dat de tariefverhoging (het verdubbelingsbesluit) in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en heeft de Verordening onroerende-zaakbelastingen Vlaardingen 2021 (hierna: de Verordening) partieel onverbindend verklaard. De Hoge Raad acht – anders dan belanghebbende betoogt – het door het dagelijks bestuur van de Regionale Belasting Groep ingestelde principale cassatieberoep ontvankelijk omdat die instantie daartoe bevoegd is. Na een uiteenzetting van het juridische kader met betrekking tot de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel, oordeelt de Hoge Raad dat het oordeel van het hof dat uit de door de heffingsambtenaar overgelegde stukken niet blijkt dat bij het voorbereiden van het verdubbelingsbesluit de nadelige gevolgen daarvan voor de eigenaren van niet-woningen zijn meegewogen, feitelijk en niet-onbegrijpelijk is. Daaraan heeft het hof terecht de conclusie verbonden dat sprake is geweest van een onzorgvuldige voorbereiding en een gebrekkige motivering. De onzorgvuldige voorbereiding en gebrekkige motivering van de bestreden tariefverhoging zijn van dien aard dat niet kan worden beoordeeld of het desbetreffende voorschrift in de Verordening in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Het hof had daarom geen oordeel over de strijdigheid van dat voorschrift met het evenredigheidsbeginsel mogen geven en had de tariefbepaling van de Verordening ten aanzien van belanghebbende buiten toepassing moeten laten. De Hoge Raad doet dat alsnog en past het tarief van 2020 toe. Wat betreft de toekenning van een pkv voor de cassatiefase houdt de Hoge Raad de zaak aan om belanghebbende in de gelegenheid te stellen te bewijzen dat de beperkingen van de WHpkv niet van toepassing zijn.

parkeerkaartje, geloofwaardige verklaring, parkeerbelasting

Hof Den Bosch (24 mei 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:1707, NTFR 2023/1644) heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de WOZ-waarde verminderd. Het hof heeft de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten. Met betrekking tot deze kosten is geen vergoeding voor de kosten van het taxatierapport toegekend, omdat de factuur daarvoor was gericht aan de gemachtigde en niet is gebleken dat deze kosten op belanghebbende drukken.

Dit arrest wordt besproken in HR 26 september 2025, nr. 23/02309, ECLI:NL:HR:2025:1251, NTFR 2025/1576.

Vervolg op HR 25 april 2025, ECLI:NL:HR:2025:674, NTFR 2025/807, waarin de Hoge Raad belanghebbende in de gelegenheid heeft gesteld bewijs te leveren dat zij in deze BPM-zaak wat betreft de proceskosten van de cassatiefase is aan te merken als een ‘bijzonder geval’ als bedoeld in HR 17 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:46, NTFR 2025/177, zodat zij niet tegen de beperkingen van de WHpkv aan loopt. Belanghebbende heeft hierop gereageerd.

Dit arrest wordt besproken in HR 3 oktober 2025, nr. 24/03078bis, ECLI:NL:HR:2025:1375.

Dit arrest wordt besproken in HR 3 oktober 2025, nr. 24/03078bis, ECLI:NL:HR:2025:1375.

Dit arrest wordt besproken in HR 3 oktober 2025, nr. 24/03078bis, ECLI:NL:HR:2025:1375.

Dit arrest wordt besproken in HR 3 oktober 2025, nr. 24/03078bis, ECLI:NL:HR:2025:1375.

Dit arrest wordt besproken in HR 3 oktober 2025, nr. 24/03078bis, ECLI:NL:HR:2025:1375.

Dit arrest wordt besproken in HR 3 oktober 2025, nr. 24/03078bis, ECLI:NL:HR:2025:1375.

Dit arrest wordt besproken in HR 3 oktober 2025, nr. 24/03078bis, ECLI:NL:HR:2025:1375.

Dit arrest wordt besproken in HR 3 oktober 2025, nr. 24/03078bis, ECLI:NL:HR:2025:1375.

In deze BPM-zaak heeft de rechtbank in haar uitspraak van 21 januari 2021 belanghebbende een proceskostenvergoeding toegekend voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de beroepsfase, waarbij zij een puntwaarde van € 534 heeft gehanteerd. Volgens Hof Den Bosch (5 juli 2023, nrs. 21/00358 t/m 21/00363, ECLI:NL:GHSHE:2023:2185) had de rechtbank moeten uitgaan van een waarde per punt van € 837 per proceshandeling. Die beslissing houdt in cassatie echter geen stand. Op het moment dat de rechtbank uitspraak deed, bedroeg de waarde per punt volgens onderdeel B1 van de Bijlage bij het BPB namelijk € 534, zodat de rechtbank daarvan terecht is uitgegaan. Het – discriminatoire – onderscheid tussen een lage puntwaarde voor BPM- en WOZ-zaken enerzijds en een hoge puntwaarde voor alle andere belastingzaken anderzijds is pas per 1 juli 2021 ingevoerd. De Hoge Raad corrigeert de fout van het hof. Voor de overschrijding van de redelijke termijn in cassatie krijgt belanghebbende een schadevergoeding van € 500 en een proceskostenvergoeding van € 227.

Dit arrest wordt besproken in HR 26 september 2025, nr. 23/02309, ECLI:NL:HR:2025:1351.

Dit arrest wordt besproken in HR 26 september 2025, nr. 23/02908, ECLI:NL:HR:2025:1409.

Aan belanghebbende, een huisarts, zijn verzuimboetes opgelegd omdat omzetbelasting niet of te laat is betaald. Een verzuimboete kan worden opgelegd zonder dat de belastingplichtige daarvan een verwijt kan worden gemaakt. In par. 4 BBBB 1998 is echter bepaald dat een pleitbaar standpunt het opleggen van een verzuimboete uitsluit. Volgens de Hoge Raad is in dit geval daarvan sprake. De rechtbank en de A-G hadden belanghebbende namelijk op rechtskundige gronden in het gelijk gesteld. Dit bevestigt dat belanghebbende zich op het standpunt mocht stellen dat zij voor de in geschil zijnde diensten geen omzetbelasting hoefde te voldoen. De pleitbaarheid van het standpunt van belanghebbende betekent dat de verzuimboetes niet in stand kunnen blijven. Aan de overschrijding van de redelijke termijn in de boeteprocedures wordt geen gevolg verbonden, omdat de verzuimboetes minder dan € 1.000 hebben bedragen.

In deze BPM-zaak, waarin onder meer de zogenoemde herleidingsmethode speelt, heeft Hof Den Bosch (14 april 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1427) het hoger beroep van belanghebbende gegrond verklaard en een proceskostenvergoeding voor (onder meer) in hoger beroep beroepsmatig verleende rechtsbijstand toegekend. Daarbij heeft het hof de lage puntwaarde van € 541 voor WOZ- en BPM-zaken uit het Besluit proceskosten bestuursrecht gehanteerd. In cassatie klaagt belanghebbende erover dat dit niet terecht is. De klacht slaagt, gelet op HR 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752, NTFR 2022/2490. Het hof had daarom de hoge puntwaarde moeten hanteren. De Hoge Raad herstelt deze fout. De overige cassatieklachten worden verworpen onder verwijzing naar art. 81 lid 1 Wet RO. Verder krijgt belanghebbende een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in cassatie.

evenredigheidsbeginsel, tarief, belastingrente, ondernemers, belangen, wetsgeschiedenis

sociale zekerheid, werken in twee of meer lidstaten, conflictregels, substantieel gedeelte

Staatssecretaris Heijnen van Financiën geeft antwoord op vragen over belastingheffing op pensioenen opgebouwd in Duitsland.

Staatssecretaris Heijnen van Financiën beantwoordt Kamervragen over onrust onder gepensioneerden over een nieuw verwacht belastingverdrag met Spanje.

De Europese Commissie wil het voor burgers aantrekkelijker maken om te beleggen door belastingvoordelen te introduceren voor wie een deel van het spaargeld investeert.

Art. 6:11 Awb

Art. 9.6 Wet IB 2001

Art. 17 Wet WOZ

Art. 9 BPM

Art. 26a Iw 1990

Art. 17 Wet WOZ

Art. 3 Wet MRB 1994

Art. 234 Gemw

Art. 3.146 Wet IB 2001

Art. 9.6 Wet IB 2001

Art. 6:7 Awb

Art. 8:41 Awb

Art. 9 BPM

Art. 6:162 BW

Art. 6.1 Wet IB 2001

Art. 8:42 Awb

Art. 9 BPM

Art. 9 BPM