Aflevering 40

Op 18 juli 2025 heeft de Hoge Raad in de zogenoemde Belgische inhoudingsvrijstellingsarresten (impliciet) geoordeeld dat toekenning van de inhoudingsvrijstelling tot ondermijning van doel of toepassing van de Moeder-dochterrichtlijn zou hebben geleid. Dit oordeel impliceert, gelet op de CILFIT-doctrine en de afwezigheid van prejudiciële vragen, dat hierover volgens de Hoge Raad redelijkerwijs geen twijfel heeft kunnen bestaan. In de onderhavige Opinie1 wordt stilgestaan bij de gronden voor het ontbreken van twijfel. De auteurs concluderen dat redelijkerwijs twijfel kan bestaan of doel en toepassing van de Moeder-dochterrichtlijn in de Belgische inhoudingsvrijstellingsarresten zouden zijn ondermijnd bij toekenning van de inhoudingsvrijstelling en dat de Hoge Raad – al dan niet ambtshalve – prejudiciële vragen had moeten stellen aan het HvJ.

De Tweede Kamer heeft een drietal moties aangenomen:

De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel Fiscale verzamelwet 2026 aangenomen. Ook een amendement over de mogelijkheid van een leegstandheffing door gemeenten is aangenomen.

Objectieve voordeelsverwaching, Stakingsverlies, Afschrijvingen, Interne compensatie, Zorgvuldigheidsbeginsel, Dwangsom, Immateriële schadevergoeding

Gelijkheidsbeginsel, Dividend-equivalente betalingen, Voorkoming van dubbele belasting

Nederland wil dat innovatieve bedrijven niet alleen starten, maar ook uitgroeien tot toonaangevende spelers. Om dit te bereiken krijgt het ondernemingsklimaat voor start-ups en scale-ups een impuls: meer risicokapitaal, een nieuwe fiscale regeling voor werknemers die meeprofiteren van succes en verlenging van het stimuleringsprogramma Techleap tot 2029.

Het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen heeft V&A 23-007 geactualiseerd over de vraag of in enkele specifieke situaties het overgangsrecht voor progressieve premies van art. 38r Wet LB van toepassing kan zijn.

dubbele bewustheid, uitdeling, privékosten, persoonlijke behoeftebevrediging

De inspecteur heeft een evenredig deel (1,926%) van een stichtingsvermogen tot de rendementsgrondslag voor box 3 van belanghebbende gerekend, omdat deze stichting volgens de inspecteur een APV vormt als bedoeld in art. 2.14a Wet IB 2001. Hof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2024:1494, NTFR 2024/1180) was het daarmee eens, maar heeft het voordeel niettemin op nihil bepaald omdat de wettelijke regeling van de APV volgens het hof op stelselniveau niet de ‘fair-balancetoets’ van art. 1 EP EVRM/art. 14 EVRM kan doorstaan. De Hoge Raad deelt die visie niet. Na een uiteenzetting van het wettelijke doel van de APV-regeling (vermijden van een heffingsvacuüm) en de wettelijke toerekeningsystematiek (na overlijden inbrenger aan de erfgenamen) en te wijzen op de keuze van de wetgever voor een ruime en robuuste regeling die niet evident van redelijke grond is ontbloot, concludeert de Hoge Raad dat de wetgever met de APV-regeling niet de hem toekomende ruime beoordelingsvrijheid heeft overschreden. De heffing op basis van de APV-regeling op stelselniveau voldoet dus aan het uit art. 1 EP EVRM voortvloeiende vereiste van een ‘fair balance’ en maakt geen inbreuk op deze verdragsbepaling. Dat van een individuele en buitensporige last sprake is, heeft belanghebbende niet gesteld. Van discriminatie is evenmin sprake. De Hoge Raad casseert de hofuitspraak en verwijst de zaak voor de beoordeling van de door het hof onbehandeld gelaten standpunten van belanghebbende.

De Kennisgroep verzekeringsproducten en assurantiebelasting van de Belastingdienst heeft vragen beantwoord over de fiscale gevolgen van de periodieke uitkeringen die door de erfgenaam op basis van het in het testament van de erflater opgenomen legaat moeten worden betaald aan de partner van de erflater.

De Kennisgroep inkomstenbelasting niet-winst heeft de vraag beantwoord of erfgenamen een af te geven legaat, bestaande uit de resterende termijnen van een periodieke gift van de erflater, als aftrekbare gift in aanmerking kunnen nemen.

Belanghebbende is een bv die zorginstellingen exploiteert en zorg- en dienstverlening aanbiedt. Haar aandelen worden indirect gehouden door vier natuurlijke personen. Zij beroept zich op de zorgvrijstelling van art. 5 lid 1 onderdeel c Wet Vpb 1969. De inspecteur heeft dat beroep afgewezen. De feitenrechters hebben belanghebbende in het gelijk gesteld.

Dit besluit bevat het beleid voor de bedrijfsfusie in de vennootschapsbelasting en vervangt het besluit van 12 augustus 2022.

Dit besluit bevat het beleid voor de juridische afsplitsing in de vennootschapsbelasting en vervangt het besluit van 12 augustus 2022.

De Kennisgroep winstbepaling heeft een standpunt ingenomen over het moment van winst nemen en het al dan niet vormen van een winstuitstelpost.

De Kennisgroep schenk- en erfbelasting heeft vragen beantwoord over de toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) bij een tweetrapsschenking.

Deze zaak gaat over een gefaseerde bedrijfsoverdracht van rechtspersonen beheerst door vader op rechtspersonen beheerst door twee zonen. De vraag is of daarop de bedrijfsopvolgingsvrijstelling van overdrachtsbelasting toegepast kan worden, hoewel die vrijstelling naar haar tekst alleen geldt voor overdracht tussen natuurlijke personen. De belanghebbende is de operating company en de verkrijging waar het geschil om draait, is die van de aandelen in de vastgoedvennootschap. Belanghebbende beroept zich op de zogenoemde doorkijkarresten.

Staatsecretaris Heijnen en minister Van Oosten van Justitie en Veiligheid sturen de beantwoording van vragen over het kabinetsstandpunt inzake het initiatiefwetsvoorstel Centraal Aandeelhoudersregister (CAHR) naar de Kamer.

insolventie, niet-betaling, dorhaling

korting, meervoudig gebruik

Het wetsvoorstel Wet behoud verlaagd btw-tarief op cultuur, media en sport is op Prinsjesdag 2025 ingediend als onderdeel van het pakket Belastingplan 2026.

Staatssecretaris Heijnen stuurt de Tweede Kamer een brief met overwegingen die bij de invoering van een digitaledienstenbelasting (ook wel digital services tax of DST) aan de orde kunnen komen.

Belanghebbende beschikt over een vergunning actieve veredeling met toepassing van het schorsingssysteem voor het tot laagzwavelige brandstof bewerken van verschillende soorten oliën die worden ingedeeld onder post 2710 GN. De aanzuiveringstermijn is bepaald op drie maanden. Belanghebbende heeft in het derde kwartaal van 2015 partijen oliën onder de douaneregeling actieve veredeling geplaatst. Zij heeft daarvoor geen aanzuiveringsafrekening ingediend. Volgens de inspecteur is voor deze partijen oliën op grond van art. 204 CDW een douaneschuld ontstaan. Daarom heeft hij douanerechten van belanghebbende geheven.

In deze conclusie van de A-G’s Ettema en Koopman worden de vijf prejudiciële vragen van hof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2025:1252, NTFR 2025/1092) beantwoord inzake de WLTP-NEDC-problematiek in de BPM ter nadere verduidelijking van het prejudiciële arrest HR 26 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:653, NTFR 2024/827. De Hoge Raad oordeelde in dat arrest dat de vaststelling van de maatstaf van heffing in de BPM door de overgang van de NEDC-methode naar de WLTP-methode onder omstandigheden leidt tot een schending van art. 110 VWEU.

advieskosten, zakelijke kosten, bedrijfsopvolging, zakelijk belang, aandeelhoudersbelang

Het ministerie van Financiën onderzoekt op basis van het Revnext-rapport mogelijkheden om de teruggaveregeling van BPM bij export te vereenvoudigen, zonder budgettaire gevolgen. Staatssecretaris Heijnen vraagt om input via internetconsultatie en benadrukt het belang van uitvoerbaarheid.

splitsbare woning, niet-splitsbare woning, ongelijke gevallen, gelijke behandeling, gelijkheidsbeginsel, overdrachtsfictie, afzonderlijk geheel, gesplitste woning, niet-gesplitste woning

Belanghebbende drijft sinds 2013 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. Hij heeft voor de jaren 2013 t/m 2016 geen aangiften IB/PVV gedaan. De inspecteur heeft hem daartoe ook niet uitgenodigd. Wel is belanghebbende uitgenodigd tot het doen van aangiften IB/PVV 2017 en 2018. Belanghebbende heeft die aangiften gedaan naar te lage bedragen. De inspecteur heeft een onderzoek ingesteld en daartoe op 12 februari 2020 een huisbezoek gebracht. Tijdens het onderzoek zijn de aanslagen IB/PVV 2017 en 2018 op 10 maart 2020 en 18 april 2020 geautomatiseerd opgelegd, overeenkomstig de (te lage) aangiften. Tijdens het onderzoek heeft correspondentie tussen de inspecteur en de gemachtigde van belanghebbende plaatsgevonden over het doen van de aangiften IB/PVV 2015 en 2016 en over autokosten voor het jaar 2018. Op grond van de uitkomst van het onderzoek heeft de inspecteur navorderingsaanslagen IB/PVV 2017 en 2018 opgelegd. Hof Den Haag (9 april 2024, NTFR 2024/978) heeft deze navorderingsaanslagen in stand gelaten met toepassing van art. 16 lid 2 onderdeel c AWR (kenbare fout). Volgens het hof kon belanghebbende in redelijkheid niet menen dat de (primitieve) aanslagen over die jaren op goede gronden waren vastgesteld. Daarbij is in aanmerking genomen dat tussen de gemachtigde en de controlerend ambtenaar correspondentie bestond.

Belanghebbende procedeert digitaal. Hij is zonder afmelding niet verschenen op de zitting in hoger beroep. In cassatie stelt belanghebbende geen uitnodiging voor de zitting te hebben ontvangen. Hof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2025:588) heeft vastgesteld dat belanghebbende bij bericht van 21 november 2024 is uitgenodigd voor de zitting met vermelding van datum, plaats en tijdstip van de zitting door plaatsing van dit bericht in het digitale dossier op Mijn Rechtspraak. Van die plaatsing van dat bericht is in het digitale dossier eveneens op 21 november 2024 een kennisgeving verzonden naar het door belanghebbende voor dit doel opgegeven e-mailadres.

Vertegenwoordiging, Witwassen, Pleger, Aangifte doen

registratie, belastbaar feit, personenauto, bestelauto

Staatssecretaris Heijnen deelt de recente beleidsreactie op het verzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens over het gebruik van geautomatiseerde selectie-instrumenten bij de Belastingdienst. De nadruk ligt op transparantie, rechtmatigheid en de bescherming van burgerrechten binnen bestaande wettelijke kaders.

Voorkoming van dubbele belasting, Moedermaatschappijen, Dochterondernemingen, Dividenden

Het wetsvoorstel Wet implementatie EU-richtlijn gegevensuitwisseling minimumbelasting is op Prinsjesdag 2025 ingediend als onderdeel van het pakket Belastingplan 2026.

Art. 2 WA

Art. 8:119 Awb

Art. 2 WA

Art. 229 Gemw

Art. 2 WA

Art. 8:37 Awb

Art. 5 BPM

Art. 2 WA

Art. 8:119 Awb

Art. 2 WA

Art. 6:7 Awb

Art. 225 Gemw

Art. 16 aanhef en onderdeel d Wet WOZ

Art. 225 Gemw

Art. 67d AWR

Art. 9 BPM

Art. 17 Wet WOZ

Art. 2.17 Wet IB 2001

Art. 2 WA

Art. 2 WA