Aflevering 26

Gepubliceerd op 25 juni 2015

NTFR 2015/1779 - Ongedaanmaking BNB 1969/155 en BNB 2001/327: einde van een tijdperk?

Aflevering 26, gepubliceerd op 25-06-2015 geschreven door prof. dr. H. Vermeulen
In verband met de invoering van de Wet modernisering VPB-plicht overheidsondernemingen heeft de staatssecretaris van Financiën recent aangekondigd de werking van BNB 1969/155HR 11 juni 1969, nr. 16 134, BNB 1969/155. en BNB 2001/327HR 13 juli 2001, nr. 36 267, BNB 2001/327. ongedaan te willen maken door op korte termijn een wetsvoorstel in te dienen. Op grond van deze arresten drijft een binnenlandse stichting/commanditair vennoot geen onderneming indien zij deelneemt in een fiscaal besloten commanditaire vennootschap waarin een onderneming wordt gedreven. Hetzelfde geldt ingevolge BNB 2001/328 voor een binnenlandse overheid/commanditair vennoot. De staatssecretaris van Financiën meent dat overheden door middel van het gebruik van deze structuur vennootschapsbelasting kunnen voorkomen. Daarom komt hij met een wetswijziging, die eveneens zal zien op private stichtingen, verenigingen en kerkgenootschappen.De wet spreekt over andere dan publiekrechtelijke rechtspersonen. Een voorbeeld is een kerkrechtelijk lichaam, vgl. art. 2:2, lid 1, BW.

NTFR 2015/1781 - Tweede Kamervragen beantwoord over de gevolgen van de Investeringsagenda Belastingdienst

Aflevering 26, gepubliceerd op 25-06-2015
De staatssecretaris van Financiën heeft, mede namens de minister voor Wonen en Rijksdienst, Tweede Kamervragen beantwoord over de gevolgen van de reorganisatie bij de Belastingdienst (Investeringsagenda Belastingdienst; NTFR 2015/1587) voor de provincies Friesland, Groningen, Drenthe, Zeeland en Limburg. De staatssecretaris meldt dat het in de loop van het jaar duidelijk zal worden welke functies en welke locaties zullen worden geraakt. De minister voor Wonen en Rijksdienst zal de Tweede Kamer hierover nog inlichten.

NTFR 2015/1783 - Autobrief II

Aflevering 26, gepubliceerd op 25-06-2015
De staatssecretaris van Financiën schetst in de Autobrief II de hoofdlijnen van het fiscaal autobeleid voor de jaren 2017-2020. Daarbij staan twee hoofddoelen voorop. De eerste is een stabiele inkomstenstroom voor de overheid op basis van verdedigbare en uitvoerbare autobelastingen. De tweede is een wezenlijke ondersteuning van de luchtkwaliteits- en klimaatdoelen op autogebied via proportionele en goed gerichte fiscale prikkels.

NTFR 2015/1786 - Reactie Register Belastingadviseurs op de voorgestelde belastingherziening

Aflevering 26, gepubliceerd op 25-06-2015
Het Register Belastingadviseurs (RB) heeft gereageerd op de brief van de staatssecretaris van Financiën over de belastingherziening. Het RB is onder meer positief over de logischere en eerlijkere tariefstructuur die uit het voorstel tot belastingherziening kan voortvloeien en over de dejuridificering van het proces. Aan de andere kant mist het RB aandacht voor het pensioen in eigen beheer. Het geheel aan voorstellen ziet het RB meer als een regulier belastingplan dan als een belastingherziening.

NTFR 2015/1787 - Verschuldigde rente op lening van verbonden lichaam kan niet worden geactiveerd

ECLI:NL:HR:2015:1516, datum uitspraak 12-06-2015, publicatiedatum 12-06-2015
Aflevering 26, gepubliceerd op 25-06-2015 met annotatie van mr. dr. C. Bruijsten
Belanghebbende heeft onderhanden werk gefinancierd met een lening van een met haar verbonden lichaam. De daarover in 2006 en 2007 verschuldigde rente heeft zij per jaareinde geactiveerd in de post onderhanden werk. In geschil is of bij het bepalen van de winst over het jaar 2007 art. 10d Wet VPB 1969 (renteaftrekbeperking) kan worden toegepast op de over 2006 en 2007 verschuldigde rente. De Hoge Raad beantwoordt die vraag bevestigend voor de over 2007 verschuldigde rente. Art. 10d Wet VPB 1969 betreft een bepaling van de totaalwinst. Ook in een geval waarin de rente wordt geactiveerd, zou de rente zonder de toepassing van art. 10d Wet VPB de totaalwinst van de belastingplichtige verminderen. Een schuld waarvan de rente in aanmerking wordt genomen bij de waardering van een balanspost voldoet derhalve aan de omschrijving van art. 10d Wet VPB 1969, ook in het jaar waarin de rente per saldo niet ten laste van de winst van dat jaar komt. De over 2007 verschuldigde rente dient op grond van art. 10d Wet VPB 1969 derhalve bij de winst van dat jaar te worden geteld. Art. 10d Wet VPB 1969 kan in 2007 echter niet worden toegepast op de geactiveerde rente van 2006. Bij een juiste wetstoepassing zou art. 10d Wet VPB 1969 in 2006 zijn toegepast. Dat kan niet meer in 2007 worden gecorrigeerd.

NTFR 2015/1789 - Peildatum toetsing 'specifieke deskundigheid' voor 30%-regeling is moment van totstandkoming arbeidsovereenkomst

ECLI:NL:HR:2015:1670, datum uitspraak 19-06-2015, publicatiedatum 19-06-2015
Aflevering 26, gepubliceerd op 25-06-2015 met annotatie van G.J. van Mulbregt
Belanghebbende, geboren in 1984, heeft de Portugese nationaliteit. Hij heeft in 2010 aan een Portugese universiteit de mastertitel behaald. Belanghebbende heeft op 2 maart 2011 een arbeidsovereenkomst gesloten met een in Nederland gevestigde werkgever. Belanghebbende en zijn werkgever hebben op 16 juli 2013 een verzoek tot toepassing van de 30%-regeling ingediend. De inspecteur heeft het verzoek afgewezen. In geschil is of de deskundigheidseis moet worden getoetst aan de hand van de criteria die golden ten tijde van het sluiten van de arbeidsovereenkomst (2011) of aan de hand van de nadien gewijzigde criteria die golden in het jaar van indienen van het verzoek (2013). De Hoge Raad oordeelt dat de deskundigheidseis getoetst moet worden volgens de regelgeving die geldt op het moment van totstandkoming van de arbeidsovereenkomst (2011). Dit geldt ook als het verzoek om toepassing van de 30%-regeling later wordt gedaan en de regelgeving inmiddels is gewijzigd. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende onder de regelgeving-2011 niet voldeed aan de deskundigheidseis.

NTFR 2015/1792 - Terugwerkende kracht aandelenovereenkomst niet van invloed op einde tbs-regeling

ECLI:NL:PHR:2015:676, datum uitspraak 12-05-2015, publicatiedatum 29-05-2015
Aflevering 26, gepubliceerd op 25-06-2015 met annotatie van drs. R.P. Bitter
Belanghebbende is enig aandeelhouder van E, die op haar beurt 28,43% van de aandelen houdt in Holding. Belanghebbende heeft tweederde van een onroerende zaak in eigendom. Vanaf 1 januari 2001 valt het onverdeelde aandeel van belanghebbende in de aan Holding verhuurde onroerende zaak onder de tbs-regeling. In een overeenkomst van 3 juli 2007 heeft E haar aandelenbelang in Holding aangeboden aan laatstgenoemde vennootschap, respectievelijk aan de overige aandeelhouders van deze vennootschap. De aandelenovereenkomst bevat onder meer de overweging dat de prijs van het aandelenpakket is bepaald naar de toestand per 31 december 2006, en dat met ingang van 1 januari 2007 het aandelenpakket voor rekening en risico komt van de koper(s). Op 31 augustus 2007 is de akte van levering gepasseerd. Het (voornaamste) geschil betreft de vraag op welk moment de tbs-regeling bij belanghebbende is geëindigd: per 31 december 2006 (standpunt belanghebbende) of per 3 juli 2007 (standpunt staatssecretaris). Hof Den Bosch (13 juni 2014, nr. 13/00047, NTFR 2014/2273) oordeelde per 3 juli 2007.

NTFR 2015/1795 - Geldverstrekking aan bv van zoon van aandeelhouder vormt geen onttrekking maar wel onzakelijke lening

ECLI:NL:GHARL:2015:3506, datum uitspraak 12-05-2015, publicatiedatum 29-05-2015
Aflevering 26, gepubliceerd op 25-06-2015 met annotatie van mr. drs. A.J. van den Bos
Belanghebbende, waarvan A de dga was, was enig aandeelhouder van E bv. In november 1999 heeft belanghebbende in het kader van een bedrijfsoverdracht haar aandelen in en haar vordering op E bv verkocht aan een vennootschap van de zoon van A, zijnde F bv, voor € 421.911. Hiervan ziet € 145.633 op de aandelen en € 276.278 op de vordering. F bv is de koopsom schuldig gebleven. In een schuldbekentenis is vastgelegd dat een rente van 4% is overeengekomen en dat F bv op 3 januari 2001, 3 januari 2002 en 3 januari 2003 een aflossing dient te doen van € 140.636,90. Per 3 januari 2003 is de geldlening volledig opeisbaar. Er zijn door belanghebbende geen zekerheden bedongen. In de jaren 2000, 2001, 2002, 2005 en 2008 heeft belanghebbende € 66.012 aan rente en € 191.210 aan aflossingen ontvangen van F bv. In de jaren 2003, 2004, 2006, 2007 en 2009 is de verschuldigde rente bijgeschreven op de hoofdsom en hebben geen aflossingen plaatsgevonden. De nominale waarde van de vordering van belanghebbende op F bv bedraagt ultimo 2009 € 289.420. Het eigen vermogen van F bv en haar resultaat waren in 2009 fors negatief. Belanghebbende heeft in 2009 ter zake van de aan F bv verstrekte lening een afwaardering in aanmerking genomen van € 192.947. De inspecteur heeft dat evenwel niet toegestaan. Volgens het hof maakt de inspecteur zijn stelling dat ten tijde van het verstrekken van de lening sprake was van een onttrekking niet aannemelijk. Wel is volgens het hof sprake van een onzakelijke lening. Er kan volgens het hof geen – in wezen niet winstdelende – rente worden bepaald waaronder een onafhankelijke derde bereid zou zijn geweest eenzelfde lening te verstrekken. Het hof acht voorts aannemelijk dat belanghebbende het risico uit hoofde van deze geldverstrekking heeft aanvaard met de bedoeling het belang van haar aandeelhouder te dienen.

NTFR 2015/1796 - Pand van apotheker vormde na geruisloze inbreng en bedrijfsfusie geen bedrijfsmiddel meer: vorming HIR terecht geweigerd

ECLI:NL:GHARL:2015:3507, datum uitspraak 12-05-2015, publicatiedatum 29-05-2015
Aflevering 26, gepubliceerd op 25-06-2015 met annotatie van dr. W. Bruins Slot
E dreef een apotheek in de vorm van een eenmanszaak in een E in eigendom toebehorend pand. Dit pand behoorde tot het ondernemingsvermogen. Sinds 8 januari 2007 is de apotheek in een ander gebouw gevestigd. Het pand stond vanaf dat moment leeg en sinds 9 maart 2007 te koop. Belanghebbende is op 29 mei 2007 door E opgericht. De apotheek is geruisloos in belanghebbende ingebracht met terugwerkende kracht tot 1 januari 2007. Eveneens op 29 mei 2007 is G bv door belanghebbende opgericht. Via een bedrijfsfusiefaciliteit is de apotheek, met uitzondering van het pand, overgedragen aan G bv. In 2007 was geen sprake van een fiscale eenheid. Het pand is op 30 januari 2009 door belanghebbende verkocht. Zij wenst voor de boekwinst een HIR te vormen. De inspecteur heeft dat echter niet toegestaan. Volgens het hof is dat terecht. Het hof zet uiteen dat het pand na de geruisloze inbreng en bedrijfsfusie, waarbij het pand van de apotheek is ‘afgescheiden’, voor belanghebbende geen bedrijfsmiddel vormde. Het pand stond namelijk niet meer duurzaam ter beschikking van de onderneming.

NTFR 2015/1798 - Geen aftrek voorbelasting voor gestelde rijstinkopen omdat facturen gebrekkig zijn

ECLI:NL:GHARL:2015:3788, datum uitspraak 27-05-2015, publicatiedatum 05-06-2015
Aflevering 26, gepubliceerd op 25-06-2015 met annotatie van mr. P.F. Zijlstra
Belanghebbende drijft in de vorm van een eenmanszaak een onderneming met twee vestigingen. De activiteiten bestaan uit de verkoop van Surinaamse levensmiddelen en bemiddeling bij verkoop van vliegtickets. Belanghebbende heeft, ondanks uitnodigingen daartoe van de inspecteur, geen aangiften OB gedaan. Naar aanleiding van de bevindingen van een boekenonderzoek heeft de inspecteur de onderhavige naheffingsaanslag aan belanghebbende opgelegd met een vergrijpboete van 25%. Rechtbank Gelderland (6 augustus 2013, nr. 12/3796) heeft de naheffingsaanslag in stand gelaten en de boete gematigd. In hoger beroep heeft het hof het aanbod van de gemachtigde ter zitting om nieuwe jaarstukken over te leggen, geweigerd wegens strijd met de goede procesorde. Met betrekking tot de naheffing constateert het hof dat het geschil in de kern draait om een geclaimde aftrek van voorbelasting ter zake van gestelde rijstinkopen. Die aftrek is volgens het hof terecht geweigerd omdat de door belanghebbende overgelegde facturen ondeugdelijk zijn. Met betrekking tot de boete is het hof van oordeel dat belanghebbende grofschuldig heeft gehandeld. Hij kan zich niet verschuilen achter een advies van zijn toenmalige adviseur.

NTFR 2015/1799 - Verzoek teruggaaf OB tijdig omdat er geen aangifteplicht is

ECLI:NL:RBZWB:2015:2349, datum uitspraak 21-04-2015, publicatiedatum 20-05-2015
Aflevering 26, gepubliceerd op 25-06-2015 met annotatie van E.H. van den Elsen
Belanghebbende heeft zonnepanelen laten installeren op zijn woning. Hiervoor is hem een factuur gestuurd voor een bedrag van € 10.000, inclusief € 1.736 btw. De factuurdatum is 17 januari 2013. Door een foute afstelling van de omvormer is tot 26 juni 2013 wel stroom opgewekt, maar is er niets geleverd aan het elektriciteitsnet.

NTFR 2015/1800 - Een in het buitenland op kenteken gestelde auto is een 'gebruikte auto'

ECLI:NL:PHR:2015:609, datum uitspraak 23-04-2015, publicatiedatum 22-05-2015
Aflevering 26, gepubliceerd op 25-06-2015 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende heeft op 1 februari 2010 met het oog op de registratie van een uit Duitsland afkomstige personenauto in het Nederlandse kentekenregister, aangifte gedaan voor de BPM. Voor de auto was in Duitsland eerder, op 26 november 2009, een Duits kenteken afgegeven. Op het moment van aankoop door belanghebbende, op 30 december 2009, was de kilometerstand 100. Op het moment van aangifte was de kilometerstand 182.

NTFR 2015/1801 - Hoge Raad stelt in kader van legesheffing prejudiciële vragen over toepasselijkheid en uitleg van Dienstenrichtlijn

ECLI:NL:HR:2015:1467, datum uitspraak 05-06-2015, publicatiedatum 05-06-2015
Aflevering 26, gepubliceerd op 25-06-2015 met annotatie van mr. M.P. van der Burg
Krachtens overeenkomst met de gemeente Amersfoort is belanghebbende belast met de aanleg van een glasvezelnetwerk. Voor de aanleg hiervan heeft belanghebbende aan de gemeente instemming verzocht als bedoeld in art. 5.4, lid 1, onderdeel b, Telecommunicatiewet. Ter zake van het in behandeling nemen hiervan zijn aan belanghebbende leges in rekening gebracht. Hof Arnhem-Leeuwarden 2 juli 2013, nr. 12/00627, (NTFR 2013/1725) heeft de legesnota’s vernietigd. Volgens het hof is de Machtigingsrichtlijn van toepassing en is de daarin opgenomen opbrengstlimiet overschreden. De Hoge Raad oordeelt echter dat de Machtigingsrichtlijn (en de Kaderrichtlijn) niet van toepassing zijn, omdat de gemeente Amersfoort niet als ‘nationale regelgevende instantie’ in de zin van deze richtlijnen kan worden aangemerkt. Over de vraag of art. 13, lid 2, Dienstenrichtlijn op de onderhavige leges van toepassing is, en zo ja, hoe deze bepaling moet worden uitgelegd, heeft de Hoge Raad Europeesrechtelijke twijfels. Daarom legt hij de zaak voor aan het HvJ met de volgende vragen:

NTFR 2015/1802 - Voor het parkeren op het trottoir kan geen naheffingsaanslag parkeerbelasting worden opgelegd

ECLI:NL:GHAMS:2015:1723, datum uitspraak 02-04-2015, publicatiedatum 13-05-2015
Aflevering 26, gepubliceerd op 25-06-2015 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Aan belanghebbende, die zijn auto op het trottoir had geparkeerd, is een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. In tegenstelling tot Rechtbank Amsterdam oordeelt het hof dat de heffingsambtenaar niet is geslaagd in zijn bewijslast aannemelijk te maken dat het belastbare feit zich heeft voorgedaan. Nu sprake is van parkeren op een trottoir heeft belanghebbende geparkeerd op een plek waar dat ingevolge een wettelijk voorschrift (te weten art. 10 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990) verboden is. Er is geen sprake van parkeren in de zin van de verordening. Het belastbare feit heeft zich niet voorgedaan. De naheffingsaanslag is derhalve ten onrechte opgelegd.

NTFR 2015/1803 - Navorderingsaanslag kan worden opgelegd door andere inspecteur dan die primitieve aanslag oplegde

ECLI:NL:HR:2015:1464, datum uitspraak 05-06-2015, publicatiedatum 05-06-2015
Aflevering 26, gepubliceerd op 25-06-2015 met annotatie van mr. E.C.G. Okhuizen
De Belastingdienst Grote Ondernemingen W heeft in 2002 aan belanghebbende een primitieve aanslag IB/PVV 2000 opgelegd. In 2005 heeft de Belastingdienst P een navorderingsaanslag IB/PVV 2000 opgelegd. In cassatie betoogt belanghebbende dat de navorderingsaanslag niet bevoegdelijk is opgelegd. Hij beroept zich op HR 6 april 1994, nr. 29.248 waarin de Hoge Raad oordeelde dat een navorderingsaanslag slechts kan worden opgelegd door de inspecteur die eerder de primitieve aanslag oplegde. Een navorderingsaanslag kan, aldus dat arrest, wel worden opgelegd door een andere inspecteur indien op hem de bevoegdheden van de inspecteur die de aanslag oplegde, zijn overgegaan. Het betoog van belanghebbende faalt. Sinds 2003 is de bevoegdheid van de inspecteur niet langer bepaald naar een geografische indeling. De inspecteurs hebben sindsdien gelijke bevoegdheid. De wet kent geen ‘overgang van bevoegdheid’ van de ene inspecteur op de andere. Derhalve bezit de inspecteur te P sedertdien dezelfde bevoegdheid als de inspecteur die de ‘primitieve’ aanslag had opgelegd, met als gevolg dat hij tot het opleggen van de navorderingsaanslag bevoegd was in de zin van HR 6 april 1994, nr. 29.248.

NTFR 2015/1804 - Inspecteur hoeft niet de bij afdeling R&S geregistreerde akten te raadplegen

ECLI:NL:HR:2015:1515, datum uitspraak 12-06-2015, publicatiedatum 12-06-2015
Aflevering 26, gepubliceerd op 25-06-2015 met annotatie van mr. P.A. Caljé
Belanghebbende is samen met zijn zus firmant in een vof die onroerend goed exploiteert. In 1997 is een bouwterrein aangekocht dat in 2001 weer is verkocht. Belanghebbende heeft in de aangifte IB 2001 geen voordeel ter zake van deze verkoop verantwoord. De primitieve aanslag is conform de aangifte vastgesteld. Vervolgens heeft de inspecteur nagevorderd. Naar het oordeel van de Hoge Raad beschikt de inspecteur over een nieuw feit. Dat de akten van levering in 2001 waren gedeponeerd bij de afdeling Registratie en Successie van de eenheid van de inspecteur, brengt niet mee dat deze akten tot het IB-dossier behoorden of hadden moeten behoren. Voor de inspecteur bestaat niet de verplichting tot het raadplegen van dossiers die zijn aangelegd voor andere belastingplichtigen of andere belastingen, ook al zouden daarin mogelijkerwijs relevante gegevens kunnen worden aangetroffen. Ook kan niet de eis worden gesteld dat bij de regeling van de aanslag IB de op de eenheid aanwezige akten van levering in het IB-dossier van de betrokken belastingplichtige aanwezig moeten zijn. In het onderhavige geval was ook geen sprake van een bijzondere aanleiding om de bij de afdeling R&S geregistreerde akten in het IB-dossier te voegen. De inspecteur had verder geen onderzoeksplicht. De reorganisatie van de Belastingdienst per 1 januari 2003 heeft daarin geen verandering gebracht.

NTFR 2015/1805 - Aanbod getuigenbewijs correct behandeld door rechtbank

ECLI:NL:HR:2015:911, datum uitspraak 10-04-2015, publicatiedatum 10-04-2015
Aflevering 26, gepubliceerd op 25-06-2015 met annotatie van mr. W.E. Nent-Vroomen
Tijdens de eerste zitting van de rechtbank heeft belanghebbende een voorwaardelijk getuigenbewijsaanbod gedaan. Vervolgens heeft de rechtbank belanghebbende uitgenodigd voor een tweede zitting. In de uitnodiging is opgemerkt dat belanghebbende getuigen en/of deskundigen mag meenemen naar de zitting. De rechtbank heeft geen getuigen gehoord. Volgens Hof Den Bosch (NTFR 2014/1495) had de rechtbank niet voorbij mogen gaan aan het gedane (voorwaardelijke) bewijsaanbod. Volgens de Hoge Raad heeft de rechtbank het bewijsaanbod wel correct behandeld. De rechter kan immers volstaan met de mededeling dat hij gelegenheid biedt tot uitvoering van het bewijsaanbod. In dit geval is dat gebeurd in de uitnodiging voor de tweede zitting.

NTFR 2015/1806 - Verwijzing in hofuitspraak naar andere aangehechte uitspraak is voldoende gemotiveerd

ECLI:NL:HR:2015:1466, datum uitspraak 05-06-2015, publicatiedatum 05-06-2015
Aflevering 26, gepubliceerd op 25-06-2015 met annotatie van mr. M.H.W.N. Lammers
Belanghebbende heeft in zijn aangifte geen winst uit aanmerkelijk belang aangegeven. De primitieve aanslag is overeenkomstig de aangifte opgelegd. Naar aanleiding van een renseignement heeft de inspecteur een navorderingsaanslag opgelegd. Hof Amsterdam (12 september 2013, nr. 10/00276) heeft geoordeeld dat de inspecteur beschikt over een nieuw feit. Voor de gronden van dit oordeel heeft het hof verwezen naar overwegingen in een aangehechte hofuitspraak ten aanzien van een andere belastingplichtige. In cassatie betoogt belanghebbende dat met de enkele verwijzing het hof onvoldoende blijk ervan heeft gegeven dat bij belanghebbende sprake is van andere feiten en omstandigheden die bovendien tot het oordeel zouden moeten leiden dat geen sprake is van een nieuw feit. De Hoge Raad vindt de hofuitspraak niet onvoldoende gemotiveerd of onbegrijpelijk. Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat de door belanghebbende aangevoerde nadere omstandigheden niet relevant waren.

NTFR 2015/1807 - Geen schending van het nemo tenetur-beginsel

ECLI:NL:HR:2015:1359, datum uitspraak 29-05-2015, publicatiedatum 29-05-2015
Aflevering 26, gepubliceerd op 25-06-2015 met annotatie van mr. M.J.A. Castelijn
In het kader van het project Bank Zonder Naam zijn aan belanghebbende navorderingsaanslagen met boetes over de jaren 1995 en 1996 opgelegd. Ter uitvoering van een vonnis van de voorzieningenrechter heeft belanghebbende bankafschriften en portfolio-overzichten aan de inspecteur verstrekt. Hof Den Bosch (19 december 2013, nr. 10/00649, NTFR 2014/1868) heeft geoordeeld dat de inspecteur in het kader van de boetes gebruik mag maken van de door belanghebbende overgelegde stukken nu sprake is van wilsonafhankelijk materiaal. De Hoge Raad onderschrijft dit oordeel. Het nemo tenetur-beginsel heeft geen betrekking op stukken waarvan het overhandigen ervan afhankelijk is van de wil van belanghebbende. Het verbod van zelfincriminatie strekt zich niet uit tot bewijsmateriaal dat weliswaar onder dwang is verkregen, maar bestaat onafhankelijk van de wil van de verdachte. Verder overweegt de Hoge Raad dat alleen de overhandigde stukken van belang zijn geweest voor de oplegging van de boetes, en dat de door belanghebbende afgelegde verklaringen geen betekenis hebben gehad voor die beslissing.

NTFR 2015/1809 - Stichting schendt administratieplicht: informatiebeschikking is terecht vastgesteld

ECLI:NL:GHARL:2015:3200, datum uitspraak 29-04-2015, publicatiedatum 22-05-2015
Aflevering 26, gepubliceerd op 25-06-2015 met annotatie van mr. N. ten Broek
Belanghebbende, een stichting, exploiteert een winkel. Na een ingesteld boekenonderzoek heeft de inspecteur de conclusie getrokken dat belanghebbende de wettelijke administratieplicht in de jaren 2007 t/m 2011 heeft geschonden. Daarom heeft hij een informatiebeschikking vastgesteld. Hiertegen heeft belanghebbende vergeefs bezwaar en beroep aangetekend. Ook in hoger beroep heeft zij geen succes. Nu belanghebbende een rechtspersoon is, is zij volgens het hof administratieplichtig. Belanghebbende is belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting en omzetbelasting. Daarom kan een informatiebeschikking ten name van belanghebbende worden gesteld. Nu sprake is van een gebrekkige kasadministratie, heeft de inspecteur volgens het hof terecht geconcludeerd dat de administratieplicht ex art. 52 AWR door belanghebbende is geschonden. Die schending is dermate ernstig dat een informatiebeschikking op haar plaats is. Van schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is volgens het hof geen sprake. Omdat de onderhavige schending zich niet leent voor herstel, geeft het hof geen nieuwe termijn voor herstel.

NTFR 2015/1810 - Matiging proceskostenvergoeding in bezwaar in BPM-zaak wegens samenhang in de materie

ECLI:NL:GHARL:2015:3361, datum uitspraak 12-05-2015, publicatiedatum 18-05-2015
Aflevering 26, gepubliceerd op 25-06-2015 met annotatie van mr. drs. R. Steenman
Belanghebbende heeft aangifte BPM gedaan ter zake van de registratie van een personenauto in het kentekenregister. Naar aanleiding van HR 2 maart 2012, nr. 11/00785, NTFR 2012/740 is het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard en de verschuldigde BPM verminderd. Aan belanghebbende is een proceskostenvergoeding toegekend van € 54,50. In geschil is of belanghebbende recht heeft op een vergoeding conform de forfaitaire normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Het hof overweegt dat sprake is geweest van een zeer groot aantal bezwaren waarbij de gemachtigde van belanghebbende is opgetreden namens verschillende belanghebbenden. De geschilpunten in de desbetreffende zaken waren veelal hetzelfde en daarmee ook de werkzaamheden van de gemachtigde. In dat licht heeft de inspecteur terecht een matiging vanwege samenhang in de materie als bijzondere omstandigheid toegepast. Dat belanghebbende niet ervan op de hoogte was dat de gemachtigde voor een groot aantal andere belanghebbenden een soortgelijke procedure voerde, maakt dit niet anders. De door de inspecteur toegekende proceskostenvergoeding is niet te laag vastgesteld.

NTFR 2015/1811 - Omkering bewijslast voor exploitant kamerverhuurbedrijf wegens niet doen van de vereiste aangifte

ECLI:NL:RBDHA:2015:3064, datum uitspraak 04-03-2015, publicatiedatum 10-04-2015
Aflevering 26, gepubliceerd op 25-06-2015 met annotatie van mr. drs. A.J. Meijer
Belanghebbende verhuurde vanaf 1 januari 1996 een aantal woningen. Daarnaast gaf belanghebbende bedrijfsmatig bedrijfsadviezen en verleende hij administratieve ondersteuning. Belanghebbende heeft deze activiteiten tot en met 2009 als winst uit onderneming aangemerkt. In 2010 heeft hij deze activiteiten als resultaat uit overige werkzaamheden aangemerkt. De inspecteur heeft naar aanleiding van een boekenonderzoek diverse correcties over de jaren 2008 tot en met 2010 aangebracht. Zo heeft de inspecteur onder meer de exploitatie van de woningen met ingang van 2010 niet meer als onderneming aangemerkt en een stakingswinst in aanmerking genomen. In geschil is of de door de inspecteur aangebrachte correcties terecht zijn. De rechtbank komt tot omkering van de bewijslast omdat belanghebbende voor de onderhavige jaren niet de vereiste aangiften heeft gedaan. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de belanghebbende in de onderhavige jaren met betrekking tot de exploitatie van de woningen ten onrechte de door hem ontvangen vergoedingen van bewaarnemers (ongeveer € 20.000 per jaar) niet in zijn aangiften heeft opgenomen. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat het bedrag aan belasting dat daardoor niet zou worden geheven relatief en absoluut omvangrijk was. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de correcties te hoog zijn. De rechtbank acht alleen het door de inspecteur voor 2010 geschatte box 3-inkomen te hoog.

NTFR 2015/1812 - Juiste bekendmaking naheffingsaanslag door verzending naar in handelsregister opgenomen vestigingsadres

ECLI:NL:RBGEL:2015:2983, datum uitspraak 07-05-2015, publicatiedatum 07-05-2015
Aflevering 26, gepubliceerd op 25-06-2015 met annotatie van mr. M.J.A. Castelijn
De rechtbank oordeelt dat de inspecteur bij de bekendmaking van de naheffingsaanslag gebruik mocht maken van het in het handelsregister van de Kamer van Koophandel opgenomen vestigingsadres van belanghebbende. De omstandigheid dat in het handelsregister naast een vestigingsadres tevens een correspondentieadres is vermeld, maakt dit niet anders. Een correspondentieadres wordt alleen gebruikt op uitdrukkelijk verzoek van de belastingplichtige. Een dergelijk verzoek ontbreekt in dit geval. De omstandigheid dat de naheffingsaanslag belanghebbende niet tijdig heeft bereikt, is niet het gevolg van een fout van de Belastingdienst. De naheffingsaanslag is op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt. Belanghebbende heeft niet tijdig een bezwaarschrift ingediend. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is geen sprake. Het bezwaar is door de inspecteur terecht niet-ontvankelijk verklaard.

NTFR 2015/1814 - Sarakreek heeft volgens A-G Wattel nog steeds gelding

ECLI:NL:PHR:2015:818, datum uitspraak 20-05-2015, publicatiedatum 05-06-2015
Aflevering 26, gepubliceerd op 25-06-2015 met annotatie van dr. A.W. Hofman
Belanghebbende is onderdeel van een internationaal concern. De merknaam staat ook voor een complex van immateriële activa waaronder patenten, merkrechten en procedures, aangeduid als format. In 1996 heeft belanghebbende voor $63,4 miljoen ineens het recht verworven om voor een periode van vijftien jaar het format commercieel te exploiteren. Zij heeft franchise-overeenkomsten gesloten met diverse (groeps)maatschappijen, waaronder haar Nederlandse werkmaatschappij C bv, op basis waarvan die het format mogen gebruiken tegen betaling van een franchise fee (royalty), te betalen aan belanghebbende.

NTFR 2015/1817 - Onderzoek TAXE-commissie van Europees Parlement naar fiscale rulings; verstrekte informatie

Aflevering 26, gepubliceerd op 25-06-2015
De TAXE-commissie van het Europees Parlement doet onderzoek naar fiscale rulings en andere maatregelen van vergelijkbare aard of met vergelijkbaar effect. De staatssecretaris van Financiën stuurt de Tweede Kamer een afschrift van de informatie die hij in dit kader aan de TAXE-commissie heeft verstrekt. Het gaat hierbij onder meer om een brief waarin enige (technische) vragen worden beantwoord, alsmede om overzichten van de over een reeks van jaren afgegeven aantallen rulings en de spontaan en automatisch uitgewisselde informatie met andere landen. In de brief komen onder meer (in zeer algemene zin) de nationale initiatieven om de transparantie te vergroten, de nationale maatregelen tegen belastingontwijking, de uitwerking van de innovatiebox in een specifieke casus en de in Nederland geldende substance-eisen aan de orde.

NTFR 2015/1818 - OESO publiceert 'Country-by-Country Reporting Implementation Package' in het kader van het BEPS-project

Aflevering 26, gepubliceerd op 25-06-2015
Op 8 juni 2015 heeft de OESO het zogenoemde ‘Country-by-Country Reporting Implementation Package’ gelanceerd. Dit is een onderdeel van het BEPS (Base Erosion and Profit Shifting) actieplan. Het pakket omvat verslaggevingsregels die aan belastingautoriteiten vollediger inzicht moeten gaan verschaffen over de bedrijfsstructuren van multinationals en een betere transfer pricing mogelijk moeten maken. Deze maatregelen zijn nodig om internationale belastingontwijking via BEPS tegen te gaan.