Aflevering 52

Gepubliceerd op 24 december 2009

NTFR 2009/2710 - Ondanks strafrechtelijke veroordeling zijn inkomsten uit drugshandel niet aannemelijk gemaakt

ECLI:NL:GHAMS:2009:BK5240, datum uitspraak 23-07-2009, publicatiedatum 09-12-2009
Aflevering 52, gepubliceerd op 24-12-2009 met annotatie van mr. J.S. van Daal
Belanghebbende exploiteert een meubelhandel en bezit daarnaast een opslagloods. In die opslagloods is een grote hoeveelheid verdovende middelen gevonden. Belanghebbende is vervolgens strafrechtelijk veroordeeld voor het fabriceren van en handelen in verdovende middelen. Het hof acht het op 19 mei 2003 gebruiken van de loods in het kader van de bewezen verklaarde strafbare feiten echter op zichzelf onvoldoende grond voor de conclusie dat deze loods ook in 2002 mede voor dat doel zal zijn gebruikt.

NTFR 2009/2713 - Belanghebbende heeft horecabedrijf niet voortgezet; geen vervangingsreserve

ECLI:NL:HR:2009:BK6895, datum uitspraak 18-12-2009, publicatiedatum 05-04-2013
Aflevering 52, gepubliceerd op 24-12-2009
Belanghebbende exploiteerde vanaf 1994 een eetcafé. Op 1 september 1999 heeft belanghebbende de inventaris/ goodwill en handelsnaam verkocht. De koper heeft het horecabedrijf voortgezet. In de aangifte IB 1999 heeft belanghebbende de vraag of de onderneming geheel is beëindigd met 'ja' beantwoord. Vervolgens luidt de omschrijving van de beëindiging 'inbreng in cv'. In de jaarstukken 1999 is de boekwinst van de verkoop van de inventaris als vervangingsreserve opgenomen. De echtgenote van belanghebbende is op 1 juni 1999 een Turks specialiteitenrestaurant, in de vorm van een eenmanszaak, gestart in dezelfde straat als waar het eetcafé is gevestigd. Per 1 september 1999 zijn de echtgenote en belanghebbende een cv aangegaan. De echtgenote is de beherende vennoot en belanghebbende is de commanditaire vennoot. In het verslag van het boekenonderzoek van 7 maart 2000 staat als verklaring van belanghebbende dat hij geen bedrijfsactiviteiten meer uitoefent. In de aangiften IB 2000 tot en met 2005 heeft belanghebbende naast zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering geen winst uit onderneming of inkomsten uit tegenwoordige arbeid aangegeven. In geschil is de vraag of belanghebbende een vervangingsreserve kan vormen van de boekwinst behaald bij de verkoop van de inventaris.

NTFR 2009/2715 - Tbs-resultaat wegens waardeaangroei gemengde verzekering belast bij terbeschikkingstellende echtgenoot

ECLI:NL:HR:2009:BI3719, datum uitspraak 18-12-2009, publicatiedatum 18-12-2009
Aflevering 52, gepubliceerd op 24-12-2009 met annotatie van mr. E. Alink
Belanghebbende, gehuwd op huwelijkse voorwaarden met een zogenoemd Amsterdams verrekenbeding, heeft in 1990 een levensverzekering met zijn bv afgesloten. Belanghebbende is verzekerde; zijn echtgenote en hij zijn als verzekeringsnemers aangemerkt. De verzekering voorziet in een uitkering bij leven op einddatum (verzekeringsnemer belanghebbende) dan wel een uitkering bij overlijden voor einddatum (verzekeringsnemer de echtgenote). In 2001 is de polis gedeeltelijk afgekocht. In geschil is of de waardeaangroei in 2001 als tbs-resultaat geheel aan belanghebbende moet worden toegerekend, dan wel voor de helft aan de echtgenote. Hof Den Bosch (NTFR 2008/1752) heeft geoordeeld dat het resultaat aan belanghebbende dient te worden toegerekend. Hiertegen komt belanghebbende vergeefs in cassatie. Volgens de Hoge Raad is het hof – niet onbegrijpelijk – ervan uitgegaan dat hier sprake is van één (gemengde) levensverzekeringsovereenkomst met twee verzekeringsnemers en dat de echtgenote niet het bestuur had over het spaardeel van de polis. Terecht heeft het hof volgens de Hoge Raad hieraan de conclusie verbonden dat op het spaardeel de tbs-regeling voor de echtgenote niet van toepassing is. Anders dan waarvan het hof is uitgegaan valt ook de risicopremie volgens de cassatierechter onder de reikwijdte van de tbs-regeling. Nu echter de waardeaangroei niet is toe te rekenen aan die terbeschikkingstelling, is de beslissing van het hof op dit punt al met al toch juist. Voorts oordeelt de Hoge Raad dat voor de vraag wie het resultaat geniet, het niet – zoals belanghebbende bepleit – gaat om degene die het economische belang bij dit resultaat heeft, maar om degene die het vermogensbestanddeel ter beschikking heeft gesteld. Dat is in casu belanghebbende. Het verrekenbeding doet daaraan niet af. De stelling van belanghebbende dat de wetgever discriminatoir heeft gehandeld door het tbs-resultaat niet te rangschikken onder de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen is door het hof op goede gronden verworpen.

NTFR 2009/2722 - Verschil in stemrecht leidt niet tot verschillende soorten aandelen

ECLI:NL:GHARN:2009:BK6117, datum uitspraak 01-12-2009, publicatiedatum 11-12-2009
Aflevering 52, gepubliceerd op 24-12-2009 met annotatie van mr. dr. J. Ganzeveld
Een bv heeft aandelen A en B uitgegeven. De aandelen bevatten identieke rechten met betrekking tot de winstreserves, maar verschillen wat stemrecht, nominaal kapitaal en agio (het gestorte kapitaal is wel gelijk) betreft. Belanghebbende bezit 6.500 aandelen A. Dit vormt een belang van 3,25 % in de aandelen A en B en een belang van 5,2% in de aandelen A. In 2001 heeft belanghebbende de aandelen A vervreemd. In geschil is of sprake is van een aanmerkelijkbelangwinst. Meer in het bijzonder is in geschil of de aandelen A en B een afzonderlijke soort dan wel één soort vormen. Anders dan Rechtbank Arnhem, is het hof van mening dat sprake is van één soort. Het hof leidt uit de wetsgeschiedenis af dat de regeling van het soortaanmerkelijkbelang kennelijk naar de bedoeling van de wetgever ziet op aandelen die verschillen wat de rechten op de winstreserves van een vennootschap betreft. Aandelen die slechts niet-vermogensrechtelijke verschillen bevatten, maar wel identieke rechten op de winstreserves belichamen (zoals de aandelen A en B), vormen één soort aandelen.

NTFR 2009/2723 - Minderheidsbelangen van derden behoren tot eigen vermogen bij concerntoets

Aflevering 52, gepubliceerd op 24-12-2009 met annotatie van prof. dr. Q.W.J.C.H. Kok
In geschil is of het aandeel van derdenaandeelhouders voor de berekening van de concernratio, zoals bedoeld in art. 10d, lid 5, Wet VPB 1969, tot het eigen vermogen moet worden gerekend. Rechtbank Arnhem 1 april 2008, nr. 07/02355 (NTFR 2008/1278) oordeelde, met een beroep op de letterlijke wettekst, dat dit niet het geval is. De rechtbank merkte daarbij op dat het niet op haar weg ligt om een op zich duidelijke wettekst met een beroep op de wetshistorie ten nadele van de belastingplichtige uit te leggen. De Hoge Raad vernietigt deze uitspraak. Het gehele eigen vermogen van de groep, inclusief het aandeel van derden, dient voor de concernratio in aanmerking te worden genomen.

NTFR 2009/2724 - Certificering geen beletsel voor fiscale eenheid omdat moeder volledige zeggenschap behoudt

Aflevering 52, gepubliceerd op 24-12-2009 met annotatie van prof. dr. Q.W.J.C.H. Kok
X bv (de moeder) is houdster van alle aandelen in A bv (de dochter) die op haar beurt alle aandelen in B bv (de kleindochter) houdt. Met ingang van 1 januari 2003 vormen zij een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. De moeder heeft de aandelen in de dochter gekocht van een Franse vennootschap (de verkoper), aan welke vennootschap een warrant is verstrekt op grond waarvan hij een belang van 19,99% in de dochter kan verkrijgen. Tot zekerheidstelling hiervan zijn partijen een ‘escrow agreement’ aangegaan. Ter uitvoering van die overeenkomst heeft de moeder – tegen toekenning van certificaten – de juridische eigendom van 19,99% van de aandelen in de dochter overgedragen aan een stichting administratiekantoor (STAK). De STAK heeft één bestuurder die wordt benoemd door de moeder en de verkoper gezamenlijk. De statuten bevatten een bepaling op grond waarvan de bestuurder het stemrecht op de aandelen in de dochter slechts uitoefent op instructie van de moeder (bij het uitblijven van een dergelijke instructie stemt hij niet).

NTFR 2009/2726 - Tariefgroep III voor afstammelingen van ongehuwde grootouders is niet discriminatoir

ECLI:NL:GHARN:2009:BJ6898, datum uitspraak 28-07-2009, publicatiedatum 04-09-2009
Aflevering 52, gepubliceerd op 24-12-2009 met annotatie van mr. M. de L. Monteiro
Belanghebbende is een van de acht kleinkinderen van A. Deze voerde tot aan zijn overlijden in 1992 gedurende meer dan vijf jaar ongehuwd een gemeenschappelijke huishouding met erflaatster. Bij het overlijden van A verkreeg erflaatster, belast naar tariefgroep I, het vruchtgebruik van een deel van het vermogen van A. Erflaatster is in 2003 overleden. Bedoelde acht kleinkinderen zijn bij testament tot erfgenamen benoemd. Deze verkrijgingen zijn, omdat er geen bloed- of aanverwantschap is, belast naar tariefgroep III. De erfgenamen vinden dat er sprake is van een verboden discriminatie als bedoeld in art. 26 BUPO, omdat kleinkinderen van gehuwd samenwonenden wel in tariefgroep I zijn ingedeeld. Het hof stelt belanghebbende in het ongelijk. De gelijkstelling door de wetgever van de gehuwde partner met de ongehuwde partner bij een duurzame huishouding is gebaseerd op het voeren van een gemeenschappelijke huishouding. Uit niets blijkt dat de wetgever deze gelijkstelling ook heeft willen doorvoeren tot bloed- en aanverwanten van deze ongehuwde partners. Dit leidt niet tot ongeoorloofde discriminatie, aldus het hof.

NTFR 2009/2727 - Wetsvoorstel tot wijziging SW 1956 aangenomen door Eerste Kamer

Aflevering 52, gepubliceerd op 24-12-2009
Het wetsvoorstel tot wijziging van de SW 1956 e.a. is op 15 december 2009 zonder stemming aangenomen door de Eerste Kamer. Hieraan gingen nog vooraf een voorlopig verslag en een nader voorlopig verslag van de vaste commissie voor Financiën van de Eerste Kamer en een memorie van antwoord en nadere memorie van antwoord van de staatssecretaris van Financiën. In voormelde stukken is onder meer ingegaan op art. 10 SW 1956, de bedrijfsopvolgingsfaciliteit, het afgezonderd particulier vermogen en de voorgestelde regeling voor de ANBI/SBBI. Ook heeft de staatssecretaris per onderwerp aangegeven welke lagere wet- en regelgeving zal worden aangepast of opgesteld. Er wordt naar gestreefd om deze nadere regelgeving vóór 1 januari 2010 gepubliceerd te hebben. In de nadere memorie van antwoord heeft de staatssecretaris onder meer gereageerd op het commentaar van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs waarin deze inging op een aantal (knel)punten van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit en aandacht vroeg voor onderlinge afstemming van deze faciliteit voor de SW 1956 en de Wet IB 2001 en op brieven van het EPN en de KNB over de reikwijdte van art. 10 SW 1956.

NTFR 2009/2728 - Verkrijging van bestanddeel onroerende zaak vormt geen belaste economische eigendomsverkrijging

ECLI:NL:HR:2009:BK1045, datum uitspraak 11-12-2009, publicatiedatum 11-12-2009
Aflevering 52, gepubliceerd op 24-12-2009 met annotatie van dr. A. Rozendal
Belanghebbende was voor 19/20ste deel eigenaar van een perceel grond. Het resterende 1/20ste deel was eigendom van zijn bv. Op het perceel, dat tegen vergoeding in gebruik was bij de bv, heeft de bv in het verleden op eigen kosten een opstal gesticht, zonder een recht van opstal te vestigen. In 2007 heeft belanghebbende de onverdeelde eigendom van de grond met de opstal verkregen tegen betaling van € 769.250 aan de bv. Die vergoeding vertegenwoordigt 1/20ste deel van de waarde van de grond (€ 66.750) plus de waarde van de opstal (€ 702.500). In geschil is of belanghebbende overdrachtsbelasting is verschuldigd over de waarde van 19/20ste deel van de opstal (€ 667.375). Rechtbank Arnhem beantwoordde die vraag bevestigend. In cassatie houdt die beslissing echter geen stand. Een verkrijging van een samenstel van rechten en verplichtingen met betrekking tot een bestanddeel van een onroerende zaak kan volgens de Hoge Raad namelijk niet worden aangemerkt als de verkrijging van de economische eigendom van dat bestanddeel. Dit kan alleen dan anders zijn indien dat bestanddeel zakenrechtelijk ten opzichte van (de eigendom van) de hoofdzaak is verzelfstandigd door een beperkt recht – in het bijzonder een recht van opstal – of een appartementsrecht. Dat is hier echter niet aan de orde.

NTFR 2009/2729 - Verkrijging 'economisch beperkt recht' is geen verkrijging van economische eigendom

ECLI:NL:PHR:2009:BK1045, datum uitspraak 11-12-2009, publicatiedatum 11-12-2009
Aflevering 52, gepubliceerd op 24-12-2009 met annotatie van dr. A. Rozendal
Belanghebbende was voor 19/20e deel juridisch eigenaar van een perceel waarvan zijn bv voor het resterende 1/20e deel eigenaar was. Het perceel was in gebruik bij de bv, die daarvoor een vergoeding aan belanghebbende betaalde. De bv heeft op eigen kosten een bedrijfspand met winkelruimte op de grond gesticht en die opstal op haar balans geactiveerd. De opstal was net als de grond in gebruik bij de bv, maar te haren behoeve was geen recht van opstal gevestigd. Voor het gebruik van de opstal werd niet betaald. Bij notariële akte van verdeling heeft belanghebbende de volle onverdeelde eigendom van de grond inclusief de opstal verkregen.

NTFR 2009/2733 - Bij zeggenschapsmeerderheidsbelang is het vrije kapitaalverkeer niet aan de orde

ECLI:NL:HR:2010:BK6066, datum uitspraak 09-04-2010, publicatiedatum 09-04-2010
Aflevering 52, gepubliceerd op 24-12-2009 met annotatie van dr. mr. D.S. Smit
Belanghebbende heeft in 2000 drie meerderheidsdeelnemingen gevestigd in niet-EG-lidstaten vervreemd. De met de verkoop samenhangende kosten ad € 9.541.220 zijn door de coördinerende Britse groepsvennootschap in 2000 betaald en pas in 2002 en 2003 aan belanghebbende doorbelast. In haar aangiften 2002 en 2003 heeft belanghebbende € 8.255.740 resp. € 1.285.480 ten laste van haar winst gebracht. De inspecteur heeft deze aftrekken geweigerd vanwege de kostenaftrekuitsluiting op grond van de deelnemingsvrijstelling. In geschil is of de verkoopkosten op grond van het vrije kapitaalverkeer (art. 56 EG-Verdrag) juncto het Bosal-arrest van het Hof van Justitie EG in aftrek kunnen komen bij belanghebbende en zo ja, of zij na doorberekening in 2002 en 2003 bij belanghebbende in die jaren in aftrek kunnen komen hoewel zij reeds in 2000 door de groep betaald zijn.

NTFR 2009/2736 - EC verzoekt Spanje om gunstig fiscaal regime bij overname van niet-Spaanse ondernemingen af te schaffen

Aflevering 52, gepubliceerd op 24-12-2009
In een mededeling maakt de Europese Commissie bekend dat zij Spanje heeft verzocht om een fiscale regeling over de afschrijving van goodwill bij aandelenverwerving in niet-Spaanse ondernemingen af te schaffen. De Spaanse regeling laat het toe dat Spaanse ondernemingen over een periode van twintig jaar na de verwerving van een aanmerkelijk aandelenbelang in een buitenlandse onderneming de financiële goodwill afschrijven. De fiscale regeling is niet van toepassing bij overname van Spaanse ondernemingen. Het economisch voordeel heeft betrekking op het verschil tussen de overnameprijs en de waarde in het economisch verkeer van de bedrijfsmiddelen van de overgenomen onderneming. De fiscale regeling levert een ongerechtvaardigd voordeel op voor Spaanse ondernemingen bij overnames. De Europese Commissie verzoekt Spanje de fiscale steun terug te vorderen bij overnames binnen de EU vanaf 21 december 2007.

NTFR 2009/2737 - Teruggaafverzoek mag ook door gevolmachtigde worden ondertekend

Aflevering 52, gepubliceerd op 24-12-2009 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Yaesu Europe BV (hierna: 'Yaesu'), een in Nederland gevestigde vennootschap, dient 30 juni 2006 een teruggaafverzoek in van voorbelasting die in het tijdvak januari-december 2005 in Duitsland is betaald. Het officiële formulier kent in vak 9 de woorden 'eigenhandig geplaatste handtekening en bedrijfsstempel'. In een begeleidende brief geven de in Duitsland gevestigde advocaten van Yaesu, die in dat formulier ook als de voor betekening van stukken bevoegde vertegenwoordigers zijn vermeld, aan dat zij het verzoek in opdracht van hun cliënte hebben ondertekend. Bij de brief is een door de wettelijke vertegenwoordiger van Yaesu opgestelde 'volmacht voor de procedure inzake teruggaaf van de voorbelasting' gevoegd, op grond waarvan de advocaten bevoegd zijn Yaesu in alle procedures inzake teruggaaf van de btw in rechte te vertegenwoordigen. Het verzoek wordt door de Duitse belastingdienst afgewezen omdat het niet eigenhandig door Yaesu is ondertekend. Op de in de daaropvolgende gerechtelijke procedure gestelde prejudiciële vragen verklaart het Hof van Justitie EG voor recht dat het begrip 'handtekening' in het model voor een verzoek om teruggaaf van de btw in bijlage A bij de Achtste Richtlijn een gemeenschapsrechtelijk begrip vormt dat uniform moet worden uitgelegd in die zin dat een dergelijk verzoek om teruggaaf niet verplicht door de belastingplichtige zelf moet worden ondertekend, maar dat het volstaat dat het door een gevolmachtigde wordt ondertekend.

NTFR 2009/2738 - Moeiende moeder heeft volledig recht op aftrek van voorbelasting

ECLI:NL:GHAMS:2009:BK4863, datum uitspraak 26-11-2009, publicatiedatum 02-12-2009
Aflevering 52, gepubliceerd op 24-12-2009 met annotatie van E.H. van den Elsen
Belanghebbende houdt aandelen in een bv, waarmee zij een fiscale eenheid vormt. Zij verricht, tegen vergoeding, diensten aan haar dochtermaatschappijen, belast in de landen waarin zij zijn gevestigd. Met Rechtbank Haarlem is het hof van oordeel dat belanghebbende zich moeit in het beheer van de onderneming van de dochtermaatschappijen, zodat zowel het houden van de aandelen in als het verrichten van de diensten aan de dochtermaatschappijen in het kader van de onderneming zijn verricht. Belanghebbende heeft recht op de aan haar in rekening gebrachte omzetbelasting. Ook indien ervan uit moet worden gegaan dat belanghebbende zich niet moeide in het beheer van de onderneming van de dochtermaatschappijen, heeft zij, op grond van de Resolutie van 18 februari 1991, nr. VB91/347, recht op volledige aftrek van de voorbelasting.

NTFR 2009/2740 - Implementatie btw-pakket

Aflevering 52, gepubliceerd op 24-12-2009
In deze memorie van antwoord gaat de staatssecretaris van Financiën in op wijziging van de Wet OB 1968 in verband met de invoering van een nieuwe regeling voor de plaats van dienst voor de heffing van omzetbelasting, alsmede een nieuwe regeling voor de teruggaaf van omzetbelasting aan in een andere lidstaat gevestigde ondernemers. Dit wordt ook wel de implementatie van het btw-pakket genoemd. De staatssecretaris gaat in het bijzonder in op de vragen die door de leden van de CDA-fractie tijdens de parlementaire behandeling zijn gesteld. Het streven is er nog steeds op gericht dat de maatregelen in werking treden op 1 januari 2010.

NTFR 2009/2741 - Bv kan pas vanaf oprichtingsdatum belastingplichtig zijn voor de Meststoffenwet

ECLI:NL:HR:2009:BJ1989, datum uitspraak 10-07-2009, publicatiedatum 10-07-2009
Aflevering 52, gepubliceerd op 24-12-2009 met annotatie van mr. H.J. de Boer
A heeft vanaf 1 maart 1996 het eenmansbedrijf Mest en Fouragehandel A gedreven. Op 4 december 1998 is bij de KvK geregistreerd dat de onderneming met ingang van 1 januari 1998 is opgeheven. Op 26 september 1998 heeft A een voorovereenkomst ondertekend tot oprichting van X bv (belanghebbende). Blijkens deze voorovereenkomst zullen de resultaten van de onderneming – die voorheen in het eenmansbedrijf werd gedreven – met ingang van 1 januari 1998 voor rekening van X bv komen. Op 27 november 1998 is belanghebbende opgericht. Aan belanghebbende is voor het gehele jaar 1998 een naheffingsaanslag in de heffing van intermediaire ondernemingen opgelegd.