Aflevering 29

Gepubliceerd op 19 juli 2018

NTFR 2018/1657 - Bijvangst van de beoogde ‘afschaffing’ van de Nederlandse dividendbelasting: verbod op belegging in vastgoed door fbi’s. Andere oplossingsrichtingen denkbaar

Aflevering 29, gepubliceerd op 19-07-2018 geschreven door prof. dr. H. Vermeulen
De beoogde afschaffing van de Nederlandse dividendbelasting gaat gepaard met de invoering van een verbod voor de fbi om op directe wijze in vastgoed te beleggen. Zoals Stevens al in 2017 onderkende, is het straks daardoor niet langer mogelijk om door middel van een fbi op fiscaal neutrale wijze in vastgoed te beleggen.L.G.M. Stevens, ‘Regeerakkoord beperkt fiscale begunstiging vastgoedbeleggingen’, Financieel Dagblad 27 november 2017. Hij wierp de vraag op of de maatregel wel voldoende doordacht was. In deze bijdrage onderzoek ik kort een aantal mogelijke oplossingsrichtingen die wél rechtdoen aan het doel van het regime voor de fbi: fiscale neutraliteit tussen een individuele en een collectieve belegging. De voorlopige conclusie is dat de voorgestelde maatregel onnodig ruw en prematuur is. Nader onderzoek is dan ook wenselijk.

NTFR 2018/1658 - Tweede Kamervragen over aardbevingsschade en toeslagen beantwoord

Aflevering 29, gepubliceerd op 19-07-2018
De minister van Economische Zaken en Klimaat heeft, mede namens de staatssecretaris van Financiën, Tweede Kamervragen beantwoord over de gevolgen van een vergoeding voor aardbevingsschade voor toeslagen. De minister vindt dat de schadeloosstelling alle schade moet compenseren die uit de gaswinning voortvloeit. Tot die schade kan ook het verlies van toeslagen door een vergoeding voor aardbevingsschade behoren en deze kan als zodanig worden geclaimd bij de TCMG, het orgaan dat beslist over de schadevergoedingen. Verder meldt de minister dat de fiscale gevolgen van de Waardevermeerderingsregeling dezelfde zijn als voor elke andere schadevergoeding. Dat wil zeggen dat het recht erop of een (resterend) saldo op de peildatum 1 januari tot de vermogensrendementsgrondslag (box 3) behoort. De antwoorden op de Kamervragen zijn verder in lijn met de eerdere Tweede Kamervragen over de fiscale gevolgen van vergoedingen voor aardbevingsschade (NTFR 2018/915 en NTFR 2018/1389).

NTFR 2018/1660 - Kamerbrief over onderzoek Autoriteit Persoonsgegevens naar gebruik BSN in btw-identificatienummer

Aflevering 29, gepubliceerd op 19-07-2018
De staatssecretaris reageert op de constatering van de Autoriteit Persoonsgegevens van 6 juni jl. dat het gebruik van het BSN in het btw-identificatienummer geen wettelijke grondslag heeft. De staatssecretaris onderschrijft de conclusies van de Autoriteit Persoonsgegevens dat het BSN een vertrouwelijk persoonsnummer is dat primair dient voor communicatie tussen overheid en burger, dat zich niet goed leent voor gebruik als het btw-identificatienummer dat door het gebruik in het zakelijke verkeer veelvuldig openbaar gemaakt wordt.

NTFR 2018/1661 - Wetsvoorstel Wet toezicht trustkantoren 2018 aangenomen door Tweede Kamer

Aflevering 29, gepubliceerd op 19-07-2018
De Tweede Kamer heeft op 5 juli 2018 het wetsvoorstel Wet toezicht trustkantoren aangenomen. Dit wetsvoorstel strekt tot verdergaande regulering van het verlenen van diensten door trustkantoren. Trustkantoren houden zich in opdracht van bedrijven bezig met het beheer van vennootschappen. De normen waaraan trustkantoren moeten voldoen worden aangescherpt en het instrumentarium dat De Nederlandsche Bank als toezichthouder kan inzetten wordt uitgebreid. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan het regeerakkoord ‘Vertrouwen in de toekomst’ van het kabinet-Rutte III.

NTFR 2018/1662 - Afwaardering van voorwaardelijke nabetalingsrechten uit een verkooptransactie uit 1999 valt onder de 'oude' landbouwvrijstelling (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2018:1190, datum uitspraak 13-07-2018, publicatiedatum 13-07-2018
Aflevering 29, gepubliceerd op 19-07-2018
Belanghebbende exploiteert een melkveehouderij. In 1999 heeft belanghebbende landbouwgrond verkocht aan een projectontwikkelaar voor bijna € 2,5 miljoen en daarbij is afgesproken dat een bedrag van ruim € 1,6 miljoen schuldig wordt gebleven en wordt omgezet in een geldlening aan de koper. Belanghebbende mag de verkochte grond nog minimaal 73 maanden en maximaal tien jaar na de levering blijven gebruiken. In 2002 wordt een aanvullende koopovereenkomst gesloten omdat de koper dreigde niet te zullen afnemen. In de aanvullende overeenkomst wordt de koopsom verhoogd als gevolg van een kadastrale uitmeting van de percelen. De uitmeting was reeds overeengekomen in de overeenkomst uit 1999. Uiteindelijk blijft de verwachte wijziging van de bestemming van de grond uit en wil de koper haar verplichtingen jegens belanghebbende afkopen voor een bedrag van € 575.000. In de aangifte IB/PVV 2009 heeft belanghebbende een afwaardering van de vordering opgenomen. In geschil is of de vordering in het onderhavige jaar ten laste van de belastbare winst uit onderneming kan worden afgewaardeerd tot € 575.000. Hof Arnhem-Leeuwarden (8 november 2016, nr. 15/00997, NTFR 2016/3052) heeft overwogen dat de bij de verkoop van de grond behaalde boekwinst fiscaal in 1999 kon worden genomen voor de dan te schatten waarde van de vordering. Daarop kon de ‘oude’ landbouwvrijstelling worden toegepast. De overeenkomst uit 2002 vult de overeenkomst uit 1999 aan en samen vormen zij een onverbrekelijk geheel. De uiteindelijke tegenprestatie, die samenhing met de bestemmingswijziging van de grond, is volgens het hof onlosmakelijk verbonden met de aflossing van de vordering, ofwel de geldleningovereenkomst zoals die in 1999 is gesloten. Gelet op de onderlinge samenhang is het hof van oordeel dat de vordering, waarin de met de verkooptransactie behaalde boekwinst is belichaamd, en waarvan de waarde in het economische verkeer, blijkens onder meer de onderhandelingen met de koper, afhankelijk is van de waardeontwikkeling van de verkochte percelen, in wezen voorwaardelijke nabetalingsrechten zijn uit hoofde van de verkooptransactie uit 1999. Een redelijke wetstoepassing brengt volgens het hof mee dat de tot 27 juni 2000 in art. 8, lid 1, onderdeel b, Wet IB 1964 neergelegde voorwaarden van toepassing zijn op de afwaardering van de vordering. Dat betekent dat deze niet in mindering op de winst dient te worden gebracht.

NTFR 2018/1665 - Pseudo-eindheffing excessieve vertrekvergoeding op deel tranfersom voetballer is niet in strijd met art. 1 EP (bij het EVRM) (art. 81 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2018:1150, datum uitspraak 13-07-2018, publicatiedatum 13-07-2018
Aflevering 29, gepubliceerd op 19-07-2018
Belanghebbende is een voetbalclub uit de Eredivisie. In 2014 is een speler van belanghebbende voortijdig verkocht aan een buitenlandse club, waarna belanghebbende in 2015 een deel (10%) van de door haar ontvangen transfervergoeding aan deze speler heeft betaald. De inspecteur legt aan belanghebbende een naheffingsaanslag pseudo-eindheffing excessieve vertrekvergoedingen op. In geschil is of deze naheffing in strijd is met art. 1 EP (bij het EVRM). Op het hoger beroep van de inspecteur heeft het hof (Hof Den Haag 19 december 2017, nr. 17/00456, NTFR 2018/11), anders dan de rechtbank, geconcludeerd dat er geen strijdigheid is met art. 1 EP (bij het EVRM). Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat de wetgever de situatie van de clubs in het betaalde voetbal en het systeem van de transfervergoedingen uitdrukkelijk onder ogen heeft gezien, maar geen reden aanwezig heeft geacht om voor deze groep een uitzondering te maken. De wetgever heeft ervoor gekozen alle excessieve vertrekvergoedingen in de heffing te betrekken (voor het excessieve gedeelte). Van schending van het proportionaliteitsbeginsel is volgens het hof dan ook geen sprake. Daarnaast heeft belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de pseudo-eindheffing voor haar een individuele buitensporige last vormt.

NTFR 2018/1666 - Rente op leningen aan meerderjarige zoon niet aftrekbaar (art. 81 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2018:1149, datum uitspraak 13-07-2018, publicatiedatum 13-07-2018
Aflevering 29, gepubliceerd op 19-07-2018
Belanghebbende heeft in haar aangiften IB/PVV over 2009 tot en met 2013 rente op leningen bij een bank in aftrek gebracht op haar row. Belanghebbende heeft de leningen afgesloten voor de tennisactiviteiten van haar zoon die die inkomsten aangaf als row. Het hof (Hof Amsterdam 7 november 2017, nrs. 16/00503 t/m 16/00507, NTFR 2018/171) is van oordeel dat de rente niet aftrekbaar is, omdat haar zoon in de onderhavige jaren meerderjarig was en er al daarom geen sprake was van een terbeschikkingstelling. Dat leidt ertoe dat zowel de schuld van belanghebbende aan de bank als de vordering die belanghebbende heeft op haar zoon in box 3 valt. Betaalde kosten zijn in box 3 niet aftrekbaar.

NTFR 2018/1669 - Aanwijzing massaal bezwaar box 3 voor belastingjaar 2017

Aflevering 29, gepubliceerd op 19-07-2018
De staatssecretaris van Financiën heeft een beleidsbesluit gepubliceerd waarin hij bezwaarschriften tegen definitieve aanslagen inkomstenbelasting 2017 waarbij sprake is van belastbaar inkomen in box 3 aanwijst als massaal bezwaar in de zin van de procedure massaal bezwaar (art. 25c AWR). Het moet gaan om bezwaarschriften tegen de definitieve aanslagen inkomstenbelasting 2017 waarop ten tijde van de dagtekening van dit besluit nog geen uitspraak is gedaan of die tijdig worden ingediend tot en met de dag voorafgaande aan de dag waarop de in art. 25e AWR bedoelde collectieve uitspraak wordt gedaan. Wel moeten zij de in het beleidsbesluit geformuleerde rechtsvraag bevatten.

NTFR 2018/1671 - Reactie RB wetsvoorstel spoedreparatie fiscale eenheid

Aflevering 29, gepubliceerd op 19-07-2018
Het Register Belastingadviseurs (RB) heeft twijfels over de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel spoedreparatie fiscale eenheid. Volgens het RB blijkt namelijk uit de uitvoeringstoets dat zowel de praktijk als de Belastingdienst te maken krijgt met een forse verhoging van administratieve lasten, door in ieder specifiek geval te moeten bepalen hoe art. 10a Wet VPB 1969 moet worden toegepast. De begrote kosten zijn te rooskleurig ingeschat en liggen fors hoger. Het RB vindt dat het voorkomen van hoge uitvoeringskosten voor ondernemingen (in het MKB) zwaarder weegt dan de belastingderving. Het RB vraagt zich tevens af of de terugwerkende kracht van het wetsvoorstel wel in overeenstemming is met art. 1 EP (bij het EVRM) (fair balance en vertrouwensbeginsel). Het RB merkt in dit kader op dat het budgettaire belang van de terugwerkende kracht niet onderbouwd is.

NTFR 2018/1672 - Verkrijging van onroerende zaken binnen woningbouwcoöperatiesector niet vrijgesteld voor de overdrachtsbelasting (art. 81 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2018:1137, datum uitspraak 13-07-2018, publicatiedatum 13-07-2018
Aflevering 29, gepubliceerd op 19-07-2018
Belanghebbende is een toegelaten instelling als bedoeld in de Woningwet en een anbi als bedoeld in de AWR. Zij heeft op 19 juni 2014 met een gemeente een samenwerkingsovereenkomst gesloten voor de realisatie van studentenhuisvesting. Op dezelfde dag heeft zij een koopovereenkomst gesloten met een corporatie, eveneens een anbi, waarbij zij onroerende zaken en rechten op onroerende zaken heeft gekocht. In verband met die verkrijging heeft belanghebbende overdrachtsbelasting voldaan. In geschil is of de vrijstelling voor woningcorporaties van toepassing is. Er is geen sprake van een verkrijging bij fusie, splitsing of interne reorganisatie, zoals de wet vereist. Daardoor kan de vrijstelling alleen toepassing vinden op grond van de verruiming in het Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer 1971. Dat besluit vereist dat de verkrijging heeft plaatsgevonden in het kader van een taakoverdracht tussen twee of meer instellingen die de status van anbi hebben. Ook moet dan zijn voldaan aan enkele voorwaarden, waaronder de voorwaarde dat bij een taakoverdracht alle activa en passiva moeten overgaan op de verkrijger en dat commerciële factoren ontbreken. Volgens zowel de rechtbank als het hof (Hof Den Haag 29 september 2017, nr. 17/00382, NTFR 2018/1539) heeft belanghebbende dit niet aannemelijk gemaakt. Uit een passage in een nader stuk van belanghebbende kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat de corporatie schulden had die betrekking hadden op de overgedragen onroerende zaken en belanghebbende die schulden niet heeft overgenomen. Belanghebbende heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Zo al sprake was van een taakoverdracht, is niet voldaan aan de voorwaarde dat alle activa en passiva die op de overgedragen taak betrekking hebben aan belanghebbende zijn overgedragen. De vrijstelling is derhalve niet van toepassing. Omdat de regeling in het Uitvoeringsbesluit ruimer is dan die van de Wet BRV en de voorwaarden die in het Uitvoeringsbesluit zijn gesteld alleen gelden voor de daarin opgenomen verruiming van de vrijstelling, is van overschrijding van de delegatiebevoegdheid geen sprake. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt.

NTFR 2018/1676 - Lustopwekkende middelen vormen volgens A-G Ettema onder verlaagd tarief vallende voedingsmiddelen

ECLI:NL:PHR:2018:625, datum uitspraak 08-06-2018, publicatiedatum 22-06-2018
Aflevering 29, gepubliceerd op 19-07-2018 met annotatie van mr. P.F. Zijlstra
In deze zaak staat de vraag centraal of de lustopwekkende middelen Libidoforte, Spanish Fly en Rush Herbal Popper zijn aan te merken als voedingsmiddelen als bedoeld in post a.1 van de bij de Wet OB 1968 behorende tabel I, zodat op de levering van die producten het verlaagde tarief voor de omzetbelasting van toepassing is. Hof Den Haag (24 februari 2017, nrs. 16/00451 t/m 16/00453, NTFR 2017/1820) heeft deze vraag bevestigend beantwoord. A-G Ettema heeft conclusie genomen, waarin zij het volgende uiteenzet.

NTFR 2018/1677 - Marcandi (Madbid): verkoop biedpunten voor onlineveiling is btw-belaste dienst

Aflevering 29, gepubliceerd op 19-07-2018 met annotatie van prof. mr. dr. R.A. Wolf
Marcandi exploiteert onder de naam Madbid een online winkelbedrijf. Op de website van Madbid kunnen gebruikers van de website goederen tegen een bepaalde prijs in de webwinkel aanschaffen of kopen via een onlineveiling. Gebruikers die aan zo’n veiling mee willen doen, moeten bij Madbid tegen betaling biedpunten aanschaffen. Deze biedpunten zijn nodig om mee te bieden en kunnen nergens anders voor worden gebruikt, dus ook niet om goederen in de webwinkel aan te schaffen. De biedpunten hebben een geldwaarde die overeenkomt met het geldbedrag dat is betaald voor de aanschaf van die biedpunten. Elke onlineveiling begint met een biedprijs van nihil en een klok met een maximumtijd van doorgaans één minuut om te bieden. Bij elke bieding wordt de klok opnieuw op de maximumtijd ingesteld. De winnaar van de veiling heeft het recht het geveilde artikel aan te schaffen voor het bedrag van zijn winnende bod, plus verzend- en verwerkingskosten. De biedpunten die tijdens de veiling zijn ingezet, hebben hun waarde verloren en worden ook niet verrekend met de voor het geveilde artikel te betalen prijs.

NTFR 2018/1681 - Antidumpingrechten komen in mindering op douanewaarde

ECLI:NL:HR:2018:1022, datum uitspraak 29-06-2018, publicatiedatum 29-06-2018
Aflevering 29, gepubliceerd op 19-07-2018 met annotatie van mr. G. van Dam
Belanghebbende heeft aangiften gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van bevestigingsmiddelen. Zij heeft deze gekocht van E, gevestigd in Indonesië. De levering is geschied onder de voorwaarde ‘delivery duty paid’ (DDP). Als land van oorsprong is Indonesië opgegeven. Als bewijs daarvan heeft belanghebbende certificaten van oorsprong Form A overgelegd. Na onderzoek is gebleken dat de bevestigingsmiddelen uit China komen, en dat de certificaten door de Indonesische autoriteiten zijn afgegeven op basis van onjuiste informatie die is verstrekt door E. De inspecteur heeft onderhavige utb’s van douanerechten uitgereikt, en heeft antidumpingrechten geheven naar een tarief van 85%. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat vanwege de leveringsvoorwaarde DDP de antidumpingrechten voor rekening van E zijn en daarom reeds in de transactieprijs zijn begrepen. Zij betoogt dat de douanerechten moeten worden berekend door op de transactieprijs het na te vorderen bedrag aan antidumpingrechten in aftrek te brengen. Dit betoog slaagt, aldus de Hoge Raad. Door de DDP-voorwaarde komen de nagevorderde antidumpingrechten voor rekening van verkoper E, zodat voor de berekening van de douanewaarde op de overeengekomen prijs ook de antidumpingrechten in mindering worden gebracht.

NTFR 2018/1682 - Constructie met kippenvlees; Geen verlenging navorderingstermijn douanerechten

ECLI:NL:HR:2018:1033, datum uitspraak 29-06-2018, publicatiedatum 29-06-2018
Aflevering 29, gepubliceerd op 19-07-2018 met annotatie van mr. B.A. Kalshoven
De Hoge Raad heeft bij arrest van 30 september 2016, nr. 14/02785, NTFR 2016/2463, prejudiciële vragen gesteld aan het HvJ over het ontlopen van aanvullende douanerechten bij invoer van kippenvlees. Het HvJ heeft deze vragen beantwoord bij arrest van 19 oktober 2017, zaak C-522/16. Aan de hand van deze prejudiciële beslissing wijst de Hoge Raad het onderhavige arrest. Daarin is geoordeeld dat een natuurlijk persoon die betrokken is bij het bedenken van een constructie met het oogmerk om douanerechten te ontlopen, medeschuldenaar is voor de niet geheven rechten. Vaststaat dat belanghebbende onjuiste gegevens heeft verstrekt om geen aanvullende douanerechten te betalen, zodat hij als douaneschuldenaar kan worden aangemerkt. Niettemin vernietigt de Hoge Raad enige utb’s, omdat deze buiten de navorderingstermijn van drie jaren zijn opgelegd. Een verlenging van de navorderingstermijn (ex art. 22e, lid 2, AWR; tot 1 augustus 2008) is niet aan de orde, nu uit de hofuitspraak niet kan worden afgeleid dat enig handelen van belanghebbende was gericht op het ontduiken van aanvullende rechten. De vaststelling achteraf door de rechter dat sprake is van misbruik van recht is onvoldoende om te kunnen oordelen dat ten tijde van de aangifte het oogmerk van ontduiking bestond.

NTFR 2018/1683 - Belanghebbende is door vertegenwoordiging gebonden jegens Douane

ECLI:NL:HR:2018:957, datum uitspraak 22-06-2018, publicatiedatum 22-06-2018
Aflevering 29, gepubliceerd op 19-07-2018 met annotatie van mr. B.A. Kalshoven
A heeft, onder overlegging van een machtiging, op naam van belanghebbende aangiften ingediend voor het in het vrije verkeer brengen van zendingen biodiesel. D, gevestigd te Zwitserland, had de biodiesel van een in Noorwegen gevestigde ondernemer gekocht met het oog op invoer in de Unie. D is verbonden met belanghebbende. Als land van oorsprong is Noorwegen vermeld. Aanvankelijk is een preferentieel tarief toegepast, maar nadien heeft de inspecteur van belanghebbende douanerechten nagevorderd omdat ten onrechte aanspraak is gemaakt op een preferentieel tarief. Hof Amsterdam (19 juli 2016, nr. 15/00072, NTFR 2016/2177) heeft de inspecteur in het gelijk gesteld. Hiertegen heeft belanghebbende cassatieberoep aangetekend, echter zonder succes. Het oordeel van het hof dat welbewust ervoor is gekozen om belanghebbende te laten optreden als aangever voor de aangiften, is volgens de Hoge Raad cassatieproof. De stelling dat belanghebbende niet de eigenaar van de biodiesel was en dat zij ook niet betrokken is geweest bij de aan- en verkoop van de biodiesel treft geen doel. Die omstandigheden staan namelijk niet eraan in de weg dat A rechtsgeldig als vertegenwoordiger voor belanghebbende heeft kunnen optreden. Voorts is de achtergrond van de keuze om hier belanghebbende als aangever te laten optreden niet van belang voor de beoordeling of zij als douaneschuldenaar is aan te merken.

NTFR 2018/1687 - Tussentijdse evaluatie Wet uitwerking Autobrief II

Aflevering 29, gepubliceerd op 19-07-2018
In het eerste deel van deze brief informeert de staatssecretaris de Tweede Kamer over de tussentijdse evaluatie van de maatregelen uit de Wet uitwerking Autobrief II. In het tweede deel van deze brief gaat hij – naar aanleiding van de toezegging aan het lid Omtzigt – in op de problematiek rondom de BPM en de parallelimport van gebruikte auto’s.

NTFR 2018/1688 - Niet voldoen aan toonplicht verzwakt bewijspositie belanghebbende (art. 81 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2018:1195, datum uitspraak 13-07-2018, publicatiedatum 13-07-2018
Aflevering 29, gepubliceerd op 19-07-2018
Belanghebbende heeft aangifte gedaan ter zake van de registratie van een auto afkomstig uit een andere lidstaat van de Europese Unie. In het taxatierapport is de waarde van de auto bepaald door op de koerslijstwaarde Eurotaxglass’s een bedrag aan schade in mindering te brengen. De inspecteur heeft belanghebbende uitgenodigd de auto te laten hertaxeren door een medewerker van Domeinen. Belanghebbende is op deze uitnodiging niet ingegaan. De inspecteur heeft vervolgens geen rekening gehouden met de door belanghebbende geclaimde waardevermindering wegens schade. Hij heeft de verschuldigde BPM berekend op basis van de koerslijstwaarde. Hof Den Bosch 7 december 2017, nr. 16/03787, NTFR 2018/488, heeft overwogen dat belanghebbende haar bewijspositie heeft verzwakt door het niet voldoen aan de toonplicht. Voor zover op basis van de getoonde foto’s niet of onvoldoende kan worden vastgesteld of een bepaalde schade is te kenschetsen als normale slijtage of gebruikssporen die inherent zijn aan de leeftijd van de auto, dan wel of sprake is van daarvan afwijkende bijzondere vormen van schade, zal het hof het voordeel van de twijfel aan de inspecteur verlenen, omdat deze de mogelijkheid is onthouden om ter zake een feitelijk oordeel te vellen. Het hof heeft aannemelijk geacht dat het ontbreken van Nederlandstalige handleidingen en software waardeverminderend is, maar heeft verder geen schade aannemelijk geacht. Het hof heeft het beroep van belanghebbende verworpen op het Innameprotocol van een leasemaatschappij, nu niet aannemelijk is dat het beleid van de Belastingdienst is om het protocol als leidraad te hanteren voor het bepalen van normale slijtage en gebruikssporen en andere schade. Dat de koerslijstwaarde Eurotaxglass’s mede wordt bepaald door btw-auto’s terwijl de onderhavige auto een margeauto betreft, rechtvaardigt naar het oordeel van het hof geen correctie op die waarde.

NTFR 2018/1689 - Internetconsultatie Wet minimum CO2-prijs elektriciteitsopwekking

Aflevering 29, gepubliceerd op 19-07-2018
Het wetsvoorstel Wet minimum CO2-prijs elektriciteitsopwekking is op 10 juli in internetconsultatie gegaan. Conform de afspraak in het regeerakkoord 2017-2021 ‘Vertrouwen in de toekomst’ (Bijlage bij Kamerstukken II, 2017-2018, 34 700, nr. 34) wordt per 2020 een minimum CO2-prijs voor elektriciteitsopwekking ingevoerd bij bedrijven die vallen onder het Europese systeem voor emissiehandel (ETS). De prijs bestaat uit een combinatie van de CO2-prijs die volgt uit het ETS en een nationale heffing. De prijs loopt op tot € 43 in 2030. Het betreft zowel de CO2-uitstoot van energiecentrales als de uitstoot van elektriciteitsopwekking die ontstaat bij andere ETS-bedrijven (veelal de industrie). De minimum CO2-prijs wordt geheven bij inrichtingen die elektriciteit opwekken. Het kan hier gaan om energiecentrales maar ook om andere bedrijven waar elektriciteit wordt opgewekt, zoals bij de industrie. Daarbij is vereist dat de opwekking geschiedt door brandstofverbruik of grondstofverbruik. Inrichtingen die elektriciteit opwekken met bijvoorbeeld een windmolen of zonnepanelen zijn vanzelfsprekend niet belastingplichtig.

NTFR 2018/1693 - Niet vermelden van boekenonderzoek in computersysteem Belastingdienst is kenbare fout, navordering mogelijk ook met tweede navorderingsaanslag

ECLI:NL:HR:2018:1203, datum uitspraak 13-07-2018, publicatiedatum 13-07-2018
Aflevering 29, gepubliceerd op 19-07-2018 met annotatie van mr. M.B. Weijers
Eind juli 2009 is bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld over de jaren 2005 t/m 2007. De controlerend ambtenaar heeft verzuimd bij aanvang van het boekenonderzoek de automatische afdoening van de aangiften IB te blokkeren. In december 2009 heeft belanghebbende niet eerder aangegeven buitenlands vermogen vrijwillig gemeld. In februari 2010 is de primitieve aanslag IB 2007 opgelegd zonder rekening te houden met de bevindingen uit het boekenonderzoek en de vrijwillige verbetering. In oktober 2010 is een eerste navorderingsaanslag opgelegd ter zake van de vrijwillige verbetering. In december 2011 is een tweede navorderingsaanslag opgelegd ter zake van de bevindingen uit het boekenonderzoek. Volgens Hof Den Bosch (12 oktober 2017, nrs. 15/00429, 15/00462 en 15/00463, NTFR 2017/3013) kan de tweede navorderingsaanslag niet worden opgelegd. Dat de inspecteur in de eerste navorderingsaanslag geen rekening heeft gehouden met de bevindingen uit het boekenonderzoek, is aan te merken als een verwijtbaar onjuist inzicht van de inspecteur in de feiten. De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak. De eerste navorderingsaanslag is tot een te laag bedrag vastgesteld omdat de controlerend ambtenaar heeft nagelaten het boekenonderzoek in het computersysteem van de Belastingdienst te vermelden. Dit betreft een fout in de zin van art. 16, lid 2, onderdeel c, AWR. Navordering is dus mogelijk.

NTFR 2018/1694 - Verzoek om overlegging van op de zaak betrekking hebbende stukken is terecht geweigerd

ECLI:NL:HR:2018:1113, datum uitspraak 06-07-2018, publicatiedatum 06-07-2018
Aflevering 29, gepubliceerd op 19-07-2018 met annotatie van mr. A.A. Fase
Belanghebbenden hebben dwangsomverzoeken ingediend omdat de inspecteur niet tijdig op hun bezwaren heeft beslist. De inspecteur heeft deze verzoeken afgewezen. Voor Hof Den Haag (13 juli 2016, nrs. 15/00833 en 15/00835) hebben belanghebbenden gesteld dat het door de inspecteur overgelegde dossier incompleet is. Naar het oordeel van de Hoge Raad had het hof over deze stelling in zijn uitspraak een oordeel moeten geven. Tot cassatie leidt dit evenwel niet. Een rechter hoeft immers niet tegemoet te komen aan een verzoek tot aanvulling van het dossier als onvoldoende duidelijk is op welk stuk het verzoek betrekking heeft. Belanghebbenden hebben slechts in algemene termen erover geklaagd dat het dossier incompleet is, zodat niet aan het verzoek hoeft te worden tegemoetgekomen.

NTFR 2018/1695 - Voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep vervalt nu principaal cassatieberoep ongegrond is

ECLI:NL:HR:2018:1111, datum uitspraak 06-07-2018, publicatiedatum 06-07-2018
Aflevering 29, gepubliceerd op 19-07-2018 met annotatie van mr. R.B.H. Beune
Hof Arnhem-Leeuwarden (20 december 2016, nr. 15/00215, NTFR 2017/180) heeft geoordeeld dat belanghebbende als middellijk aandeelhouder op grond van art. 40 IW 1990 aansprakelijk is voor niet betaalde aanslagen VPB. Belanghebbende heeft daartegen cassatieberoep ingesteld. De staatssecretaris heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad heeft het principale beroep van belanghebbende onder verwijzing naar art. 81 Wet RO ongegrond verklaard. Aangezien het incidentele beroep van de staatssecretaris niet strekt tot verkrijging van een voor de staatssecretaris gunstiger resultaat dan reeds uit de hofuitspraak voortvloeit, is dat beroep kennelijk alleen ingesteld voor het geval het principale beroep tot vernietiging van de hofuitspraak zou leiden. Dat geval doet zich niet voor, zodat het incidentele cassatieberoep gelet op art. 8:112, lid 2, Awb vervalt, aldus de Hoge Raad.

NTFR 2018/1698 - Het openen van het aangifteprogramma op de website van de Belastingdienst is niet een uitnodiging tot het doen van aangifte (art. 80a Wet RO)

ECLI:NL:HR:2018:1184, datum uitspraak 13-07-2018, publicatiedatum 13-07-2018
Aflevering 29, gepubliceerd op 19-07-2018
Belanghebbende heeft voor het jaar 2007 aangifte gedaan naar een verzamelinkomen van circa € 10.000. In afwijking daarvan is aan hem een aanslag opgelegd waarin € 70.000 als winst uit onderneming is begrepen. De inspecteur wil de bewijslast omkeren en verzwaren en stelt zich op het standpunt dat de vereiste aangifte niet is gedaan. Het hof is van oordeel dat de inspecteur het bewijs dat belanghebbende is uitgenodigd tot het doen van aangifte, niet heeft geleverd. Voor het jaar 2007 heeft de Belastingdienst gekozen een papieren uitnodigingsbrief te sturen. Van de verzending daarvan kan de inspecteur geen bewijs meer overleggen. Het openen van het aangifteprogramma op de website van de Belastingdienst kan volgens het hof niet worden aangemerkt als een uitnodiging tot het doen van aangifte, omdat dit niet spoort met de voor het jaar 2007 gekozen werkwijze van de Belastingdienst en omdat uit een handeling van een belastingplichtige niet een wilsverklaring van de inspecteur kan worden afgeleid. Voor het leveren van het bewijs van de correcties gelden de normale regels van stelplicht en bewijslast. Aan de hand daarvan had Rechtbank Noord-Nederland 30 maart 2017, nr. 13/449, NTFR 2017/1856 geoordeeld dat de inspecteur niet geslaagd was in het leveren van het vereiste bewijs. Een bewijsaanbod van de inspecteur had de rechtbank gepasseerd. In hoger beroep heeft Hof Arnhem-Leeuwarden 20 februari 2018, nr. 17/00509, NTFR 2018/610, geoordeeld dat de inspecteur aan de hand van een onderzoeksrapport met aanvullende stukken, waaronder verslagen van derdenonderzoeken, die in eerste aanleg niet zijn overgelegd, wel is geslaagd in het leveren van het bewijs. De aanslag blijft in stand.

NTFR 2018/1699 - Feitelijk bestuurder die niet rechtens is belast met bestuur van lichaam is geen bestuurder ex art. 33 IW 1990

ECLI:NL:HR:2018:1112, datum uitspraak 06-07-2018, publicatiedatum 06-07-2018
Aflevering 29, gepubliceerd op 19-07-2018 met annotatie van mr. R.B.H. Beune
Belanghebbende is op 27 oktober 2006 benoemd tot ‘director’ van B, een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde limited. In 2016 is de commanditaire vennootschap A opgericht. De beherend vennoot van de cv was B. Belanghebbende was geregistreerd als gevolmachtigde van de cv. Aan de cv zijn naheffingsaanslagen loonheffing en omzetbelasting opgelegd die niet volledig zijn betaald. Belanghebbende is hiervoor aansprakelijk gesteld. Het door de ontvanger ingenomen standpunt dat belanghebbende voor de toepassing van art. 33 IW 1990 moet worden aangemerkt als bestuurder van de cv omdat hij zich feitelijk als bestuurder heeft gedragen, is volgens de Hoge Raad terecht door het hof verworpen (Hof Den Bosch 19 mei 2017, nr. 15/01171, NTFR 2017/1975). De tekst noch de totstandkomingsgeschiedenis van genoemd art. 33 biedt namelijk steun voor de opvatting dat mede als bestuurder moet worden aangemerkt degene die niet rechtens is belast met het bestuur van een lichaam maar die feitelijk handelt als ware hij bestuurder van dat lichaam. Art. 33 IW 1990 kent niet een uitbreiding van het begrip bestuurder zoals art. 36 IW 1990 dat wél kent. Het oordeel van het hof dat belanghebbende, gezien diens benoeming tot ‘director’ van B en gezien het feit dat B beherend vennoot is van de cv, op grond van art. 33, lid 3, IW 1990 is aan te merken als bestuurder van de cv, houdt stand. Het daartegen gerichte cassatiemiddel berust namelijk op een verkeerde lezing van de hofuitspraak.

NTFR 2018/1700 - Kamerbrief onderzoeken armoede en schulden

Aflevering 29, gepubliceerd op 19-07-2018
Staatssecretaris Van Ark van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) heeft de Tweede Kamer geïnformeerd over diverse onderzoeken en evaluaties op het terrein van armoede- en schuldenbeleid. Ter uitvoering van de motie-Kerstens/Yücel (Kamerstukken II, 2016-2017, 34 550 XV, nr. 37) zijn twee onderzoeken uitgevoerd naar het invorderen van schulden door rijksoverheidsorganisaties:

NTFR 2018/1701 - Vennoot in slagerij terecht aansprakelijk gesteld voor naheffing loonbelasting wegens zwarte lonen (art. 80a Wet RO)

ECLI:NL:HR:2018:1145, datum uitspraak 13-07-2018, publicatiedatum 13-07-2018
Aflevering 29, gepubliceerd op 19-07-2018
Belanghebbende en B dreven tot 1 januari 2010 in vof-verband een slagerij. Nadien is de onderneming door B voortgezet in de vorm van een eenmanszaak. Belanghebbende heeft feitelijk tot eind mei 2009 in de slagerij gewerkt. Door de FIOD is in het kader van een strafrechtelijk onderzoek geconstateerd dat de vof zwarte loonbetalingen heeft gedaan en dat er sprake is geweest van niet-verantwoorde onttrekkingen door B. Naar aanleiding hiervan is aan de vof over 2009 een naheffingsaanslag LB/PVV van € 83.015 opgelegd. De naheffingsaanslag is niet betaald. De ontvanger heeft vervolgens belanghebbende aansprakelijk gesteld voor de naheffingsaanslag. Volgens het hof (Hof Arnhem-Leeuwarden 10 oktober 2017, nr. 17/00132, NTFR 2017/2953) heeft de ontvanger, nu de vof in 2009 zwarte lonen heeft uitbetaald, belanghebbende in zoverre terecht op de voet van art. 33 IW 1990 aansprakelijk gesteld. Belanghebbende kan zich niet disculperen met de stelling dat hij de administratie volledig aan zijn medevennoot overliet. Hij was niet minder dan zijn medevennoot verplicht ervoor te zorgen dat de vof haar fiscale verplichtingen nakwam. Wel is de naheffingsaanslag te hoog vastgesteld. Het hof achtte namelijk aannemelijk dat de vof in 2009 € 24.000 aan zwart loon heeft uitbetaald. Het bruto-equivalent daarvan bedraagt € 58.395, te belasten naar het anoniementarief van 52%, hetgeen tot € 30.365 aan na te heffen loonheffing leidt en tot € 11.060 aan sociale lasten. Het bedrag van de aansprakelijkstelling is daarom door het hof nader vastgesteld op € 41.425.