Aflevering 37

Gepubliceerd op 12 september 2019

NTFR 2019/2245 - Halfjaarlijkse stand van zaken toezeggingen Eerste Kamer

Aflevering 37, gepubliceerd op 12-09-2019
De minister van Financiën heeft, mede namens de staatssecretaris van Financiën, de Eerste Kamer het halfjaarlijkse overzicht verstrekt met de stand van zaken van de aan de Kamer gedane toezeggingen waarvan de termijn op 1 juli 2019 is verstreken. In het overzicht staan op fiscaal terrein onder meer toezeggingen over de marginale belastingdruk, de omzetbelasting op denksporten en pensioen in eigen beheer.

NTFR 2019/2248 - Niet tijdig indienen garantieverklaring leidt tot beëindiging eigenrisicodragerschap WGA II

ECLI:NL:PHR:2019:777, datum uitspraak 17-07-2019, publicatiedatum 30-08-2019
Aflevering 37, gepubliceerd op 12-09-2019 met annotatie van mr. J.D. Schouten
De vier belanghebbenden dragen zelf hun risico ingevolge de regeling Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsongeschikten (WGA) voor werknemers met een vast dienstverband (WGA-vast). Zij hebben daartoe in het verleden aanvragen eigenrisicodragerschap ex art. 40 Wfsv bij de inspecteur ingediend en garantieverklaringen overgelegd dat de verzekeraar instaat voor de nakoming van hun WGA-verplichtingen. Op 1 januari 2017 is de WGA uitgebreid naar werknemers met een flexibel dienstverband (WGA-flex). Om eigenrisicodragers te blijven en dus óók te worden voor WGA-flex, moesten de belanghebbenden ex art. 122e Wfsv uiterlijk op 31 december 2016 nieuwe garantieverklaringen van een verzekeraar overleggen, inhoudende dat deze voor al hun WGA-verplichtingen instond.

NTFR 2019/2249 - Tweede Kamervragen beantwoord over Bodemwende

Aflevering 37, gepubliceerd op 12-09-2019
De minister van Financiën heeft, mede namens de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Tweede Kamervragen beantwoord over Bodemwende. Bodemwende is een financieringsinstrument voor verduurzaming van de eigen woning op basis van erfpacht. Het is ontwikkeld op initiatief van enkele gemeenten en bedoeld als mogelijkheid om verduurzaming te kunnen betalen. In een media-artikel is gesteld dat de te betalen erfpachtcanon aftrekbaar zou moeten zijn. De minister van Financiën verwijst in dit verband naar de mogelijkheid om een financieringsproduct ter beoordeling voor te leggen aan de Belastingdienst. Op de beoordeling van individuele producten kan de minister in verband met de geheimhoudingsplicht niet ingaan.

NTFR 2019/2250 - Wetswijziging heffing op spaargeld box 3 per 2022

Aflevering 37, gepubliceerd op 12-09-2019
De staatssecretaris van Financiën heeft een brief aan de Tweede Kamer gestuurd waarin hij zijn plannen schetst om het box 3-stelsel zodanig aan te passen dat het werkelijke spaarvermogen van belastingplichtigen centraal komt te staan. In dat verband wil hij voor de zomer van 2020 een wetsvoorstel aan de Kamer aanbieden. De nieuwe regeling houdt in dat voor spaargeld, beleggingen en schulden een afzonderlijke, forfaitaire opbrengst wordt bepaald als een drempel van, bijvoorbeeld, € 30.000 wordt overschreden. Voor de forfaitair bepaalde inkomsten geldt vervolgens een heffingvrij inkomen. Vanwege het uitgangspunt van budgetneutraliteit is bij een heffingvrij inkomen van € 400 een tariefverhoging van 3% noodzakelijk. In combinatie met een forfaitaire heffing op spaargeld van 0,09% blijft per fiscale partner € 440.000 aan spaargeld buiten de box 3-heffing. Om zogeheten peildatumarbitrage tegen te gaan, moeten nog maatregelen worden uitgewerkt. De staatssecretaris wil de nieuwe wetgeving per 1 januari 2022 in werking laten treden.

NTFR 2019/2251 - Samenvatting ATR-verzoek dividendbelasting

Aflevering 37, gepubliceerd op 12-09-2019
Op 28 augustus 2019 heeft de Belastingdienst een samenvatting gepubliceerd van een ATR-verzoek over de vraag of sprake is van inhoudingsplicht voor de dividendbelasting. De leden van de betreffende coöperatie zijn gevestigd in de Verenigde Arabische Emiraten (VAE).

NTFR 2019/2253 - Exploitant douane-entrepot heeft geen recht op aftrek van omzetbelasting voor gestolen partij nikkel

ECLI:NL:PHR:2019:714, datum uitspraak 27-06-2019, publicatiedatum 09-08-2019
Aflevering 37, gepubliceerd op 12-09-2019 met annotatie van mr. B.A. Kalshoven
A, behorende tot de fiscale eenheid van belanghebbende, exploiteert een douane-entrepot. In het entrepot was in opdracht van een derde een partij nikkel opgeslagen. De nikkel werd op de C verhandeld. In of omstreeks het vierde kwartaal van 2012 is de partij nikkel gestolen. In januari 2013 heeft belanghebbende aangifte gedaan van de diefstal en de Belastingdienst/Douane op de hoogte gesteld. Naar aanleiding van de diefstal is aan A een uitnodiging tot betaling (utb) van omzetbelasting uitgereikt. Naast de omzetbelasting waren geen invoerrechten verschuldigd. A heeft met betrekking tot de utb beroep ingesteld. Rechtbank Noord-Holland heeft het beroep ongegrond verklaard. Het tegen die uitspraak ingestelde hoger beroep heeft A naderhand ingetrokken.

NTFR 2019/2255 - Toepassing VAVO-arrest volgens staatssecretaris

Aflevering 37, gepubliceerd op 12-09-2019
De Hoge Raad heeft op 22 januari 2016 het zgn. VAVO-arrest gewezen (ECLI:NL:HR:2016:83, NTFR 2016/660). In het arrest oordeelde de Hoge Raad voor de situatie dat twee onderwijsinstellingen in samenwerking vrijgesteld onderwijs aanboden, onderwijsondersteunende diensten onderdeel kunnen zijn van de (vrijgestelde) onderwijsprestatie die iedere onderwijsinstelling verricht in het kader van de samenwerking. Het arrest ziet op de toepassing van het leerstuk ‘eenheid van prestatie’. In dit besluit gaat de staatssecretaris nader in op de reikwijdte van het arrest. De toepassing van het leerstuk ‘eenheid van prestatie’ is niet beperkt tot de onderwijssector.

NTFR 2019/2259 - Belastingrente; geslaagd beroep op begunstigend beleid

ECLI:NL:GHARL:2019:5419, datum uitspraak 02-07-2019, publicatiedatum 05-07-2019
Aflevering 37, gepubliceerd op 12-09-2019 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
In de aangifte van belanghebbende is abusievelijk het bedrag aan vennootschapsbelasting, € 26.398, zoals dat bij voorlopige aanslag was opgelegd, aangegeven als ‘te verrekenen dividendbelasting’. Dus als voorheffing. Naar aanleiding van de ingediende aangifte heeft de inspecteur de voorlopige aanslag ambtshalve verminderd tot nihil. Belanghebbende heeft daarop het gehele bedrag van € 26.398 terugontvangen. Namens belanghebbende is op 12 juni 2017 verzocht tot verlaging van het terugontvangen bedrag. Vervolgens is aan belanghebbende een definitieve aanslag opgelegd en daarbij is een belastingrentebeschikking genomen voor een bedrag van € 1.786. De hoogte van dit bedrag is in geschil. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Belanghebbende voert in hoger beroep aan dat de weigering om vermindering te verlenen in strijd is met het door de staatssecretaris gevoerde beleid. De inspecteur weerspreekt dat sprake is van beleid, en zo dat beleid er wel is, dan is dat ingetrokken op 7 juni 2017. Het hof is van oordeel dat wel sprake is geweest van beleid. Uit verslagen van de Landelijke vakgroep Formeel recht blijkt dat situaties waarbij rente wordt berekend over een periode waarin de fiscus al over het geld beschikt, zoals in het onderhavige geval, de mogelijkheid bestaat van matiging van de belastingrente. De stelling van de inspecteur dat de verslagen van de Landelijke vakgroep Formeel recht interne stukken waren, doet daaraan niet af. Ook niet gepubliceerd begunstigend beleid kan de belastinginspecteur binden. Verder kan in het midden blijven of het beleid is ingetrokken, nu de brief van de staatssecretaris, waaruit de intrekking mogelijk zou volgen, van 8 december 2017 is.

NTFR 2019/2264 - Vergrijpboete ondanks dat de onbetaalde omzetbelasting niet als voorbelasting in aftrek is gebracht

ECLI:NL:PHR:2019:781, datum uitspraak 18-07-2019, publicatiedatum 16-08-2019
Aflevering 37, gepubliceerd op 12-09-2019 met annotatie van mr. W.E. Nent-Vroomen
Belanghebbende heeft omzetbelasting vermeld op een factuur ter zake van de verhuur van een golfbaan over de periode van november 2008 tot en met april 2011 aan een dochtervennootschap (de dochter). Belanghebbende heeft deze omzetbelasting niet aangegeven of voldaan. De inspecteur heeft deze omzetbelasting nageheven, met oplegging van een vergrijpboete van 75%. In geschil is of de vergrijpboete terecht is opgelegd.

NTFR 2019/2265 - Hoge Raad repareert gebrekkige rechtsbescherming voor gefailleerde

ECLI:NL:HR:2019:589, datum uitspraak 12-04-2019, publicatiedatum 12-04-2019
Aflevering 37, gepubliceerd op 12-09-2019 met annotatie van C. Presilli
De rechter-commissaris heeft de curatoren toestemming gegeven om de beroepsprocedures over de aanslagen dividendbelasting die zijn opgelegd aan gefailleerde op grond van art. 27, lid 3, FW over te nemen en in te trekken. De gefailleerde en haar bestuurder zijn in hoger beroep gegaan tegen deze beschikking. De rechtbank heeft hen niet-ontvankelijk verklaard, omdat volgens haar op grond van art. 67 FW het recht om in hoger beroep te gaan tegen een beschikking van de rechter-commissaris alleen toekomt aan degene die het verzoek heeft gedaan en tot wie de beschikking is gericht. In dit geval zijn dat de curatoren. In de Faillissementswet is gewaarborgd dat de gefailleerde normaliter de mogelijkheid heeft een ter verificatie ingediende vordering of een gestelde voorrang te betwisten (art. 126 FW). Dat geldt echter niet voor belastingaanslagen. De juistheid van belastingaanslagen kan alleen via de bestuursrechtelijke weg worden aangetast door de gefailleerde. De Hoge Raad oordeelt gelet op het voorgaande dat een behoorlijke rechtsbescherming meebrengt dat de beschikking van de rechter-commissaris bij wijze van uitzondering op de voet van art. 67 FW vatbaar is voor hoger beroep door gefailleerde, maar niet door de bestuurder. Daarnaast merkt de Hoge Raad op dat voor zover in een belastingprocedure wordt opgekomen tegen een fiscale boete, de curator in zoverre niet de bevoegdheid heeft de procedure over te nemen. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de rechtbank met betrekking tot gefailleerde en laat de beschikking ten aanzien van de bestuurder in stand.

NTFR 2019/2274 - Omgevormde participaties teakplantage in deelnemingsrechten beleggingsfonds behoren tot box 3-inkomen

ECLI:NL:GHDHA:2019:2220, datum uitspraak 12-06-2019, publicatiedatum 21-08-2019
Aflevering 37, gepubliceerd op 12-09-2019
Belanghebbende bezit participaties van teakplantages in Brazilië en Costa Rica. Deze participaties heeft belanghebbende in de periode 2001-2005 gekocht van C en D. In oktober 2011 zijn de door D uitgegeven participaties ingetrokken en omgevormd tot deelnemingsrechten in het beleggingsfonds E. Belanghebbende is in december 2011 door E van deze omvorming op de hoogte gesteld. Belanghebbende heeft de participaties in C en de deelnemingsrechten E niet in zijn aangiften aangegeven. De inspecteur heeft de participaties C en deelnemingsrechten E tot het box 3-inkomen gerekend en hiervoor navorderingsaanslagen opgelegd. In geschil is of de waarde van de participaties C en deelnemingsrechten E terecht tot het box 3-inkomen zijn gerekend. Het hof oordeelt dat niet van belang is dat de oorspronkelijke participaties tegen de wil van belanghebbende zijn omgezet in deelnemingsrechten E. Voor de belastingheffing gaat het erom dat belanghebbende deelnemingsrechten in E heeft verkregen. Het hof oordeelt verder dat de inspecteur de door hem in aanmerking genomen waarde van de participaties C deelnemingsrechten E aannemelijk heeft gemaakt.

NTFR 2019/2292 - Informatiebeschikking Zwitserse rekeninghouder terecht genomen wegens het niet verstrekken van een aantal stukken

ECLI:NL:GHDHA:2019:1842, datum uitspraak 25-06-2019, publicatiedatum 27-08-2019
Aflevering 37, gepubliceerd op 12-09-2019
Belanghebbende is naar aanleiding van een renseignement geïdentificeerd als rekeninghouder van een Zwitserse bank, waarna de inspecteur aan belanghebbende diverse vragen over zijn Zwitserse bankrekening heeft gesteld. Belanghebbende geeft geen antwoord op die vragen. Vervolgens heeft de inspecteur de onderhavige informatiebeschikking genomen. In de bezwaarfase overlegt belanghebbende alsnog bankafschriften van die rekening en een schriftelijke verklaring van zijn broer, waarin zijn broer onder meer verklaart dat het geld op die rekening aan hem toebehoorde. De inspecteur heeft daarna belanghebbende verzocht om ter zake van zijn Zwitserse bankrekening het openingsformulier, het machtigingsformulier en de economische gerechtigheidsverklaring te overleggen. Belanghebbende heeft deze stukken niet overgelegd. In geschil is of de informatiebeschikking terecht is genomen. Het hof oordeelt, net als de rechtbank, dat de (werking van de) informatiebeschikking is beperkt tot het niet overleggen van het machtigingsformulier, het openingsformulier, en de economische gerechtigdheidsverklaring. Van belanghebbende mag worden verwacht dat hij zich inspant om van de Zwitserse bank deze stukken alsnog te krijgen als hij die zelf niet meer in zijn bezit heeft. In hoger beroep en beroep heeft belanghebbende geen feiten en/of omstandigheden gesteld op grond waarvan hij bij de Zwitserse bank niet een afschrift van deze stukken zou kunnen opvragen of dat de Zwitserse bank dergelijke stukken desgevraagd niet zou verstrekken. Evenmin heeft hij stukken overgelegd waaruit kan worden opgemaakt dat hij de Zwitserse bank heeft verzocht die stukken te verstrekken.

NTFR 2019/2299 - Voortgang uitwerking maatregelen 'werken als zelfstandigen'

Aflevering 37, gepubliceerd op 12-09-2019
In een brief aan de Tweede Kamer over de voortgang van de maatregelen ‘werken als zelfstandigen’ melden minister Koolmees van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en staatssecretaris Snel van Financiën dat de in het regeerakkoord aangekondigde plannen om tot nieuwe wetgeving te komen voor zzp’ers zijn aangepast en dat de beoogde inwerkingtreding van de wetgeving is vooruitgeschoven naar 1 januari 2021. Deze brief van 24 juli 2019 is een vervolg op twee eerdere voortgangsbrieven van 22 juli 2018 (NTFR 2018/1530) en 26 november 2018 (NTFR 2018/2771).

NTFR 2019/2300 - Tijdsevenredige herleiding van het premiedeel van de heffingskorting niet in strijd met EU-recht

Aflevering 37, gepubliceerd op 12-09-2019
Zyla, met de Poolse nationaliteit, heeft in 2013 tot 21 juni in Nederland arbeid verricht op grond waarvan zij verplicht verzekerd en premieplichtig voor de volksverzekeringen was. Na 21 juni 2013 is zij teruggekeerd naar Polen waar zij, voor zover kan worden nagegaan, geen betaalde arbeid heeft verricht. In Nederland heeft zij € 9.401 aan inkomsten genoten. Van Zyla is € 2.929 geheven aan premie volksverzekeringen. Bij het vaststellen van de aanslag is op de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen een bedrag van € 1.254 aan algemene heffingskorting in mindering gebracht. Van de algemene heffingskorting is het premiedeel op grond van art. 2.6a Regeling Wfsv tijdsevenredig verminderd naar rato van de periode dat Zyla daadwerkelijk verzekerd was. Zyla is van oordeel dat de tijdsevenredige herleiding van het premiedeel van de heffingskorting in strijd is met het vrije verkeer van werknemers. De Hoge Raad der Nederlanden heeft hierover vervolgens prejudiciële vragen gesteld (NTFR 2017/1254). A-G Campos Sánchez-Bordona concludeert dat er geen sprake is van indirecte discriminatie omdat de regeling geldt voor alle werknemers die niet het gehele jaar verzekerd en premieplichtig waren. Hij vindt dat de tijdsevenredige vermindering geen nadeel oplevert, omdat het volledig in verhouding is tot de premieplicht en er symmetrie bestaat met de te betalen premie. Zelfs als er sprake zou zijn van een nadeel, is hij van oordeel dat de twee categorieën personen niet vergelijkbaar zijn. Degene die over het hele jaar het premiedeel van de heffingskorting krijgt, is namelijk het hele jaar verzekerd en premieplichtig. Dat is niet het geval voor diegene die slechts tijdelijk verzekerd en premieplichtig is. De advocaat-generaal acht het arrest Schumacker niet van toepassing, omdat het feitencomplex in die zaak anders was. Schumacker woonde uitsluitend in België en had uitsluitend in Duitsland gewerkt. Hij ziet ten slotte ook een rechtvaardiging in het doel van de bepaling. Als Zyla een volledige korting zou krijgen is dit onevenredig ten opzichte van personen die het hele jaar premieplichtig waren. Verder is er een rechtvaardiging in de noodzaak de samenhang van de Nederlandse regeling te verzekeren. De maatregel is geschikt ter bereiking van het doel waarop hij is gebaseerd en noodzakelijk om de premies nauwkeurig aan te passen aan de periode dat geen premie is betaald.