Aflevering 50

Gepubliceerd op 11 december 2014

NTFR 2014/2867 - De fiscale behandeling van de zzp’er: een zoektocht naar alternatieven

Aflevering 50, gepubliceerd op 11-12-2014 geschreven door mr. dr. S.J. Mol-Verver
De groei van het aantal zzp’ers op de Nederlandse arbeidsmarkt is nog altijd niet gestuit. Inmiddels vormt deze beroepsgroep ruim 10% van de Nederlandse beroepsbevolking. Opvallend detail binnen deze groep is het grote aantal zzp’ers dat de eigen diensten aanbiedt.De verhouding zzp’ers die eigen diensten aanbieden versus zzp’ers die producten aanbieden is in 2014 614.000 vs. 170.000. CBS-Statline, tabel zelfstandigen zonder personeel, Centraal Bureau voor de Statistiek, Den-Haag/Heerlen.

NTFR 2014/2868 - Commentaar NOB Belastingplan 2015 naar de Eerste Kamer

Aflevering 50, gepubliceerd op 11-12-2014
De Nederlandse Orde van Belastingadviseurs heeft zijn commentaar op het Belastingplan 2015 aan de Eerste Kamer gestuurd. In het commentaar gaat de NOB in op de gebruikelijkloonregeling, de eenmalig verruimde schenkingsvrijstelling voor de eigen woning en op de regeling voor de kwalificerende buitenlandse belastingplichtige in de inkomstenbelasting.

NTFR 2014/2869 - Wetsvoorstel digitalisering bestuursrecht ingediend

Aflevering 50, gepubliceerd op 11-12-2014
De minister van Veiligheid en Justitie heeft een wetsvoorstel ingediend tot ‘wijziging van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering en de algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht’ (hierna: wetsvoorstel vereenvoudiging en digitalisering procesrecht). Dit wetsvoorstel houdt voor het bestuursrecht (inclusief het belastingrecht) het volgende in:

NTFR 2014/2873 - Geen cassatie voor verpleegkundige die als ondernemer in vijf zorginstellingen in thuiszorg werkzaam is

Aflevering 50, gepubliceerd op 11-12-2014
Belanghebbende is als – gediplomeerde en BIG-geregistreerde – verpleegkundige sinds 2002 werkzaam in de thuiszorg. In 2008 heeft zij werkzaamheden in de thuiszorg verricht via vijf zorginstellingen. Belanghebbende heeft via deze instellingen aan elf personen thuiszorg (voornamelijk 24-uurszorg) verleend. Zij heeft hiermee € 46.740 aan inkomsten behaald. Volgens belanghebbende vormen deze inkomsten winst uit onderneming. De inspecteur heeft deze inkomsten belast als row, maar vindt eigenlijk dat sprake is van dienstbetrekkingen, omdat belanghebbende volgens hem volledig afhankelijk is van de zorginstellingen voor het bieden van thuiszorg. In hoger beroep (NTFR 2014/ 2408) stelt het hof voorop dat de omstandigheid dat het belanghebbende in het kader van de AWBZ niet zou zijn toegestaan om rechtstreeks aan de zorgvragers thuiszorg in natura te verlenen, niet aan het fiscale ondernemerschap van belanghebbende in de weg hoeft te staan. Het hof komt tot de conclusie dat belanghebbende in 2008 duurzaam, voor eigen rekening en risico en zelfstandig voor vijf opdrachtgevers (de zorginstellingen) werkzaamheden in de thuiszorg heeft verricht, waarmee zij een substantiële omzet heeft behaald en wezenlijke ondernemersrisco’s (het niet verkrijgen of ‘wegvallen’ van opdrachten) heeft gelopen. Op grond hiervan moet zij volgens het hof als ondernemer worden aangemerkt.

NTFR 2014/2877 - Niet aannemelijk dat enig inhoudingsplichtige een deel van het brutoloon heeft ingehouden met het oogmerk dit bedrag als loonheffing af te dragen

ECLI:NL:RBNHO:2014:9725, datum uitspraak 23-10-2014, publicatiedatum 05-11-2014
Aflevering 50, gepubliceerd op 11-12-2014 met annotatie van drs. J.C. de Zeeuw
Belanghebbende was in 2007 en 2008 directeur en enig aandeelhouder van A bedrijf. A bedrijf hield 50% van de aandelen in zowel B bedrijf als C bedrijf. B bedrijf had 100% van de aandelen in D bedrijf. Belanghebbende is in dienstbetrekking bij D bedrijf, welke dienstbetrekking niet schriftelijk is vastgelegd in een arbeidsovereenkomst. Belanghebbende stelt in zijn aangifte IB/PVV dat hij loon uit dienstbetrekking geniet van B bedrijf en dat deze daarop een bedrag aan loonheffing heeft ingehouden. Ook geeft belanghebbende een nummer door, wat het juiste loonbelastingnummer zou moeten zijn van zijn inhoudingsplichtige, welk nummer van B bedrijf blijkt te zijn. Belanghebbende blijkt geen loongenieter te zijn van deze vennootschap (noch van enige andere vennootschap). In geschil is of bij het opleggen van de aanslagen IB/PVV over de jaren 2007 en 2008 terecht verrekening met ingehouden loonbelasting achterwege is gebleven. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat D bedrijf (of enig andere inhoudingsplichtige) een deel van zijn brutoloon heeft ingehouden met het oogmerk deze als loonheffing af te dragen. De aanslagen IB/PVV zijn daarom terecht opgelegd zonder rekening te houden met ingehouden loonbelasting. De beroepen worden gegrond verklaard, omdat de inspecteur ter zitting desgevraagd stelt dat de uiteindelijk vastgestelde belastbare inkomens verminderd dienen te worden met de bedragen die belanghebbende ten onrechte als voorheffing heeft vermeld in zijn aangiftes.

NTFR 2014/2878 - Verduistering gelden van werkgever wordt belast als row

ECLI:NL:HR:2014:3511, datum uitspraak 05-12-2014, publicatiedatum 05-12-2014
Aflevering 50, gepubliceerd op 11-12-2014
Belanghebbende was werkzaam als statutair bestuurder van X bv. In 2005 en 2006 heeft hij gelden van X bv verduisterd. Belanghebbende is veroordeeld tot terugbetaling van € 1,8 miljoen aan X bv. De inspecteur heeft de aangifte 2005 gecorrigeerd met € 1.000.000 en de aangifte 2006 met € 800.000 ter zake van row als bedoeld in art. 3.90 Wet IB 2001, zulks naar het oordeel van Hof Den Bosch (NTFR 2014/915) terecht. Belanghebbende heeft gesteld dat hij de gelden heeft geleend en dat er een leningsovereenkomst is opgemaakt, maar daaraan kan volgens het hof geen reële betekenis worden toegekend.

NTFR 2014/2879 - Gedeeltelijke afkoop stamrechtovereenkomst met bv i.o.: volledige waarde aanspraak belast

ECLI:NL:HR:2014:3194, datum uitspraak 14-11-2014, publicatiedatum 14-11-2014
Aflevering 50, gepubliceerd op 11-12-2014 met annotatie van mr. M.E. Kastelein
Belanghebbende heeft een recht op een ontslagvergoeding verkregen in de vorm van een stamrecht ten bedrage van € 1.361.340. Krachtens een stamrechtovereenkomst van 22 februari 2002 met de bv i.o. van belanghebbende is dit bedrag aan de bv i.o. betaald. De bv is opgericht op 3 april 2002. Zij heeft de stamrechtovereenkomst bekrachtigd. De bv heeft belanghebbende een stamrecht toegekend van € 1.171.956. Belanghebbende heeft van de bv € 225.000 ontvangen zonder terugbetalingsverplichting. De inspecteur heeft het bedrag van € 1.171.956 tot het inkomen uit werk en woning van belanghebbende gerekend. Volgens de Hoge Raad is dat terecht. De cassatierechter stelt daarbij voorop dat – onder voorwaarden – rechtsgeldig een stamrechtovereenkomst met een bv i.o. kan worden aangegaan en dat een bv i.o. als een ‘toegelaten’ verzekeraar kan worden aangemerkt. Volgens de Hoge Raad is hier sprake van een gedeeltelijke afkoop, voor een waarde van € 225.000, van de aanspraak op periodieke uitkeringen zoals die door de werkgever was toegekend. Op grond van art. 19b, lid 6, in verbinding met lid 1, Wet LB 1964 dient daarom, anders dan het hof heeft geoordeeld, de volledige waarde van die aanspraak tot het loon van belanghebbende en daarmee tot zijn inkomen uit werk en woning te worden gerekend.

NTFR 2014/2881 - Besluit eigenwoningregeling aangepast met woning in aanbouw

Aflevering 50, gepubliceerd op 11-12-2014
De staatssecretaris van Financiën heeft het besluit gewijzigd over de toepassing van de eigenwoningregeling van 24 november 2009, nr. CPP2009/2342M, NTFR 2009/2612. Aan het besluit is een goedkeuring toegevoegd waardoor ook sprake kan zijn van een woning in aanbouw als de feitelijke bouwwerkzaamheden (heien of aanleggen fundering) nog niet zijn begonnen.

NTFR 2014/2882 - Auto is niet verstrekt in verband met het verrichten van werkzaamheden

ECLI:NL:GHARL:2014:7457, datum uitspraak 30-09-2014, publicatiedatum 03-10-2014
Aflevering 50, gepubliceerd op 11-12-2014 met annotatie van mr. J. Rolleman
Aan belanghebbende, X bv, is over het tijdvak 1 januari 2007 tot en met 31 december 2008 een naheffingsaanslag LB/PVV opgelegd. B is in loondienst bij belanghebbende. Aan B is op 17 augustus 2007 een auto ter beschikking gesteld door E bv. Op die datum bestond er geen aandeelhoudersrelatie tussen belanghebbende en B. Op 3 oktober 2008 heeft D bv de aandelen in belanghebbende (terug)gekocht. De aandelen in D bv worden gehouden door E bv, waarvan alle aandelen worden gehouden door B. In geschil is of in de opgelegde naheffingsaanslag terecht de bijtelling privégebruik auto over de periode van 3 oktober 2008 tot en met 31 december 2008 is meegenomen. De rechtbank heeft het hiertegen gerichte beroep ongegrond verklaard. Het hof overweegt dat blijkens de totstandkomingsgeschiedenis van art. 13bis, lid 1, Wet LB 1964 ‘het ter beschikking gesteld hebben gekregen’ gelijkstaat aan het mogen gebruiken van de auto vanaf het moment van terbeschikkingstelling. Het hof stelt vast dat B op 17 augustus 2007 in dienstbetrekking werkzaamheden ten behoeve van belanghebbende verrichte, maar dat er tussen hen geen aandeelhoudersrelatie bestond. Vaststaat ook dat in de arbeidsovereenkomst, zoals gewijzigd op 5 juli 2005, expliciet is opgenomen dat belanghebbende aan B geen auto ter beschikking zal stellen. Door de verwerving van de aandelen in belanghebbende door D bv op 3 oktober 2008 is een concernverband tussen E bv en belanghebbende ontstaan. Vanaf dat moment is weliswaar de terbeschikkingstelling van de auto door E bv gecontinueerd, evenwel zonder dat bij die gelegenheid een wijziging in de arbeidsovereenkomst is overeengekomen of beoogd. Reeds daarom kan bezwaarlijk zonder meer worden aangenomen dat met de enkele verwerving van de aandelen in belanghebbende de auto vanaf dat moment geacht moet worden niet langer op grond van privé-overwegingen, maar in verband met het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van belanghebbende ter beschikking is gesteld. HR 1 november 2000, nr. 361, NTFR 2000/1621 doet daaraan naar het oordeel van het hof niet af. In het onderhavige geval is, anders dan in het door de Hoge Raad berechte geval, geen sprake van een situatie waarin een werknemer in verband met zijn dienstbetrekking een voordeel geniet van een ander dan de werkgever.

NTFR 2014/2883 - Contante geldopnamen uit bv en cv vormen regulier voordeel uit aanmerkelijk belang

ECLI:NL:GHDHA:2014:3072, datum uitspraak 09-09-2014, publicatiedatum 10-10-2014
Aflevering 50, gepubliceerd op 11-12-2014 met annotatie van mr. R.H.J. Aelen
Belanghebbende was samen met A voor 50% middellijk aandeelhouder in een bv, die verzekeringsproducten verkoopt. Belanghebbende en A waren tot de verkoop van de bv op 2 juli 2009 aan derden de feitelijke bestuurders van de bv. Daarnaast waren een aantal vennootschappen van belanghebbende en A de vennoten in een cv, die verzekeringsproducten verkoopt. Belanghebbende en A waren tot de overdracht van de cv in juli 2009 aan derden de feitelijke bestuurders van de cv. Er is voor de onderhavige jaren geen administratie van de bv en cv meer beschikbaar. Bij een boekenonderzoek is geconstateerd dat van de bankrekeningen van de bv en cv regelmatig contante bedragen werden opgenomen. De inspecteur heeft vervolgens navorderingsaanslagen opgelegd. In geschil is of de helft van de contante opnamen als winstuitdelingen aan belanghebbende zijn aan te merken. Volgens het hof is dit het geval. Belanghebbende, op wie in dit geval de bewijslast rust, heeft niet aannemelijk gemaakt dat de contant opgenomen bedragen zakelijk zijn aangewend. Dat belanghebbende in bewijsnood verkeert omdat met de overdracht van de beide vennootschappen ook de volledige administratie is overgedragen en hij daarom niet meer over de administratieve vastleggingen beschikt, kan belanghebbende niet baten, omdat dit risico voor zijn rekening komt. Het hof oordeelt, net als de rechtbank, dat de geldopnamen bij belanghebbende als regulier voordeel uit aanmerkelijk belang als bedoeld in art. 4.12 Wet IB 2001 in aanmerking moeten worden genomen.

NTFR 2014/2884 - Verlaagd ab-tarief niet verwerkt in voorlopige aanslag IB 2014, daarom minder aangeven

Aflevering 50, gepubliceerd op 11-12-2014
Voor 2014 geldt een tarief van 22% (in plaats van 25%) voor een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang tot en met € 250.000. Deze verlaging is niet tijdig in de voorlopige-aanslagsystemen van de Belastingdienst verwerkt. Dit leidt tot te hoge voorlopige aanslagen IB. Bij verzoeken om (vermindering van) een voorlopige aanslag, voor zover het verlaagde tarief van toepassing is, keurt de staatssecretaris goed dat het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang voor 22/25e deel wordt aangegeven.

NTFR 2014/2885 - Verplaatsing werkelijke leiding bv naar Curaçao ingegeven door verijdeling heffing dividendbelasting

ECLI:NL:GHARL:2014:8489, datum uitspraak 28-10-2014, publicatiedatum 14-11-2014
Aflevering 50, gepubliceerd op 11-12-2014 met annotatie van mr. F. van Horzen
Belanghebbende is een naar Nederlands recht opgerichte bv. Haar aandelen worden gehouden door een stichting wier certificaten worden gehouden door A. Per 1 juli 2008 is A naar Aruba geëmigreerd. De zetel van de stichting is tegelijkertijd naar Aruba verplaatst. Belanghebbende heeft per 1 juli 2008 haar zetel verplaatst naar Curaçao. Sinds die datum is een trustkantoor haar bestuurder. In 2012 heeft belanghebbende dividend uitgekeerd aan haar aandeelhouder. In geschil is of dividendbelasting verschuldigd is. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend. Het hof acht aannemelijk dat belanghebbende als inwoner van Curaçao aan belastingheffing is onderworpen, zodat belanghebbende voor de toepassing van de BRK zowel als inwoner van Nederland als van Curaçao wordt aangemerkt. Het hof acht voorts aannemelijk dat de werkelijke leiding van belanghebbende sinds 1 juli 2008 op Curaçao is gevestigd. Dit betekent dat belanghebbende voor de toepassing van de BRK wordt geacht inwoner van Curaçao te zijn, tenzij de inspecteur aannemelijk maakt dat de doorslaggevende reden voor het verplaatsen van de werkelijke leiding is geweest de heffing van dividendbelasting onmogelijk te maken. Daarin slaagt de inspecteur volgens het hof. De dividendbelasting is zodoende terecht geheven.

NTFR 2014/2886 - Goedkeuring inzake toepassing tijdelijk verruimde vrijstelling schenkbelasting voor woning in aanbouw

Aflevering 50, gepubliceerd op 11-12-2014
De staatssecretaris van Financiën keurt goed dat de tijdelijk verruimde vrijstelling schenkbelasting ook kan worden toegepast op het deel van de schenking dat in 2015 wordt gebruikt voor een eigen woning in aanbouw als in 2014 al een begin is gemaakt met de besteding van een deel van het geschonken bedrag voor die woning. Voor de goedkeuring gelden vier voorwaarden: 1) in 2014 is ten minste 10% van het geschonken bedrag besteed aan 2) een eigen woning in aanbouw als bedoeld in art. 3.111, lid 3, Wet IB 2001, waarvan 3) de juridische eigendom uiterlijk op 31 december 2014 is geleverd en 4) het op 31 december 2014 nog niet bestede bedrag van de schenking moet in 2015 worden besteed aan de eerstvolgende bouwtermijn(en) die in 2015 vervallen.

NTFR 2014/2887 - Beantwoording Kamervragen over belastingvrij schenken in 2015 en de Groninger akte

Aflevering 50, gepubliceerd op 11-12-2014
De minister voor Wonen en Rijksdienst heeft, mede namens de staatssecretaris van Financiën, Kamervragen beantwoord over belastingvrij schenken in 2015 en de Groninger akte. Het kabinet geeft opnieuw aan dat voor de tijdelijk verruimde vrijstelling voor de schenkbelasting in 2014, net als voor de reguliere eenmalig verhoogde vrijstelling voor de eigen woning van art. 33, onder 5° en 6°, SW 1956, het uitgangspunt is dat de woning waarvoor de schenking wordt gedaan in het jaar waarvoor de vrijstelling geldt – in dit geval 2014 – al een eigen woning is van de begiftigde. Art. 5 Uitv.reg. Schenk- en erfbelasting bepaalt dat een in 2014 gedane schenking voor verbouwing of onderhoud van een eigen woning ook mag worden besteed in 2015 en 2016. Bij het tekenen van een Groninger akte kan de eigenwoningregeling al van toepassing zijn. Kenmerkend voor een Groninger akte is dat de betaling van de koopsom door de koper plaatsvindt op een later moment dan de levering. Bij niet-betaling op dat latere moment treedt de ontbindende voorwaarde in werking. Door de levering wordt de koper eigenaar van de woning. Voor de kwalificatie van een woning als eigen woning in fiscale zin gelden voorwaarden die in principe losstaan van de wijze waarop de woning juridisch geleverd is. Als een woning in 2014 wordt geleverd met een Groninger akte, en er tevens aan de koper van de woning een schenking is gedaan voor de verwerving van de woning of de aflossing van de eigenwoningschuld, dan dient deze schenking ook in 2014 te worden besteed. Voor woningen in aanbouw geldt de beperkte versoepeling van het besluit van 5 november 2014, nr. BLKB2014/1835M. Als een woning in 2014 wordt geleverd met een Groninger akte, en er tevens aan de koper van de woning een schenking is gedaan voor verbetering of onderhoud van de woning, dan heeft deze nog tot en met 31 december 2016 de tijd om het geschonken bedrag voor dat doel te besteden. Het gegeven dat door gebruikmaking van een Groninger akte de betaling van de koopsom op een later moment plaatsvindt dan de levering van de woning doet niet af aan het feit dat aan de reguliere voorwaarden van de vrijstelling moet zijn voldaan. In alle gevallen moet de woning waarvoor de schenking is gedaan voor de koper/begiftigde in 2014 kwalificeren als een eigen woning.

NTFR 2014/2888 - Na ingeroepen ontbindende voorwaarde gevraagde teruggaaf overdrachtsbelasting ten onrechte geweigerd

ECLI:NL:RBGEL:2014:7088, datum uitspraak 18-11-2014, publicatiedatum 18-11-2014
Aflevering 50, gepubliceerd op 11-12-2014 met annotatie van dr. A. Rozendal
Aan belanghebbende is een onroerende zaak geleverd onder ontbindende voorwaarde. Ter zake van de levering is door belanghebbende overdrachtsbelasting voldaan. Nadat belanghebbende de ontbindende voorwaarde heeft ingeroepen, heeft zij verzocht om teruggaaf van overdrachtsbelasting op grond van art. 19 Wet BRV. De inspecteur heeft de teruggaaf geweigerd. In geschil is of dat terecht is.

NTFR 2014/2889 - Oude exploitatieovereenkomsten verhinderen heffing precariobelasting over elektriciteits- en gasnetwerk niet

ECLI:NL:GHAMS:2014:4182, datum uitspraak 02-10-2014, publicatiedatum 15-10-2014
Aflevering 50, gepubliceerd op 11-12-2014 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Belanghebbende exploiteert een elektriciteits- en gasnetwerk in onder meer de gemeente Blaricum. De gemeente heeft aan belanghebbende een voorlopige aanslag in de precariobelasting opgelegd voor het hebben van kabels en leidingen in voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond. Het hof oordeelt dat exploitatieovereenkomsten uit het verleden de precariobelasting over het elektriciteits- en gasnetwerk niet verhinderen. Het hof heeft namelijk vastgesteld dat belanghebbende in civiel-juridische zin niet de rechtsopvolger is van de partij die betrokken is bij de overeenkomsten. Het hof verwerpt de stellingen van belanghebbende dat de overeenkomsten ook jegens haar van toepassing zijn omdat de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet dat met zich meebrengen, omdat sprake is van vereenzelviging van belanghebbende en de dochtervennootschappen, en omdat sprake is van derdenbedingen ten behoeve van belanghebbende. De voorlopige aanslag wordt wel verminderd omdat het hof de schatting door de gemeente van de lengte van de kabels en leidingen niet overtuigend acht.

NTFR 2014/2890 - Verordening reclamebelasting Dongeradeel is verbindend

ECLI:NL:GHARL:2014:8134, datum uitspraak 22-10-2014, publicatiedatum 27-10-2014
Aflevering 50, gepubliceerd op 11-12-2014 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Belanghebbende, een drukkerij, krijgt een aanslag reclamebelasting van € 390 voor het hebben van een aard- en nagelvaste openbare aankondiging. De rechtbank heeft de Verordening reclamebelasting 2011 van de gemeente Dongeradeel onverbindend verklaard, omdat deze volgens de rechtbank leidt tot een willekeurige belastingheffing (Rechtbank Noord-Nederland 25 april 2013, nr. 11/01159, NTFR 2013/1472). Voor het onderscheid tussen losstaande reclameobjecten, die niet aard- en nagelvast bevestigd zijn en niet in de heffing worden betrokken, en objecten die wel aard- en nagelvast bevestigd zijn en wel in de heffing worden betrokken, vindt de rechtbank geen rechtvaardigingsgrond aanwezig. Het hof acht in de beperking van de perceptiekosten wel een rechtvaardigingsgrond aanwezig. Een extra bedrag van € 10.700 – zijnde 14% van de over de jaren 2011 en 2012 gemiddelde opbrengst – aan jaarlijkse perceptiekosten die gemaakt zouden moeten worden indien tevens losstaande objecten in de heffing worden betrokken, is onevenredig mede gelet op de omstandigheid dat slechts twee belastingplichtigen met alleen losstaande objecten erbij komen. De overige losstaande objecten zijn al in de heffing betrokken, omdat de desbetreffende belastingplichtigen tevens aard- en nagelvaste reclameobjecten hebben.

NTFR 2014/2891 - Legesverordening gemeente Groningen blijft binnen opbrengstlimiet

ECLI:NL:GHARL:2014:7455, datum uitspraak 30-09-2014, publicatiedatum 03-10-2014
Aflevering 50, gepubliceerd op 11-12-2014 met annotatie van mr. B.S. Kats
Belanghebbende heeft een bouwvergunning aangevraagd voor het oprichten van een woongebouw. De gemeente Groningen brengt € 961.460 aan leges in rekening. Voor de rechtbank en het hof stelt belanghebbende dat de tarieventabel 2008 niet voldoet aan de opbrengstlimiet. In het bijzonder stelt belanghebbende dat de baten structureel te laag zijn geraamd. Aan de hand van recente arresten van de Hoge Raad (HR 24 april 2009, nr. 07/12961, NTFR 2009/1002, HR 6 januari 2012, nr. 10/03677, NTFR 2012/135 en HR 4 april 2014, nr. 12/02475, NTFR 2014/1250) zet het hof uiteen hoe de bewijslast moet worden verdeeld. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de heffingsambtenaar het vereiste inzicht in de ramingen van de baten heeft verschaft. De grieven betreffende de deugdelijkheid van een in opdracht van de gemeente uitgevoerd onderzoek naar de kostendekkendheid van de legesverordening en het achteraf opstellen van de begroting slagen niet. Ten aanzien van de stelling dat de baten structureel te laag worden geraamd, overweegt het hof dat de gekozen ramingsmethodiek, uitgaande van een vijfjaarsgemiddelde, een acceptabele wijze van ramen is, te meer daar het gemiddelde is opgehoogd toen duidelijk was dat het resultaat op de bouwleges fors positief zou zijn. Het hof acht belanghebbende niet geslaagd in het bewijs van haar stelling dat het overzicht ‘Input begroting 2008 bouwleges’ feitelijk en opzettelijk onjuist is weergegeven. De grieven van belanghebbende tegen de egalisatie waarbij er substantiële verschillen zijn tussen de gerealiseerde opbrengsten van de bouwleges en de gerealiseerde lasten ter zake, slagen evenmin. Het hof acht het toepasselijke tarief niet onredelijk of willekeurig. Dit oordeel wordt niet anders doordat belanghebbende stelt dat de werkelijke kosten ad € 53.295 – wat er ook zij van de door belanghebbende gemaakte berekening – niet in verhouding staan tot het bedrag van de geheven aanslag. Tussen de hoogte van de geheven leges en de omvang van de ter zake van gemeentewege verstrekte diensten, dan wel door de gemeente gemaakte kosten, is namelijk geen rechtstreeks verband vereist.

NTFR 2014/2892 - Door bedrijfshuuradviescommissie van KvK bepaalde huurprijs is niet bruikbaar voor vaststelling WOZ-waarde winkelpand

ECLI:NL:GHARL:2014:7739, datum uitspraak 07-10-2014, publicatiedatum 17-10-2014
Aflevering 50, gepubliceerd op 11-12-2014 met annotatie van mr. R. van den Berg MRE
Belanghebbende is eigenaresse van een verhuurd winkelpand. Het huurcontract van tien jaar liep in 2010 af. In het kader van een verlenging van het huurcontract voor vijf jaar hebben belanghebbende en de huurder de bedrijfshuuradviescommissie van de Kamer van Koophandel ingeschakeld, omdat zij het niet eens over de huurprijs konden worden. Deze commissie heeft de huurprijs per 1 mei 2010 vastgesteld op € 96.802 per jaar. De gemeente is voor de WOZ-waarde per 1 januari 2011 uitgegaan van een jaarlijkse huurprijs van € 122.479. De kapitalisatiefactor van 14,7 is niet in geschil. Volgens het hof slagen beide partijen niet in hun bewijslast. De gemeente heeft volgens het hof namelijk onvoldoende rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdiepingen van het pand niet afzonderlijk kunnen worden verhuurd, niet bruikbaar zijn als winkelruimte en ook niet tot woonruimte kunnen worden verbouwd. De door de bedrijfshuuradviescommissie bepaalde huurprijs acht het hof niet bruikbaar voor de bepaling van de WOZ-waarde, omdat deze niet in de markt tot stand is gekomen en is gebaseerd op oude huurprijzen van vergelijkingspanden. Het hof bepaalt de gezochte huurwaarde in goede justitie op € 100.000.

NTFR 2014/2893 - Navordering zonder nieuw feit niet mogelijk bij onjuiste opvatting van heffingsambtenaar omtrent formele recht

ECLI:NL:HR:2014:3442, datum uitspraak 28-11-2014, publicatiedatum 28-11-2014
Aflevering 50, gepubliceerd op 11-12-2014 met annotatie van mr. I.R.J. Thijssen
Aan belanghebbende is een bouwvergunning eerste fase verleend. Ter zake daarvan zijn aan belanghebbende aanslagen bouwleges opgelegd naar het (hogere) tarief voor het verlenen van een reguliere bouwvergunning. Nadat belanghebbende daarover contact had opgenomen, heeft de heffingsambtenaar de aanvankelijke aanslagen verminderd tot nihil en nieuwe (primitieve) aanslagen opgelegd ter zake van het (lagere) tarief voor het verlenen van een bouwvergunning eerste fase. De heffingsambtenaar is daarbij ten onrechte ervan uitgegaan dat het opleggen van een tweede primitieve aanslag voor het verlenen van dezelfde vergunning mogelijk is. De nieuwe aanslagen zouden als navorderingsaanslagen in stand kunnen blijven, mits aan de vereisten voor navordering is voldaan. Navordering zonder nieuw feit zou mogelijk kunnen zijn bij een kenbare vergissing van de inspecteur. Volgens de Hoge Raad is echter geen sprake van een dergelijke vergissing nu de handelwijze van de inspecteur berustte op een onjuiste opvatting omtrent het formele recht. Bij de inspecteur was geen sprake van een vergissing die ertoe heeft geleid dat zijn wil niet overeenstemde met datgene wat in de verminderingsbeschikking is vastgelegd. Navordering is derhalve niet geoorloofd, ook niet nu de fout voor belanghebbende aanstonds kenbaar was.

NTFR 2014/2894 - President Hof Arnhem-Leeuwarden doet strafrechtelijke aangifte tegen Ministerie van Financiën wegens beïnvloeding getuigen

Aflevering 50, gepubliceerd op 11-12-2014 met annotatie van mr. A.E.H. van der Voort Maarschalk
Bij brief van 11 november 2014 heeft de president van Hof Arnhem-Leeuwarden bij de hoofdofficier van justitie te Arnhem aangifte gedaan van verdenking van het door of namens het Ministerie van Financiën instrueren van twee rijksambtenaren die als getuigen zijn gehoord in een fiscale KB-Luxzaak, kennelijk om de vrijheid van deze getuigen om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter een verklaring af te leggen te beïnvloeden (art. 285a Sr.).

NTFR 2014/2895 - Versnelde behandeling in anonieme tipgever-zaak van Hof Arnhem-Leeuwarden

ECLI:NL:HR:2014:3529, datum uitspraak 05-12-2014, publicatiedatum 05-12-2014
Aflevering 50, gepubliceerd op 11-12-2014 met annotatie van mr. A.E.H. van der Voort Maarschalk
In het hoger beroep tegen de uitspraak van Rechtbank Gelderland 6 juni 2013, NTFR 2013/1554, heeft Hof Arnhem-Leeuwarden ter zitting aan twee belastingambtenaren gevraagd naar de naam van de anonieme tipgever. Deze twee ambtenaren die als getuige werden gehoord, hebben deze naam niet gegeven omdat ze de instructie hadden te zwijgen. Naar aanleiding daarvan heeft de president van Hof Arnhem-Leeuwarden namens het hof strafrechtelijk aangifte gedaan tegen het Ministerie van Financiën wegens het beïnvloeden van getuigen. Los daarvan hebben de twee belastingambtenaren cassatieberoep ingesteld tegen het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van Hof Arnhem-Leeuwarden. De staatssecretaris van Financiën heeft verzocht om versnelde behandeling van dit cassatieberoep. De Hoge Raad heeft het verzoek ingewilligd.

NTFR 2014/2896 - Hof kon afzien van oproepen en horen van oud-ambtenaar van belastingdienst als getuige

ECLI:NL:HR:2014:3327, datum uitspraak 21-11-2014, publicatiedatum 21-11-2014
Aflevering 50, gepubliceerd op 11-12-2014 met annotatie van mr. J.M. Sitsen
Belanghebbende heeft voor Hof Den Bosch vergeefs een oud-ambtenaar van de Belastingdienst opgeroepen als getuige. Volgens belanghebbende heeft de oud-ambtenaar de aan haar opgelegde naheffingsaanslag vastgesteld en is in bezwaar het mandaatvoorschrift overtreden. Daarover kan de oud-ambtenaar volgens belanghebbende opheldering verschaffen. Het hof (7 november 2012, nr. 10/00362, NTFR 2014/2643) heeft besloten om de getuige niet zelf op te roepen. Daarover klaagt belanghebbende in cassatie, echter zonder succes. Uit het dossier blijkt namelijk dat een ander dan de oud-ambtenaar de uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Reeds hierom kon het hof afzien van het oproepen en horen van de oud-ambtenaar als getuige. De klacht van belanghebbende dat het hof ten onrechte de boete niet verder heeft verminderd wegens overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep, treft wel doel. De behandeling in hoger beroep heeft namelijk bijna tweeënhalf jaar geduurd. Daarom vermindert de Hoge Raad de boete met 5%.

NTFR 2014/2897 - Forfaitaire vergoeding voor rechtsbijstand is niet discriminatoir voor particulieren

ECLI:NL:HR:2014:3320, datum uitspraak 21-11-2014, publicatiedatum 21-11-2014
Aflevering 50, gepubliceerd op 11-12-2014 met annotatie van mr. E.C.G. Okhuizen
Belanghebbende, een particulier, heeft op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht een forfaitaire vergoeding ontvangen voor in beroep gemaakte kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. In cassatie stelt belanghebbende dat de forfaitaire regeling voor deze kosten, die geen onderscheid maakt tussen particulieren enerzijds en OB-ondernemers anderzijds, discriminatoir is. Voor particulieren behoort de ter zake van die rechtsbijstand in rekening gebrachte omzetbelasting namelijk tot de kosten daarvan, terwijl ondernemers die omzetbelasting in aftrek kunnen brengen. De Hoge Raad onderschrijft de stelling van belanghebbende niet. De wetgever is met het eenvoudig toepasbare forfaitaire systeem namelijk gebleven binnen de hem toekomende ruime beoordelingsmarge. Niet kan worden gezegd dat de door belanghebbende gestelde benadeling leidt tot een verboden discriminatie.

NTFR 2014/2898 - Omkering en verzwaring bewijslast wegens niet doen vereiste aangifte geldt ook bij verliesverrekening

ECLI:NL:GHARL:2014:8029, datum uitspraak 21-10-2014, publicatiedatum 31-10-2014
Aflevering 50, gepubliceerd op 11-12-2014 met annotatie van mr. dr. N. Djebali
Belanghebbende verrichtte werkzaamheden als keuringsarts. Naar aanleiding van de bevindingen van een bij hem ingesteld boekenonderzoek, heeft de inspecteur door middel van het opleggen van de onderhavige (navorderings)aanslagen voor de jaren 2005, 2006 en 2007 diverse correcties (omzetcorrecties en diverse correcties met betrekking tot aftrekposten) doorgevoerd. Voorts zijn vergrijpboeten aan belanghebbende opgelegd. De rechtbank heeft belanghebbende ten dele in het gelijk gesteld (onder meer vernietiging van de boetebeschikkingen). In hoger beroep concludeert het hof via de weg van de normale bewijsregels dat belanghebbende de vereiste aangiften voor 2005 en 2006 niet heeft gedaan. Hij heeft zowel absoluut als relatief bezien aanzienlijke bedragen bewust verzwegen in de aangiften, waardoor aanzienlijke bedragen aan belasting – als gevolg van verliesverrekening – niet zouden zijn geheven. Daarom wordt de bewijslast door het hof omgekeerd en verzwaard. De schattingen van de inspecteur acht het hof niet onredelijk. In het verzwaarde tegenbewijs acht het hof belanghebbende vervolgens niet geslaagd. Voor 2007 is niet in geschil dat omkering en verzwaring van de bewijslast niet aan de orde is. Met betrekking tot de opgelegde vergrijpboeten is het hof van oordeel dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van opzet aan de zijde van belanghebbende. Het hof gelooft belanghebbende dat hij naar beste weten zijn adviseur van de voor de aangiften relevante informatie heeft voorzien.

NTFR 2014/2899 - Opzettelijk te hoge teruggaaf IB/PVV gevraagd rechtvaardigt een boete van 50%

ECLI:NL:GHARL:2014:3673, datum uitspraak 08-05-2014, publicatiedatum 12-05-2014
Aflevering 50, gepubliceerd op 11-12-2014 met annotatie van mr. T.A.D. van Wordragen
Belanghebbende heeft overeenkomstig zijn aangifte IB/PVV voor 2009 een teruggaaf ontvangen. Deze teruggaaf is te hoog doordat er een te hoog bedrag aan loonheffing is opgenomen in de aangifte. Aan belanghebbende is een boete van 50% opgelegd, te weten € 2.500. Belanghebbende erkent dat hij voor het jaar 2010 willens en wetens een te hoog bedrag aan voorheffing in zijn aangifte heeft vermeld. Hij ontkent dit voor het jaar 2009. Het hof kent aan de omstandigheid dat belanghebbende voor het jaar 2010 heeft bekend, bewijskracht toe voor de boete over 2009. De inspecteur is geslaagd in zijn bewijslast. In verband met de financiële omstandigheden van belanghebbende vermindert het hof de boete tot € 1.500.

NTFR 2014/2900 - Adreswijziging te laat doorgegeven: bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard

ECLI:NL:GHARL:2014:8288, datum uitspraak 28-10-2014, publicatiedatum 07-11-2014
Aflevering 50, gepubliceerd op 11-12-2014 met annotatie van mr. T.A.D. van Wordragen
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag LB opgelegd. Eerst nadat belanghebbende een dwangbevel had ontvangen, heeft zij bezwaar aangetekend tegen de naheffingsaanslag. Omdat dit na de wettelijke bezwaartermijn is, heeft de inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft de inspecteur in het gelijk gesteld. In hoger beroep stelt belanghebbende het aanslagbiljet niet te hebben ontvangen, mogelijk als gevolg van een adreswijziging. Het hof is echter van oordeel dat het – mogelijk – niet ontvangen van het aanslagbiljet door belanghebbende niet kan worden toegeschreven aan een onjuiste adressering van het biljet door de inspecteur. Op het moment dat de inspecteur het biljet aan belanghebbende heeft verzonden, had belanghebbende namelijk nog niet een adreswijziging bij de Kamer van Koophandel doorgegeven. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is volgens het hof evenmin sprake, zodat het bezwaar volgens het hof terecht niet-ontvankelijk is verklaard.

NTFR 2014/2902 - Gelet op eerdere verzuimen geen reden tot matiging hoog aantal verzuimboetes

ECLI:NL:RBGEL:2014:6735, datum uitspraak 28-10-2014, publicatiedatum 28-10-2014
Aflevering 50, gepubliceerd op 11-12-2014 met annotatie van mr. J.M. van der Vegt
Aan belanghebbende zijn 61 verzuimboetes van € 246 opgelegd vanwege het niet voldoen van belasting zware motorrijtuigen (BZM). In geschil is of dat terecht is. Belanghebbende heeft aangevoerd dat, gezien het aantal en de hoogte van de opgelegde boetes, sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel.

NTFR 2014/2903 - Geen proceskostenvergoeding beroep omdat sprake is van een kennelijke en kenbare fout

ECLI:NL:RBGEL:2014:5797, datum uitspraak 16-09-2014, publicatiedatum 29-10-2014
Aflevering 50, gepubliceerd op 11-12-2014 met annotatie van mr. N. ten Broek
Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de aan hem toegekende proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase. De heffingsambtenaar van de gemeente had hem namelijk € 235 toegekend in plaats van € 243 waarop hij volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) recht heeft. De heffingsambtenaar heeft zijn fout na het indienen van het beroepschrift gecorrigeerd. Rechtbank Gelderland oordeelt dat belanghebbende geen recht heeft op een proceskostenvergoeding voor het beroep, omdat het verzoeker kenbaar kon zijn dat de heffingsambtenaar niet beoogd heeft verzoeker minder te doen toekomen dan waarop hij op grond van het Bpb recht had, nu uitdrukkelijk is overwogen dat de kosten in overeenstemming met het Bpb zijn berekend. Er is aldus sprake geweest van een kennelijke en kenbare fout. Verzoeker heeft niet betwist dat hij niet eerst heeft geprobeerd om dit in overleg op te lossen, terwijl evenmin gronden zijn aangevoerd waarom dit niet mogelijk zou zijn geweest. Het aanvullende bedrag van € 8 is voldaan voordat de beroepstermijn was verstreken. In al deze omstandigheden in samenhang bezien ziet de rechtbank aanleiding het verzoek om toekenning van een proceskostenvergoeding af te wijzen. Er is in deze omstandigheden immers geen sprake van kosten die verzoeker redelijkerwijs heeft moeten maken.

NTFR 2014/2904 - Vertrouwensbeginsel: recht op toepassing overgangsregeling oldtimers

ECLI:NL:RBGEL:2014:6730, datum uitspraak 28-10-2014, publicatiedatum 28-10-2014
Aflevering 50, gepubliceerd op 11-12-2014 met annotatie van mr. C.J.D. Warren
Belanghebbende heeft een verzoek ingediend om in aanmerking te komen voor de overgangsregeling oldtimers. De inspecteur heeft het verzoek afgewezen. Rechtbank Gelderland is van oordeel dat de inspecteur voor de heffing van motorrijtuigenbelasting terecht en zonder strijd met de Europese regelgeving is uitgegaan van de in art. 2 Wet MRB 1994 genoemde nationale begrippen. Op basis van de technische kwalificaties oordeelt de rechtbank dat de inspecteur het motorrijtuig terecht als bestelauto heeft aangemerkt, conform art. 2, onderdeel c, Wet MRB 1994. Belanghebbende komt op grond van de wet dan ook niet in aanmerking voor toepassing van de overgangsregeling voor oldtimers. Beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel slaagt evenwel. De inspecteur heeft belanghebbende in een brief laten weten dat als hij de rekening over de eerste helft van 2014 op tijd betaalde, hij zou deelnemen aan de overgangsregeling. Belanghebbende kan hieraan vertrouwen ontlenen. Blijkens de aanhef van de brief wordt specifiek ingegaan op verzoek van belanghebbende. Belanghebbende kon en behoefde niet te begrijpen dat sprake was van een algemene brief van algemene informatieve aard. In de brief is voorts geen voorbehoud gemaakt.

NTFR 2014/2905 - Administratie- en bewaarplicht van coffeeshop zijn niet geschonden; informatiebeschikking ten onrechte genomen

ECLI:NL:RBNNE:2014:5210, datum uitspraak 23-10-2014, publicatiedatum 30-10-2014
Aflevering 50, gepubliceerd op 11-12-2014 met annotatie van mr. drs. R. Steenman
Belanghebbende exploiteert in de vorm van een vennootschap onder firma een coffeeshop. De inspecteur verwerpt bij informatiebeschikking de administratie omdat hij van mening is dat niet voldaan wordt aan de administratie- en bewaarplicht. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende hieraan wel voldoet. De rechtbank stelt voorop dat belanghebbende op een systematische wijze de inkoop van softdrugs moet vastleggen (HR 31 mei 2013, nr. 11/03452 en 11/03456, NTFR 2013/1220). De omstandigheid dat er administratief negatieve kassen ontstaan, wordt veroorzaakt door de bijzondere aard van de onderneming, waarbij de leverancier buiten het zicht van de opsporingsautoriteiten wil blijven. Een afwijking van de kasadministratie van hetgeen in het normale handelsverkeer gebruikelijk is, is volgens de rechtbank daarom gerechtvaardigd. Ook wordt, anders dan de inspecteur stelt, de kasadministratie niet op basis van afgeleide ontvangsten gevoerd. De inkoop- en voorraadadministratie wordt zodanig gevoerd dat met het geheel aan registraties een sluitende verbandcontrole op de geld- en goederenbeweging mogelijk is vanaf het moment van inkoop tot het moment van verkoop. De rechtbank kan de inspecteur niet volgen in zijn redenering dat de geconstateerde brutowinstpercentages absoluut en relatief laag zijn. De enkele verwijzing naar gegevens van het Trimbos-instituut en de politie vindt de rechtbank onvoldoende. Dit geldt temeer nu belanghebbende stelt dat de inspecteur gebruik heeft gemaakt van een foutieve berekening voor het verschil tussen het gebruikelijke brutowinstpercentage en het uit de administratie van belanghebbende af te leiden brutowinstpercentage. Voor de bepaling van de hoogte van de immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn laat de rechtbank die termijn aanvangen op het moment van het bezwaar tegen een eerder genomen informatiebeschikking. Deze informatiebeschikking die op basis van hetzelfde boekenonderzoek is genomen, was vernietigd wegens een onjuiste tenaamstelling.

NTFR 2014/2906 - Geen vrijstellingsmethode op basis van vertrouwensbeginsel voor inkomsten uit Zuid-Korea voor sporter

ECLI:NL:HR:2014:3509, datum uitspraak 05-12-2014, publicatiedatum 05-12-2014
Aflevering 50, gepubliceerd op 11-12-2014
Belanghebbende, inwoner van Nederland, heeft als professioneel sporter inkomsten uit Japan en Zuid-Korea genoten. Hierop is bronbelasting ingehouden. Bij het opleggen van voorlopige aanslagen IB 2009 en 2010 is met betrekking tot de buitenlandse inkomsten voor de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting – na aangifte en bezwaar – de zogenoemde vrijstellingsmethode toegepast. Bij het vaststellen van de onderhavige definitieve aanslag IB 2009 is dat voor de inkomsten uit Zuid-Korea teruggedraaid en is de verrekenmethode toegepast. Belanghebbende erkent dat dit in overeenstemming is met de toepasselijke regelgeving, maar hij beroept zich op het vertrouwensbeginsel. Hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2014/1151) heeft het beroep op het vertrouwensbeginsel verworpen. De aard van de voorlopige aanslagregeling, ook na een daartegen gemaakt bezwaar, verzet zich volgens het hof namelijk ertegen dat belanghebbende met succes een beroep kan doen op gewekt vertrouwen. Belanghebbende heeft de kwestie van de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van de inkomsten uit sportbeoefening in Zuid-Korea niet uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de inspecteur voorgelegd.

NTFR 2014/2907 - Aan naar Nieuw-Zeeland vertrokken belastingplichtige opgelegde aanslagen zijn rechtsgeldig bekendgemaakt

ECLI:NL:HR:2014:3508, datum uitspraak 05-12-2014, publicatiedatum 05-12-2014
Aflevering 50, gepubliceerd op 11-12-2014
Aan belanghebbende zijn op haar Nederlandse adres aangiftebiljetten uitgereikt die door haar zijn ontvangen. Op 18 oktober 2005 heeft belanghebbende zich uitgeschreven in de GBA. Als nieuw adres heeft zij a-straat 1 te Z Nieuw-Zeeland opgegeven. Op 23 juni 2006 en op 18 december 2006 heeft belanghebbende volmachten aan de inspecteur verzonden, waarin een ander adres van (de vader van) belanghebbende is vermeld. De inspecteur heeft met dagtekeningen 24 november 2006, 31 augustus 2007 en 29 september 2007 de onderhavige belastingaanslagen met boeten aan belanghebbende opgelegd. De biljetten zijn verzonden naar het adres a-straat 1 te Z Nieuw-Zeeland. In december 2008 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt, welk bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard door de inspecteur. Met betrekking tot de belastingaanslagen is dat volgens Hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2014/1451) terecht. De onjuiste adressering ligt namelijk, kort gezegd, in de risicosfeer van belanghebbende nu zij niet of niet duidelijk een adreswijziging aan de inspecteur heeft doorgegeven. Derhalve zijn de belastingaanslagen op de juiste wijze bekendgemaakt en zijn de bezwaren veel te laat ingediend. Met betrekking tot de boeten geldt echter dat te dezen geen zekerheid is verkregen dat de aanslagbiljetten daadwerkelijk op het adres van belanghebbende zijn aangeboden of ontvangen. Nu zij eerst in december 2008, via een beslag, heeft vernomen dat zij was beboet, is belanghebbende volgens het hof niet in verzuim met de te late indiening van het bezwaar. Vervolgens wordt de vergrijpboete over 2001 vernietigd door het hof, omdat deze buiten de wettelijke termijn is opgelegd. De opgelegde verzuimboete over 2003 wordt echter gehandhaafd.

NTFR 2014/2908 - Eigen LGO vormt geen derde staat

ECLI:NL:GHARL:2014:7988, datum uitspraak 14-10-2014, publicatiedatum 24-10-2014
Aflevering 50, gepubliceerd op 11-12-2014 met annotatie van prof. dr. Q.W.J.C.H. Kok
F nv, een op de Nederlandse Antillen gevestigde vennootschap, had een belang van 4,25% in belanghebbende. Op 27 maart 2002 heeft belanghebbende deze aandelen ingekocht. Ter zake van deze inkoop heeft de inspecteur dividendbelasting van belanghebbende nageheven naar het 15%-BRK-tarief. Belanghebbende bestrijdt de naheffingsaanslag voor het hof, echter zonder succes. Het hof zet uiteen dat het voordeel ter zake van de onderhavige inkoop zowel voor de toepassing van de Wet DB 1965 als voor de BRK als dividend moet worden aangemerkt en niet als vervreemdingswinst. Voorts maakt belanghebbende volgens het hof niet aannemelijk dat sprake is van een gelijkgestelde deelneming. Ten overvloede gaat het hof nog in op de EU-aspecten van deze zaak. Volgens het hof is met betrekking tot een eigen LGO geen sprake van een derde land maar van een zuiver interne aangelegenheid. Mocht dit anders zijn, dan is de onderhavige heffing niettemin, vanwege de standstillbepaling, niet in strijd met het vrije kapitaalverkeer.