Aflevering 22

Gepubliceerd op 27 mei 2025

NTFR 2025/864 - Box 3: een soort-ab in Staat-bv

Aflevering 22, gepubliceerd op 27-05-2025 geschreven door prof. dr. J.P. Boer
De maatschappelijke kosten van het box 3-debacle zijn enorm. De budgettaire derving als gevolg van de ‘Uitspraak Hoge Raad box 3’, zoals de tegenvaller in de Miljoenennota 2025 (p. 48) met subtiele bewoordingen buiten de eigen invloedssfeer van het kabinet lijkt te zijn geplaatst, bedraagt voor de jaren tot en met 2026 circa € 10 miljard. Inmiddels is duidelijk dat een nieuw box 3-systeem pas op zijn vroegst in 2028 zal worden ingevoerd, zodat hier nog één jaar en € 2,55 miljard bij komt.1 Voorts vergt de hersteloperatie de inzet van 1.575 fte’s voor de behandeljaren 2024 tot en met 2026.2 Ook hier komt dus een jaartje bij. Dan vergeet ik nog de kosten te noemen in verband met de ICT-operatie, alsmede de extra capaciteit die benodigd is voor invoering van de Wet werkelijk rendement box 3 in 2028. Het zijn duizelingwekkende getallen die wat betreft de afhandeling van het box 3-dossier – zeker in de huidige krappe arbeidsmarkt – het schier onmogelijke van de Belastingdienst vraagt.

NTFR 2025/883 - A-G Ettema belicht omzetbelastingvrijstelling voor collectief vermogensbeheer

ECLI:NL:PHR:2025:492, datum uitspraak 25-04-2025, publicatiedatum 25-04-2025
Aflevering 22, gepubliceerd op 27-05-2025 met annotatie van mr. drs. W.A.P. Nieuwenhuizen
Belanghebbende is een pensioenfonds. Zij voert collectieve pensioenregelingen uit. Dit zijn middelloonregelingen met het karakter van een uitkeringsovereenkomst. In het algemeen wordt aangenomen dat pensioenfondsen hoofdzakelijk prestaties verrichten die vallen onder de financiële vrijstellingen van art. 11 Wet OB 1968. De pensioenpremies zijn niet aan de heffing van omzetbelasting onderworpen. Daartegenover staat dat een pensioenfonds geen aftrekrecht heeft. De omzetbelasting vormt dus een belangrijke kostenpost. Daarin ligt het belang om uitbestede diensten ook onder een omzetbelastingvrijstelling te brengen. Deze zaak gaat primair over de vraag of de vrijstelling van art. 11 lid 1 onderdeel i onder 3° Wet OB 1968 voor het beheer van door beleggingsfondsen en beleggingsmaatschappijen ter collectieve belegging bijeengebrachte vermogens op de diensten van de vermogensbeheerders aan belanghebbende kan worden toegepast. Die vraag speelt ook in de inhoudelijk samenhangende zaak met zaaknummer 20/04218. Bij deze zaken gaat een gemeenschappelijke bijlage waarin A-G Ettema deze gemeenschappelijke rechtsvraag beschouwt. De onderhavige zaak gaat daarnaast over de vraag of de diensten van de fiduciair vermogensbeheerders aan belanghebbende als bemiddeling in de zin van art. 11 lid 1 onderdeel i onder 2° Wet OB 1968 kunnen worden aangemerkt en op die grond zijn vrijgesteld.

NTFR 2025/897 - Afschrijving gebruikte auto moet worden bepaald op basis van CO2-uitstoot van auto zelf en niet van referentie-auto

ECLI:NL:HR:2025:242, datum uitspraak 14-02-2025, publicatiedatum 14-02-2025
Aflevering 22, gepubliceerd op 27-05-2025
Ter zake van de registratie van een uit Duitsland afkomstige gebruikte auto heeft de inspecteur BPM van belanghebbende nageheven. Voor hof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2023:4101) was in geschil of de afschrijving moet worden gebaseerd op de CO2-uitstoot van de auto zelf (100 gr. per km) of op de lagere CO2-uitstoot van een referentieauto. Het hof oordeelde, conform het standpunt van de inspecteur, dat van de referentie-auto moet worden uitgegaan. In cassatie houdt die beslissing geen stand. Zoals is beslist in HR 22 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1703, NTFR 2024/138 moet de afschrijving worden gebaseerd op de CO2-uitstoot van de geregistreerde auto zelf. De Hoge Raad doet zelf de zaak af en vermindert de naheffingsaanslag.

NTFR 2025/898 - Geen vergoeding immateriële schade ondanks dat redelijke termijn in BPM-zaak in cassatie is overschreden

ECLI:NL:HR:2025:336, datum uitspraak 28-02-2025, publicatiedatum 28-02-2025
Aflevering 22, gepubliceerd op 27-05-2025
Ter zake van de registratie op 13 juni 2018 van een uit een andere Unie-lidstaat gebruikte auto is aan belanghebbende een naheffingsaanslag BPM opgelegd. Daarbij heeft de inspecteur voor de bepaling van de handelsinkoopwaarde gebruik gemaakt van een koerslijst van AutotelexPro. Belanghebbende heeft zich in hoger beroep beroepen op een koerslijst van Eurotax, waaruit een lagere handelsinkoopwaarde volgt als de waardedrukkende factoren 'bijstelling markt- en dealersituatie' worden toegepast. Hof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2022:2605) heeft dat standpunt verworpen, maar de Hoge Raad casseert de hofuitspraak onder verwijzing naar de gronden van het arrest van 28 februari 2025, ECLI:NL:HR:2025:248.

NTFR 2025/903 - A-G Koopman: dat belanghebbende niet zelf bezwaar heeft gemaakt tegen IB-aanslag van partner is niet verwijtbaar, zodat zij zelf beroep kan instellen

ECLI:NL:PHR:2025:357, datum uitspraak 21-03-2025, publicatiedatum 04-04-2025
Aflevering 22, gepubliceerd op 27-05-2025 met annotatie van mr. J. van de Merwe
Deze zaak gaat over een vrouw (belanghebbende) van wie met toepassing van art. 2.17 Wet IB 2001 specifieke zorgkosten in aftrek zijn gebracht in de aangifte van haar partner. Toen de aftrekpost bij de aanslagregeling werd gecorrigeerd, maakte de vrouw als gemachtigde van haar partner bezwaar. Dit bezwaar werd niet geheel gehonoreerd en de vrouw stelde beroep in. Dit deed zij echter niet als gemachtigde, maar ‘op eigen naam’, omdat haar relatie met de partner inmiddels was beëindigd en zij – naar zij in cassatie stelt – omwille van haar veiligheid helemaal geen contact meer kon hebben met haar ex-partner. De vraag die in deze conclusie centraal staat, is onder welke voorwaarden art. 26a lid 2 AWR en art. 6:13 Awb toelaten dat een procedure die in de bezwaarfase is gestart door de partner aan wie de aanslag is opgelegd, in de beroepsfase (en daarna) wordt overgenomen (en voortgezet) door de niet-aangeslagen partner.

NTFR 2025/910 - A-G Koopman: bevoegdheid tot aansprakelijkstelling moet ruimte laten voor belangenafweging

ECLI:NL:PHR:2025:435, datum uitspraak 25-04-2025, publicatiedatum 02-05-2025
Aflevering 22, gepubliceerd op 27-05-2025 met annotatie van mr. H.A.S. Roozeboom
Deze conclusie gaat over de bestuurdersaansprakelijkheid en meer in het bijzonder over de meldingsregeling bij betalingsonmacht. De Hoge Raad heeft in deze zaak in zijn tussenbeslissing van 6 oktober 2023, ECLI:NL:HR:2023:1371, NTFR 2023/1742 aan het HvJ gevraagd of die meldingsregeling strijdig is met het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel. Het antwoord op die vraag was: nee (HvJ EU 14 november 2024, zaak C-613/23, ECLI:EU:C:2024:961, NTFR 2024/2003).