Aflevering 50

Gepubliceerd op 12 december 2019

NTFR 2019/3022 - Waarom de earningsstrippingmaatregel niet in strijd met het primaire Unierecht is

Aflevering 50, gepubliceerd op 12-12-2019 geschreven door prof. dr. O.C.R. Marres
In de literatuur is al diverse malen ingegaan op de verhouding van de earningsstrippingmaatregel (art. 15b Wet VPB 1969) tot het primaire Unierecht.Zie bijvoorbeeld R. Bagci, P. Ruige en H. Vermeulen, ‘De earnings-strippingbepaling en de per-elementbenadering. Een Europeesrechtelijk analyse; noodzaak of anathema voor de interne markt?’, WFR 2018/153; D.S. Smit, ‘De Nederlandse implementatie van de earningstrippingbepaling uit ATAD1’, MBB 2018/11, S.P. van Mierlo en F.M. van der Zeijden, ‘Het EU-rechtelijke risico van de earningsstrippingmaatregel’, MBB 2019/2/8 en J.J. van den Broek, ‘De earningsstrippingmaatregel in strijd met de vrijheid van vestiging’, NTFR 2019/1991. De nadruk ligt daarbij veelal op de samenloop met het regime van de fiscale eenheid. Art. 15b Wet VPB 1969 wordt immers op fiscale-eenheidsniveau toegepast, zodat salderingsvoordelen kunnen worden behaald. In grensoverschrijdende gevallen blijven die buiten bereik omdat fiscale-eenheidsvorming met een in het buitenland gevestigde groepsvennootschap in beginsel niet mogelijk is. Deze prima-facie-belemmering doet zich ook voor met betrekking tot vaste inrichtingen. Immers, vrijgestelde winst mag niet worden meegeteld bij de bepaling van de gecorrigeerde winst in de zin van art. 15b Wet VPB 1969, en evenmin mogen vrijgestelde rentebaten worden meegeteld bij de bepaling van het rentesaldo. Hierna ga ik in op de vraag of de genoemde prima-facie-belemmeringen in strijd komen met het primaire Unierecht (met name de vrijheid van vestigingHet fiscale-eenheidsregime is alleen van toepassing in situaties waarin zodanig invloed kan worden uitgeoefend dat de activiteiten van de dochtervennootschap kunnen worden bepaald; derhalve zal de vrijheid van vestiging van toepassing zijn (zie HvJ 13 november 2012, zaak C-935/11 (Test Claimants in the FII Group Litigation (II)), BNB 2013/28, punt 91; vgl. punt 98 voor de verhouding met derde landen). Ook in het geval van een buitenlandse vaste inrichting is de vrijheid van vestiging aan de orde. ).

NTFR 2019/3023 - Nota naar aanleiding van het verslag Eerste Kamer wetsvoorstellen Belastingpakket 2020 en ATAD2

Aflevering 50, gepubliceerd op 12-12-2019
Staatssecretaris Snel van Financiën heeft de Eerste Kamer de nota’s naar aanleiding van het verslag aangeboden over de tot het pakket Belastingplan 2020 behorende wetsvoorstellen Belastingplan 2020 (35 302), Overige fiscale maatregelen 2020 (35 303), Wet fiscale maatregelen Klimaatakkoord (35 304) en Wet bronbelasting 2021 (35 305). Ook heeft hij de nota naar aanleiding van het verslag op het implementatiewetsvoorstel ATAD2 bijgevoegd. De Eerste Kamer heeft in het verslag geen nadere vragen gesteld over de ook tot het Belastingpakket 2020 behorende wetsvoorstellen Wet afschaffing aftrek scholingsuitgaven (35 306), Wet implementatie richtlijn harmonisatie en vereenvoudiging handelsverkeer tussen lidstaten, en het gelijktijdig ingediende implementatievoorstel Wet implementatie EU-richtlijn meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies (DAC6) (35 255).

NTFR 2019/3024 - Nota n.a.v. verslag Eerste Kamer OFM 2020

Aflevering 50, gepubliceerd op 12-12-2019
De staatssecretaris van Financiën heeft op 6 december jl. de nota naar aanleiding van het verslag over het wetsontwerp OFM 2020 naar de Tweede Kamer gestuurd. De staatssecretaris beantwoordt vragen over het openbaar maken van vergrijpboeten, het aanpassen van de definitie van het begrip vaste inrichting in het kader van het Multilateraal Verdrag ter implementatie van aan belastingverdragen gerelateerde maatregelen ter voorkoming van grondslaguitholling en winstverschuiving (MLI) en het verstrekken van identificerende gegevens door financiële ondernemingen.

NTFR 2019/3026 - Terechte correcties wegens onzakelijke winstverdeling echtgenoten vof

ECLI:NL:GHSHE:2019:3401, datum uitspraak 13-09-2019, publicatiedatum 19-11-2019
Aflevering 50, gepubliceerd op 12-12-2019 met annotatie van mr. B. Jorissen
Belanghebbende heeft een fulltime dienstverband. Daarnaast exploiteerde hij sinds 2002 met zijn echtgenote een winkel in de vorm van een vof. Belanghebbende was gemiddeld vijf uur per week werkzaam voor de winkel, zijn echtgenote veertig tot vijftig uur. De sinds 2005 behaalde negatieve resultaten zijn volledig aan belanghebbende toegerekend. Na een boekenonderzoek concludeert de inspecteur dat de winstverdeling niet zakelijk is en corrigeert deze naar 50/50. Volgens het hof leveren de uit het boekenonderzoek gebleken feiten en omstandigheden een nieuw feit voor navordering op. Er is geen sprake van een ambtelijk verzuim van de inspecteur. Voorts oordeelt het hof dat in de overeengekomen resultaatverdeling, waarbij aan belanghebbende alle ondernemingsverliezen worden toegerekend, niet het economische belang van belanghebbende in de door de vof gedreven onderneming tot uitdrukking komt. De inspecteur heeft, door te accepteren dat 50% van het verlies van de vof bij belanghebbende in aanmerking wordt genomen, de aanslagen van belanghebbende eerder te laag dan te hoog vastgesteld.

NTFR 2019/3030 - Na overlijden betaalde specifieke zorgkosten van erflaatster niet bij erflaatster maar bij erfgenamen aftrekbaar

ECLI:NL:HR:2019:1905, datum uitspraak 06-12-2019, publicatiedatum 06-12-2019
Aflevering 50, gepubliceerd op 12-12-2019 met annotatie van mr. J. de Haan
Op 2 augustus 2015 is de moeder van belanghebbenden overleden. In de laatste weken van haar leven zijn zorgkosten gemaakt die belanghebbenden (de erfgenamen) na haar overlijden uit de onverdeelde boedel hebben betaald. Hof Den Haag (4 januari 2019, nr. 18/00732) oordeelde dat die zorgkosten als specifieke zorgkosten in aftrek kunnen komen op het inkomen van erflaatster over 2015. Hiertegen komt de staatssecretaris met succes in cassatie. Hoewel het voor de hand ligt dat specifieke zorgkosten in de laatste weken van het leven pas na het overlijden worden betaald, is dat moment van betalen volgens de Hoge Raad een beletsel om die kosten op het inkomen van erflaatster in aftrek te brengen. Art. 6.40 Wet IB 2001 bepaalt namelijk dat het tijdstip waarop aftrekbare uitgaven voor aftrek in aanmerking komen, het tijdstip van betaling is. Die na het overlijden door een erfgenaam betaalde zorgkosten kunnen alleen bij hemzelf als specifieke zorgkosten in aftrek worden gebracht met inachtneming van de voor die erfgenaam geldende drempel. Door het overlijden veranderen die kosten namelijk niet van aard. Dat was ook al zo onder de Wet IB 1964 (HR 15 juli 1986, nr. 23.413, ECLI:NL:HR:1986:BH4992 en nr. 23.800, ECLI:NL:HR:1986:AW7915).

NTFR 2019/3031 - A-G Wattel beantwoordt prejudiciële vragen van hof aan Hoge Raad over teruggaaf dividendbelasting voor Duits beleggingsfonds

ECLI:NL:PHR:2019:782, datum uitspraak 26-09-2019, publicatiedatum 24-10-2019
Aflevering 50, gepubliceerd op 12-12-2019 met annotatie van mr. D.C. Simonis
De belanghebbende is een Spezial-Sondervermögen, een naar Duits recht ingesteld open-ended beleggingsfonds zonder rechtspersoonlijkheid. Naar Duits recht is hij een doelvermogen. In zijn vermogen kan alleen geparticipeerd worden door niet-natuurlijke personen. Hij is vrijgesteld van Körperschaftsteuer en Gewerbesteuer. De belanghebbende is ingesteld door een Bank die vanaf zijn instelling als enige gerechtigd is tot zijn vermogen. Zijn vermogen wordt beheerd door een Kapitalverwaltungsgesellschaft die in eigen naam belegt, maar voor rekening en risico van Bank. Bewaarder (Depotbank) van de vermogenstitels is B. Bank is een Anstalt des öffentlichen Rechts met rechtspersoonlijkheid en is onderworpen aan Körperschaftsteuer en Gewerbesteuer. Zij is een (spaar)bank opgericht door Duitse gemeenten. Zij streeft naar winst, maar heeft ook tot taak het dienen van het Gemeinwohl. De belanghebbende heeft de inspecteur vergeefs met een beroep op art. 63 VWEU gevraagd om teruggaaf ex art. 10 Wet DB 1965 van de dividendbelasting ingehouden op dividenden op de Nederlandse aandelen waarin zijn vermogen deels is belegd. Hof Den Bosch 12 juli 2019, NTFR 2019/1997 heeft de Hoge Raad ex art. 27ga AWR prejudicieel de volgende vragen gesteld:

NTFR 2019/3034 - CPB: effect erfenissen en schenkingen op vermogensongelijkheid en de rol van belastingen

Aflevering 50, gepubliceerd op 12-12-2019
Ontvangers van erfenissen en schenkingen zijn relatief rijker dan leeftijdsgenoten die niets ontvangen. Desondanks hebben erfenissen en schenkingen tussen 2007 en 2015 niet geleid tot een toename van de vermogensongelijkheid. Dit staat in de publicatie ‘Effect van erfenissen en schenkingen op vermogensongelijkheid en de rol van belastingen’ van het Centraal Planbureau (CPB).

NTFR 2019/3039 - CO2-uitstoot van geïmporteerde Maserati kan niet volgens Scandinavische rekenmethode worden bepaald

ECLI:NL:PHR:2019:947, datum uitspraak 25-09-2019, publicatiedatum 11-10-2019
Aflevering 50, gepubliceerd op 12-12-2019 met annotatie van mr. H.A. Elbert
De inspecteur heeft van belanghebbende BPM nageheven in verband met de invoer vanuit een andere EU-lidstaat van een Maserati Gran Cabrio 4.7 die voor het eerst in een andere EU-lidstaat is toegelaten op 6 augustus 2010. Voor de auto is een typegoedkeuring verleend op basis waarvan de CO2–uitstoot 358 gram per kilometer is.

NTFR 2019/3040 - Hof verzuimt te onderzoeken of voor identieke Ford Mustangs op Nederlandse markt is uitgegaan van lagere CO2-uitstoot

ECLI:NL:PHR:2019:946, datum uitspraak 25-09-2019, publicatiedatum 11-10-2019
Aflevering 50, gepubliceerd op 12-12-2019 met annotatie van mr. H.A. Elbert
De inspecteur heeft van belanghebbende BPM nageheven in verband met de invoer vanuit Duitsland in 2015 van een gebruikte Ford Mustang GT V8 Coupé uit 2011. De auto komt oorspronkelijk uit de VS en is in 2011 in Duitsland ingevoerd en geregistreerd. Het gaat vermoedelijk om een model dat voor de Amerikaanse markt is gebouwd.

NTFR 2019/3041 - Rekenkamer presenteert rapport Autobelastingen als beleidsinstrument

Aflevering 50, gepubliceerd op 12-12-2019
De Algemene Rekenkamer heeft het rapport van haar onderzoek naar de autobelastingen gepresenteerd. Doel van het onderzoek was na te gaan of de prikkels in de autobelastingen bijdragen aan de twee hoofddoelen: een stabiele inkomstenstroom voor de overheid op basis van verdedigbare en uitvoerbare autobelastingen en een wezenlijke ondersteuning van luchtkwaliteits- en klimaatdoelen op autogebied via proportionele en goed gerichte fiscale prikkels.

NTFR 2019/3044 - Nota n.a.v. verslag Eerste Kamer wetsvoorstel Wet fiscale maatregelen Klimaatakkoord

Aflevering 50, gepubliceerd op 12-12-2019
De staatssecretaris van Financiën heeft op 6 december jl. de nota naar aanleiding van het verslag van het wetsvoorstel Wet fiscale maatregelen Klimaatakkoord naar de Eerste Kamer gestuurd. De Eerste Kamer heeft in het verslag aanvullende vragen gesteld over de gevolgen voor bedrijven van de lastenstijging in de Opslag duurzame energie (hierna ODE) en het betrekken van buitenlands afval in de heffing van afvalstoffenbelasting.

NTFR 2019/3045 - Termijnoverschrijding van verzoek om ambtshalve vermindering is verschoonbaar

ECLI:NL:HR:2019:1871, datum uitspraak 29-11-2019, publicatiedatum 29-11-2019
Aflevering 50, gepubliceerd op 12-12-2019 met annotatie van E.P. Hageman LLM
Belanghebbende heeft op 30 december 2016 per aangetekende post een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2011 gestuurd aan de inspecteur naar het op het aanslagbiljet vermelde postbusnummer. Omdat dit nummer niet meer bij de Belastingdienst in gebruik is, heeft PostNL de brief geretourneerd. Belanghebbende heeft het verzoek met een ander adres nogmaals verstuurd, waarna dit op 17 januari 2017 is ontvangen door de inspecteur. De inspecteur heeft het verzoek afgewezen omdat het niet binnen vijf jaar is ingediend. Hof Amsterdam (2 april 2019, nr. 18/00349, NTFR 2019/2379) heeft de termijnoverschrijding verschoonbaar geacht. De Hoge Raad onderschrijft dat oordeel. Een verzoek om ambtshalve vermindering is een verzoekschrift in de zin van art. 60 AWR. Dat artikel bepaalt dat op een na afloop van de termijn ingediend verzoekschrift art. 6:11 Awb van overeenkomstige toepassing is. Het hof is er daarom terecht van uitgegaan dat een termijnoverschrijding met toepassing van art. 6:11 Awb verschoonbaar is te achten.

NTFR 2019/3051 - Proceskostenvergoeding voor taxatiekosten inclusief omzetbelasting

ECLI:NL:PHR:2019:1070, datum uitspraak 22-10-2019, publicatiedatum 14-11-2019
Aflevering 50, gepubliceerd op 12-12-2019 met annotatie van mr. J.M. van der Vegt
De inzet van het beroep in cassatie van belanghebbende is het vergoed krijgen van de aan belanghebbende gefactureerde omzetbelasting over de door hem gemaakte kosten voor het taxatierapport over de waarde van zijn woning. De rechtbank heeft in de proceskostenveroordeling de heffingsambtenaar gelast de taxatiekosten te vergoeden, exclusief omzetbelasting. Dit terwijl belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van het volledige bedrag, inclusief omzetbelasting.

NTFR 2019/3052 - Memorie van antwoord Eerste Kamer van wetsvoorstel DAC6

Aflevering 50, gepubliceerd op 12-12-2019
Op 28 november jl. heeft staatssecretaris Snel van Financiën de Eerste Kamer de memorie van antwoord gestuurd van het wetsvoorstel DAC6. De staatssecretaris beantwoordt in de memorie van antwoord de vragen die de Eerste Kamerleden hebben gesteld over uiteenlopende onderwerpen. Hierna behandelen we een aantal aandachtspunten.

NTFR 2019/3053 - Opschortende werking hoger beroep voorkomt dwangsom (art.80a Wet RO)

ECLI:NL:HR:2019:1897, datum uitspraak 06-12-2019, publicatiedatum 06-12-2019
Aflevering 50, gepubliceerd op 12-12-2019
Belanghebbende gaat in beroep tegen de uitspraak op bezwaar tegen de WOZ-beschikking. De rechtbank wijst de zaak terug naar de heffingsambtenaar in verband met schending van de hoorplicht. Vervolgens stelt belanghebbende de heffingsambtenaar in gebreke wegens het niet-tijdig doen van een uitspraak op bezwaar. Met de rechtbank is Hof Amsterdam (29 januari 2019, nr. 18/00005, NTFR 2019/2532) van oordeel dat de ingebrekestelling prematuur is. Nu op het hoger beroep nog niet onherroepelijk was beslist, was als gevolg hiervan de beslistermijn nog niet verstreken en was de heffingsambtenaar nog niet in gebreke. De opschortende werking beperkt zich niet tot de onderdelen van de uitspraak van de rechtbank die in hoger beroep en cassatieberoep worden bestreden.

NTFR 2019/3055 - Terugvordering toeslagen

Aflevering 50, gepubliceerd op 12-12-2019
Antwoorden vragen mevrouw Leijten rondom het loonbeslag en het inzien van het eigen dossier en correspondentie met de Nationale ombudsman (NO). De bijlagen betreffen een aantal brieven tussen de staatssecretaris van Financiën en de NO (Kamerstukken II, 2018-2019, 31 066, nrs. 387, 396, 405 en 492). De onderhavige brief naar de Tweede Kamer met als bijlage de brief aan de NO van 7 november 2019 is voor de praktijk van belang (met name de aanbevelingen van de NO met de daarop gegeven reactie van de staatssecretaris).

NTFR 2019/3057 - Op Cyprus gevestigde AFMB is voor Vo. 883/2004 geen werkgever van internationale chauffeurs die voor Nederlandse vervoersondernemingen werkzaam zijn

Aflevering 50, gepubliceerd op 12-12-2019 met annotatie van mr. A.H.W. Steijn
AFMB is een op Cyprus opgerichte vennootschap die overeenkomsten heeft gesloten met vervoersondernemingen en met vrachtwagenchauffeurs die in Nederland wonen. Volgens de Sociale Verzekeringsbank is niet de Cypriotische maar de Nederlandse socialezekerheidswetgeving van toepassing op die chauffeurs, omdat de Nederlandse vervoersondernemingen die de chauffeurs hebben aangeworven, hen voor onbepaalde tijd volledig ter beschikking hebben, het feitelijke gezag over hen uitoefenen en de facto de loonkosten dragen. Nadat AFMB beroep heeft ingesteld, besluit de Centrale Raad van Beroep prejudiciële vragen te stellen aan het HvJ over de vraag wie de ‘werkgever’ van de chauffeurs is: de in Nederland gevestigde vervoersondernemingen of AFMB. A-G Pikamäe concludeert dat de contractuele verhouding, volgens welke AFMB formeel de werkgever van de chauffeurs zou zijn, slechts indicatieve waarde heeft en het derhalve legitiem lijkt om de hoedanigheid van werkgever die AFMB stelt te bezitten, in twijfel te trekken. Hij stelt vervolgens vast dat betrokkenen vrachtwagens bestuurden voor rekening en risico van in Nederland gevestigde vervoersondernemingen. Met betrekking tot de loonkosten onderstreept hij ook dat AFMB weliswaar rechtstreeks een salaris betaalde aan de chauffeurs, maar dat dit salaris kennelijk werd gefinancierd door de in Nederland gevestigde ondernemingen. Hij concludeert dan ook dat, onder voorbehoud van het door de verwijzende rechter uit te voeren feitenonderzoek, als werkgever van internationale vrachtwagenchauffeurs in loondienst moet worden aangemerkt de vervoersonderneming die de betrokkenen heeft aangeworven, die deze feitelijk voor onbepaalde tijd volledig ter beschikking heeft, die het feitelijke gezag over hen uitoefent en die de facto hun loonkosten draagt. Volgens de advocaat-generaal is er duidelijk geen sprake van ‘detachering’ in eigenlijke zin, maar veeleer van het voor onbepaalde tijd ter beschikking stellen van werknemers aan de in Nederland gevestigde ondernemingen voor AFMB. Ten slotte concludeert hij dat er sprake is van misbruik van recht, waardoor AFMB zich niet kan beroepen op haar vermeende werkgeversstatus om van de SVB een verklaring te verlangen dat de Cypriotische wetgeving van toepassing is op de betrokken chauffeurs.

NTFR 2019/3060 - Appreciatie van het arrest van het Gerecht in de Starbucks-casus

Aflevering 50, gepubliceerd op 12-12-2019
Op 21 november 2019 verscheen een appreciatie door de staatssecretaris naar aanleiding van het Starbucks-arrest van het Gerecht van de EU, inzake staatssteun, dat op 24 september 2019 verscheen. Deze appreciatie is bedoeld om de Kamer nader te informeren over de uitspraak. In de appreciatie wordt achtereenvolgens ingegaan op het Commissiebesluit over Starbucks uit 2015, de onderhavige uitspraak van het Gerecht, en de mogelijke vervolgstappen.