Aflevering 36

Gepubliceerd op 9 september 2021

NTFR 2021/2908 - Procesvertegenwoordiging van erfgenamen in fiscale procedures

Aflevering 36, gepubliceerd op 09-09-2021 geschreven door mr. E.D. Postema
Op 2 oktober 2020 heeft de Hoge Raad arrest gewezen in de zaak van een gemachtigde die namens de erfgenamen van A beroep in cassatie had ingesteld.HR 2 oktober 2020, nr. 20/00159, NTFR 2020/2848. In die zaak verzocht de griffier van de Hoge Raad de gemachtigde een verklaring van erfrecht te overleggen of – in het geval een executeur-testamentair is aangesteld – een verklaring van de executeur-testamentair waaruit blijkt wat de wens is van alle erfgenamen ten aanzien van de onderhavige procedure.De Hoge Raad spreekt van een ‘executeur-testamentair’. Vóór 1 januari 2013 kon een executeur niet alleen in een testament, maar ook in een codicil worden benoemd. Omdat een executeur per 1 januari 2013 uitsluitend in een testament kan worden benoemd, is de toevoeging ‘testamentair’ overbodig geworden en is de benaming ‘executeur’. De gemachtigde heeft aan deze oproep geen gehoor gegeven. Omdat de Hoge Raad niet heeft kunnen vaststellen dat de gemachtigde optrad namens alle erfgenamen, is het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. Op 23 april 2021 heeft de Hoge Raad een soortgelijk arrest gewezen.HR 23 april 2021, nr. 20/03185, ECLI:NL:HR:2021:664. De vraag is hoe deze arresten zich verhouden tot – voor het fiscale boeterecht – het recht op een eerlijk proces en het recht op toegang tot de rechter zoals deze voortvloeien uit art. 6 EVRM,Art. 6 EVRM (recht op een eerlijk proces) stelt niet alleen regels omtrent de procedure als men eenmaal voor een rechter is verschenen, maar garandeert ook de toegang tot de rechter (EHRM 21 februari 1975, Golder t. Verenigd Koninkrijk, nr. 4451/70). en – voor overige belastingaangelegenheden – het recht op het ongestoord genot van eigendom zoals dat is vastgelegd in art. 1 EP (bij het EVRM).Art. 1 EP (bij het EVRM) brengt mee dat elke maatregel die het ongestoorde genot van eigendom aantast, waaronder de heffing van belasting, vergezeld moet gaan van procedurele garanties die de betrokkene een redelijke mogelijkheid bieden tot effectieve betwisting van de rechtmatigheid van die maatregel (vgl. EHRM 24 november 2005, nr. 49429/99, Capital Bank AD tegen Bulgarije, par. 134, HR 10 juli 2009, nr. 08/01578, NTFR 2009/1748 en HR 22 oktober 2010, nr. 08/02324, NTFR 2010/2458). Niet zelden bestaat tussen erfgenamen onenigheid over de afwikkeling van de nalatenschap. De voorwaarde dat alle erfgenamen moeten instemmen met een procedure bij de belastingrechter kan de verhoudingen verder op scherp zetten en kan, indien de andere erfgenamen hieraan niet meewerken, ertoe leiden dat een of enkele erfgenamen in feite geen toegang hebben tot de rechter. In deze Opinie ga ik in op de procesvertegenwoordiging van erfgenamen in fiscale procedures en pleit ik voor een wetswijziging om ook de individuele erfgenaam (fiscale) rechtsbescherming te bieden.

NTFR 2021/2910 - COVID-19: Subsidieplafond coronabanen in de zorg verhoogd voor periode 1 juli 2021 – 31 december 2021

Aflevering 36, gepubliceerd op 09-09-2021
Het subsidieplafond voor de Subsidieregeling coronabanen in de zorg is verhoogd voor periode 2, de periode van 1 juli 2021 tot en met 31 december 2021. In de periode waarin subsidieaanvragen ten behoeve van activiteiten in periode 2 konden worden ingediend, is € 56.258.000 subsidie aangevraagd door 387 zorgaanbieders voor 4.359 coronabanen. Het oorspronkelijke beschikbare subsidieplafond van € 40.000.000 voor periode 2 is daarmee overschreden. Omdat de druk op de zorg in het najaar naar verwachting hoog blijft, heeft het kabinet besloten het beschikbare budget voor periode 2 te verhogen naar € 56.258.000. Met dit nieuwe subsidieplafond kan voor alle positief beoordeelde subsidieaanvragen subsidie worden verleend.

NTFR 2021/2912 - COVID-19: Reactie op burgerbrief over fiscale regels voor thuiswerken in Duitsland

Aflevering 36, gepubliceerd op 09-09-2021
De staatssecretaris van Financiën reageert richting de Tweede Kamer op een burgerbrief van een inwoner van Duitsland met een Nederlandse werkgever, die door de coronacrisis volledig vanuit zijn woonplaats werkt. De staatssecretaris gaat daarbij achtereenvolgens in op de fiscale behandeling van thuiswerkdagen van grensarbeiders vóór het uitbreken van de coronacrisis, op de thuiswerkovereenkomst met Duitsland en op de situatie na afloop van de thuiswerkovereenkomst. Nederland zet hierbij in op een verdere verlenging van de thuiswerkovereenkomst met Duitsland tot het eind van dit jaar. Wanneer de thuiswerkovereenkomst eindigt, gelden weer de normale verdragsregels ter voorkoming van dubbele belasting. Dat betekent dat als een grensarbeider duurzaam thuis blijft werken, het heffingsrecht over inkomsten die zijn toe te wijzen aan de thuiswerkdagen toekomt aan de woonstaat. Nederland staat volgens de staatssecretaris positief tegenover het idee van een regeling in de belastingverdragen waardoor het heffingsrecht bij een bepaald aantal thuiswerkdagen in de werkstaat blijft. Op basis van de eerste verkennende besprekingen met Duitsland (en België) kan hij echter nog niet zeggen of het zal lukken om met Duitsland (en België) een structurele thuiswerkregeling overeen te komen.

NTFR 2021/2913 - COVID-19: Antwoorden op Kamervragen over behandeling thuiswerkdagen in de relatie met België en Duitsland

Aflevering 36, gepubliceerd op 09-09-2021
De staatssecretaris van Financiën antwoordt op vragen van de leden Idsinga en Erkens (VVD) dat Nederland inzet op een verlenging tot het einde van het jaar van de afspraken met België en Duitsland over de fiscale behandeling van thuiswerkdagen onder de belastingverdragen tijdens corona. Hij is daarvoor wel afhankelijk van de medewerking van die landen. De staatssecretaris staat verder positief tegenover het idee van een permanente regeling voor thuiswerkdagen in de belastingverdragen met de buurlanden. Hierbij is ook aandacht voor de samenloop met regels op het gebied van sociale zekerheid. Omdat hij voor de aanpassing van de belastingverdragen afhankelijk is van de verdragspartners en hun visie op een dergelijke regeling, kan de staatssecretaris nog niet melden of een dergelijke permanente regeling er komt en, zo ja, hoe deze er precies uit zal zien.

NTFR 2021/2915 - Gedifferentieerde premie Arbeidsongeschiktheidsfonds (Aof) per 1 januari 2022

Aflevering 36, gepubliceerd op 09-09-2021
De invoering van een gedifferentieerde premie voor het Arbeidsongeschiktheidsfonds (Aof) treedt daadwerkelijk in werking per 1 januari 2022. Dit is opgenomen in een Koninklijk Besluit voor inwerkingtreding van de wijzigingen in het Besluit Wfsv in verband met de invoering van een gedifferentieerde premie voor het Arbeidsongeschiktheidsfonds (Aof) en de systematiek van voortschrijdend cumulatief rekenen. Voor de Aof wordt per 1 januari 2022 onderscheid gemaakt tussen kleine werkgevers (met een loonsom tot en met 25 keer het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer per jaar) en overige werkgevers.

NTFR 2021/2916 - Voorgenomen wetswijzigingen toepassing eigenwoningregeling bij partners

Aflevering 36, gepubliceerd op 09-09-2021
De staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst heeft in een brief aan de Tweede Kamer enkele voorgenomen wetswijzigingen toegelicht die betrekking hebben op de toepassing van de eigenwoningregeling bij partners. De staatssecretaris schetst in de brief het tijdsverloop vanaf het moment dat de Kamer vragen stelde over de fiscale gevolgen voor de eigenwoningregeling van het initiatiefwetsvoorstel tot beperking van de wettelijke gemeenschap van goederen (14 april 2017) tot het moment dat de Tweede Kamer op 15 maart 2018 feitelijke vragen stelde over het beleidsbesluit over de toepassing van de eigenwoningregeling bij partners (besluit van 30 januari 2018, nr. 2018-1511, NTFR 2018/315). Hij biedt de Kamer zijn excuses aan voor de lange behandelduur van de vragen. Het gaat volgens hem om een complexe materie die om een zorgvuldige benadering vraagt. In de brief wordt de achtergrond inzichtelijk gemaakt van bepaalde antwoorden die zijn gegeven op de vragen die zijn gesteld tijdens een schriftelijk overleg over de fiscale aspecten van de beperkte huwelijksgemeenschap en op de feitelijke vragen over het beleidsbesluit eigenwoningregeling. Deze antwoorden heeft de staatssecretaris gelijktijdig met deze brief naar de Kamer gestuurd. Alle stukken en vragen, alsmede de huidige regelgeving op dit terrein zijn de afgelopen periode in samenhang bezien. Dat heeft geleid tot de voorgenomen wetswijzigingen die betrekking hebben op de toepassing van de eigenwoningregeling voor partners, waaronder de codificatie van het beleidsbesluit van 30 januari 2018. De staatssecretaris wil de wetswijzigingen opnemen in het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2022 met een inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2022.

NTFR 2021/2917 - Feitelijke vragen beleidsbesluit eigenwoningregeling beantwoord

Aflevering 36, gepubliceerd op 09-09-2021
De staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst heeft de feitelijke vragen beantwoord die op 15 maart 2018 zijn gesteld over het beleidsbesluit over de toepassing van de eigenwoningregeling bij partners (besluit van 30 januari 2018, nr. 2018-1511, NTFR 2018/315. De staatssecretaris verklaart de late beantwoording van de vragen door te wijzen op de noodzaak om deze vragen in samenhang te bezien met de huidige regelgeving en overige vragen op dit terrein. Hieruit is een voorgenomen codificatie voortgevloeid van het zonet vermelde beleidsbesluit. Daarnaast volgen er, als gevolg van deze codificatie, nog enkele aanvullende wetswijzigingen. Zowel voor de codificatie als voor de aanvullende wijzigingen verwijst de staatssecretaris naar zijn brief over de voorgenomen wetswijzigingen van de toepassing eigenwoningregeling bij partners, die hij gelijktijdig naar de Kamer heeft gestuurd.

NTFR 2021/2918 - Vragen schriftelijk overleg fiscale aspecten beperkte huwelijksgemeenschap beantwoord

Aflevering 36, gepubliceerd op 09-09-2021
De staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst heeft vragen beantwoord die zijn gesteld tijdens een schriftelijk overleg van 26 mei 2017 over de brief van 14 april 2017 over de fiscale aspecten in verband met de beperking van de wettelijke gemeenschap van goederen die per 1 januari 2018 in werking is getreden. De vragen zien op de toepassing van de eigenwoningregeling bij partners. De staatssecretaris verklaart de late beantwoording van de vragen door te wijzen op de noodzaak om deze vragen in samenhang te bezien met de huidige regelgeving en overige vragen op dit terrein. Hieruit is een voorgenomen codificatie voortgevloeid van het beleidsbesluit over de toepassing van de eigenwoningregeling bij partners (besluit van 30 januari 2018, nr. 2018-1511, NTFR 2018/315). Daarnaast volgen er, als gevolg van deze codificatie, nog enkele aanvullende wetswijzigingen. Zowel voor de codificatie als voor de aanvullende wijzigingen verwijst de staatssecretaris naar zijn brief over de voorgenomen wetswijzigingen van de toepassing eigenwoningregeling bij partners, die hij gelijktijdig naar de Kamer heeft gestuurd.

NTFR 2021/2921 - Kamervragen over de positie van Nederland als financiële draaischijf in de wapenindustrie

Aflevering 36, gepubliceerd op 09-09-2021
Staatssecretaris Vijlbrief van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst heeft Kamervragen van Jasper van Dijk en Alkaya (beiden SP) beantwoord over de positie van Nederland als financiële draaischijf in de wapenindustrie. De aanleiding voor de Kamervragen is het artikel in De Groene Amsterdammer waaruit blijkt dat de internationale wapenindustrie gebruikmaakt van Nederlandse wetgeving om belasting te ontwijken. Daarbij zou het met name gaan om structuren waarbij winsten via Nederland naar andere landen stromen in de vorm van dividend of rente.

NTFR 2021/2923 - Oostenrijkse vraag over btw op facturen aan niet-aftrekgerechtigden

Aflevering 36, gepubliceerd op 09-09-2021
De Oostenrijkse verwijzende rechter wil weten of art. 203 Btw-richtlijn (art. 37 Wet OB 1968) ook verschuldigdheid van btw oplevert als de desbetreffende factuur is uitgereikt aan een partij die geen btw kan aftrekken, waarmee feitelijk geen gevaar voor verlies van belastinginkomsten bestaat. Daarnaast stelt de verwijzende rechter vragen over de noodzaak tot het uitreiken van een correctiefactuur, en of het ongerechtvaardigde verrijking in de weg kan staan van herziening van deze btw.