Aflevering 48

Gepubliceerd op 30 november 2017

NTFR 2017/2908 - Voorstellen voor ingrijpende Europese btw-hervormingen

Aflevering 48, gepubliceerd op 30-11-2017 geschreven door prof. dr. G.J. van Norden
Op 7 maart 2016 heeft de Europese Commissie het VAT Action Plan 2016 gepresenteerd.Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité over een actieplan betreffende de btw, ‘Naar een gemeenschappelijke btw-ruimte in de EU – Tijd om knopen door te hakken’, COM(2016) 148 final. Zie ook het korte filmpje van eurocommissaris Moscovici waarin hij het plan toelicht via http://europa.eu/rapid/press-release_IP-16-1022_en.htm. Daarin heeft de Commissie haar plannen ontvouwd om het Europese btw-stelsel verder te versterken.Zie daarover onder meer G.J. van Norden, ‘Verbetering van de performance van de Europese btw – VAT Action Plan 2016’, NTFR 2016/1945, en R.A. Wolf, ‘Actie maar nu echt?’, NTFR 2016/1262. Aan de wens tot hervorming van het Europese btw-stelsel liggen diverse redenen ten grondslag. De meest in het oog springende reden is dat het huidige btw-systeem te kwetsbaar is voor grensoverschrijdende btw-fraude. Deze fraude kost jaarlijks naar schatting € 50 miljard.Communication from the Commission to the European Parliament, the Council and the European Economic and Social Committee, On the follow-up to the Action Plan on VAT, ‘Towards a single EU VAT area – Time to act’, 4 October 2017, COM(2017) 566 final, p. 3. Bovendien is het Europese btw-systeem te bezwarend en complex geworden voor bedrijven die buiten hun eigen lidstaat willen ondernemen. Dat is in het bijzonder een probleem voor het midden- en kleinbedrijf. Verder dateren de huidige regels voor intracommunautaire leveringen van goederen uit 1993. Ze waren bedoeld als overgangsmaatregelen en houden geen rekening met technologische ontwikkelingen, veranderingen in businessmodellen of de globalisering van de economie. De regels voor intracommunautaire goederenleveringen verdienen het dan ook om te worden aangepast. Zowel om het btw-systeem eenvoudiger en fraudebestendig te maken als om ervoor te zorgen dat ondernemingen de voordelen van de interne markt daadwerkelijk kunnen genieten.

NTFR 2017/2910 - Antwoorden naar aanleiding van tweede wetgevingsoverleg naar Tweede Kamer

Aflevering 48, gepubliceerd op 30-11-2017
Op 16 november heeft de staatssecretaris van Financiën schriftelijke antwoorden inzake het pakket Belastingplan 2018 naar aanleiding van het tweede wetgevingsoverleg aan de Tweede Kamer verstuurd. Daarbij heeft de staatssecretaris de tweede nota van wijziging Belastingplan 2018, de tweede nota van wijziging Overige fiscale maatregelen 2018 en de tweede nota van wijziging Wet afschaffing van de btw-landbouwregeling aan de Tweede Kamer gestuurd.

NTFR 2017/2911 - Kamerbrief over stand van zaken fiscale regelingen

Aflevering 48, gepubliceerd op 30-11-2017
De staatssecretaris van Financiën heeft de Tweede Kamer geïnformeerd over het kabinetsstandpunt over fiscale regelingen die de belastingopbrengst verminderen. De Kamer heeft tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen van donderdag 9 november gevraagd om een evaluatie van de fiscale regelingen waarvan volgens de Algemene Rekenkamer niet bekend is of ze effectief zijn.

NTFR 2017/2912 - WOB-verzoek naar fiscale aspecten rondom cryptocurrency

Aflevering 48, gepubliceerd op 30-11-2017
Het Ministerie van Financiën heeft een WOB-verzoek behandeld over documenten over de fiscale aspecten rondom de uitvoering van controle met betrekking tot cryptogeld. Het ministerie maakt onder meer een aantal interne notities en memo’s openbaar waarin de begrippen ‘bitcoin’ en ‘blockchain’ fiscaal worden behandeld. Op dit moment is de notitie ‘Bitcoins en andere cryptocurrency’ nog in bewerking; deze zal in de toekomst op de website van de Belastingdienst gepubliceerd worden.

NTFR 2017/2913 - Tweede Kamervragen beantwoord over fiscale afspraken met oud-korpschef

Aflevering 48, gepubliceerd op 30-11-2017
De staatssecretaris van Financiën heeft Tweede Kamervragen beantwoord over het mediabericht dat er met oud-korpschef Welten een uitzonderlijke belastingdeal is gesloten. In zijn antwoord op de vragen meldt de staatssecretaris dat hij niet betrokken is geweest bij de afspraken. Verder doet hij in verband met de wettelijke geheimhoudingsplicht geen mededelingen over de fiscale aangelegenheden van een individuele belastingplichtige.

NTFR 2017/2914 - Derde nota van wijziging Belastingplan 2018

Aflevering 48, gepubliceerd op 30-11-2017
De staatssecretaris van Financiën heeft de derde nota van wijziging op het Belastingplan 2018 naar de Tweede Kamer gezonden. In de nota van wijziging van 6 november 2017 wordt het heffingvrije vermogen verhoogd naar € 30.000. Met de derde nota van wijziging wordt bewerkstelligd dat de verhoging van het heffingvrije vermogen niet tot gevolg heeft dat de vermogensschijven wijzigen.

NTFR 2017/2915 - Belastingdienstrapport private equity

Aflevering 48, gepubliceerd op 30-11-2017
De Belastingdienst heeft het rapport ‘Private equity en fiscaliteit’ gepubliceerd. Het rapport behandelt de gevolgen van private-equity-investeringen in niet-beursgenoteerde ondernemingen voor de vennootschapsbelasting, dividendbelasting, loonbelasting, inkomenstenbelasting en schenk- en erfbelasting. Per belastingwet wordt ingegaan op de fiscale aspecten die met private equity samenhangen. Het rapport is vastgesteld naar de stand van de jurisprudentie per 1 juni 2017. In het rapport worden, bij wijze van voorbeeld, namen genoemd van bestaande participatiemaatschappijen of portfoliobedrijven. Deze namen zijn willekeurig gekozen en gebaseerd op openbaar toegankelijke bronnen. Ook de in het rapport gebruikte (cijfer)voorbeelden zijn fictief; wel kennen ze hun oorsprong in de praktijk.

NTFR 2017/2923 - Elektrische fiets voor COPD-patiënt is geen hulpmiddel (art. 81 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2017:2989, datum uitspraak 24-11-2017, publicatiedatum 24-11-2017
Aflevering 48, gepubliceerd op 30-11-2017
De echtgenote van belanghebbende lijdt aan COPD en heeft in 2012 een elektrische fiets aangeschaft met een aanschafprijs van € 2.842. In de aangifte IB/PVV heeft belanghebbende de aanschafprijs van de fiets als specifieke zorgkosten in aftrek gebracht. Hof Amsterdam (15 juni 2017, nr. 16/00333, NTFR 2017/2036), heeft voorop gesteld dat Rechtbank Noord-Holland, door te onderzoeken of de fiets over een bijzondere hoedanigheid beschikt die meebrengt dat deze hoofdzakelijk wordt gebruikt door zieke en/of invalide personen, hiermee een juist criterium heeft aangelegd. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem aangeschafte elektrische fiets een bijzondere hoedanigheid bezit die meebrengt dat deze hoofdzakelijk wordt gebruikt door zieke of invalide personen en evenmin dat de fiets een door ziekte of invaliditeit gestoorde elementaire lichaamsfunctie kan overnemen. De aanschafkosten van de fiets kunnen niet in aftrek worden gebracht.

NTFR 2017/2926 - Afschaffing dividendbelasting

Aflevering 48, gepubliceerd op 30-11-2017
In het regeerakkoord heeft de regering aangekondigd voornemens te zijn de dividendbelasting af te schaffen en (op termijn) te vervangen door een bronheffing op uitgaande dividenden, interest en royalty’s naar ‘low tax jurisdictions’. Vervolgens is naar aanleiding van dit voornemen een discussie losgebarsten over de achtergrond, de motieven en de verwachte budgettaire en economische gevolgen van de voorgenomen afschaffing/omvorming van de dividendbelasting. Het onderwerp is veelvuldig aan de orde geweest in de media en in Kamerdebatten naar aanleiding van het regeerakkoord, waarbij de oppositie zich voornamelijk fel tegenstander van de afschaffing heeft getoond. Staatssecretaris Snel van Financiën heeft een tweetal sets aan Kamervragen van de oppositie over dit onderwerp beantwoord en in een brief een aantal voorbeelden gegeven van situaties waarin de dividendbelasting niet verrekenbaar is. Op woensdag 15 november 2017 heeft minister-president Rutte het voorstel om de dividendbelasting af te schaffen in de Tweede Kamer tijdens een debat verdedigd. Het voorlopige resultaat is dat de regering vasthoudt aan het plan om de dividendbelasting af te schaffen.

NTFR 2017/2928 - Niet toekennen partnervrijstelling aan gehuwde dochter is niet strijdig met eigendomsgrondrecht (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2017:2982, datum uitspraak 24-11-2017, publicatiedatum 24-11-2017
Aflevering 48, gepubliceerd op 30-11-2017
In 2013 is de moeder van belanghebbende overleden. Belanghebbende, die gehuwd is, is enig erfgenaam. De belaste verkrijging bedraagt € 119.462 (€ 138.997 minus € 19.535 vrijstelling) en de verschuldigde erfbelasting € 12.066. Belanghebbende maakt aanspraak op toepassing van de partnervrijstelling. Hof Arnhem-Leeuwarden (1 maart 2016, nr. 15/00598, NTFR 2016/1174), wijst die aanspraak af. Het hof stelt voorop dat, nu belanghebbende gehuwd is met een ander dan erflaatster, geen sprake is van partners in de wettelijke zin. Vervolgens toetst het hof de stelling van belanghebbende dat sprake is van schending van het eigendomsgrondrecht (art. 1 EP EVRM). Uit de wetsgeschiedenis van de in 2009 herziene SW 1956 blijkt dat de wetgever het partnerbegrip heeft voorbehouden aan partners die wederzijds voor elkaar zorgen en dat hij de partnervrijstelling niet van toepassing heeft willen laten zijn op meerrelaties, zoals bij gehuwden die zorgen voor een inwonende ouder, hetgeen zou kunnen meebrengen dat meermalen gedurende het leven de partnervrijstelling van toepassing is. De wetgever heeft voorts willen voorkomen dat een onderscheid zou worden gemaakt tussen mantelzorgers die inwonend zijn bij de ouder die zij verzorgen en mantelzorgers die dat niet doen. Dat zijn volgens het hof legitieme doelen. Voorts heeft de wetgever ervoor gekozen om voor mantelzorgers geen vrijstelling in de SW 1956 op te nemen buiten de reeds bestaande vrijstellingen. Volgens het hof is de wetgever hiermee op het niveau van de regelgeving gebleven binnen de hem toekomende ruime beoordelingsmarge en de kaders van art. 1 EP bij het EVRM. Van schending op het individuele niveau van belanghebbende is evenmin sprake, omdat van een individuele en buitensporige last geen sprake is. Een bedrag aan banktegoeden van € 36.000 maakt namelijk onderdeel uit van de nalatenschap. Hieruit kon belanghebbende de aanslag erfbelasting voldoen. Een heffing van 8,7% van de belaste verkrijging kan voorts niet worden gezien als een individuele en buitensporige last, aldus het hof.

NTFR 2017/2929 - Geen partnervrijstelling ondanks verleende mantelzorg aan inwonende moeder (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2017:2987, datum uitspraak 24-11-2017, publicatiedatum 24-11-2017
Aflevering 48, gepubliceerd op 30-11-2017
Belanghebbende woonde met zijn moeder samen tot zijn moeder eind 2013 overleed. Zij stonden ook op hetzelfde adres ingeschreven. In 2013 is aan belanghebbende een mantelzorgcompliment verleend. Op 13 december 2013 is aan de moeder een indicatie voor extramurale zorg toegekend. In geschil is of belanghebbende recht heeft op de partnervrijstelling. Hof Den Haag (20 april 2016, nr. 15/00812, NTFR 2016/1795) heeft geoordeeld dat de partnervrijstelling niet van toepassing is, omdat belanghebbende geen mantelzorgcompliment heeft ontvangen in 2012, het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar van overlijden. Belanghebbende voldoet hiermee niet aan de in art. 1a SW 1956 gestelde eisen voor toepassing van de partnervrijstelling. Ook het Besluit van de staatssecretaris van financiën van 28 mei 2013, nr. BLKB2013/909M, NTFR 2013/1416, is hier niet van toepassing. In dat besluit is goedgekeurd dat alleen bij overlijden in 2010 of 2011 de eis van het genieten van een mantelzorgcompliment niet wordt gesteld, en is het voor de toepassing van de partnervrijstelling voor mantelzorgers voldoende dat de erflater een indicatie voor extramurale hulp heeft. Van schending van het gelijkheidsbeginsel als bedoeld in art. 14 EVRM en art. 26 IVBPR is geen sprake. De wetgever heeft, zonder overschrijding van de hem toekomende ruime beoordelingsvrijheid, kunnen menen dat er een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om onderscheid te maken tussen personen die wel en personen die niet een mantelzorgcompliment hebben genoten voor zorg in het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar van overlijden.

NTFR 2017/2930 - Hof laat ten onrechte standpunt onbesproken omtrent het onroerend zijn van koelcellen

ECLI:NL:HR:2017:2876, datum uitspraak 17-11-2017, publicatiedatum 17-11-2017
Aflevering 48, gepubliceerd op 30-11-2017 met annotatie van drs. R. van Haperen
Belanghebbende heeft de eigendom verworven van een bedrijfsgebouw voor de opslag en rijping van fruit. In het bedrijfsgebouw bevinden zich koel- en rijpingscellen. In geschil is of deze cellen behoren tot de grondslag voor de heffing van overdrachtsbelasting. Hof Den Haag heeft geoordeeld dat de cellen niet zijn aan te merken als bestanddelen van het bedrijfsgebouw in de zin van art. 3:4 BW, zodat de waarde daarvan niet tot de grondslag behoort. De Hoge Raad laat dit oordeel in stand. Desondanks wordt de hofuitspraak vernietigd, omdat het hof niet heeft beoordeeld of de cellen naar de maatstaf van art. 3:3 BW (gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd) als onroerend moeten worden beschouwd. De inspecteur had bij het hof immers het standpunt ingenomen dat uit art. 3:3 en 3:4 BW volgt dat de cellen onroerend zijn. De inspecteur had dit standpunt niet prijsgegeven, zodat het hof dit had moeten behandelen.

NTFR 2017/2935 - AZ: verlaagd btw-tarief op gebak mag afhangen van houdbaarheidsdatum als fiscale neutraliteit wordt geëerbiedigd

Aflevering 48, gepubliceerd op 30-11-2017 met annotatie van drs. J. van der Laan en mr. J.P.W.H.T. Becks
AZ is een Poolse vennootschap die banketbakkerswaren en gebak vervaardigt met een minimale houdbaarheidsdatum die langer is dan 45 dagen. Polen kent alleen een verlaagd btw-tarief voor verse banketbakkerswaren en vers gebak. De minimale houdbaarheidsdatum mag dan niet langer zijn dan 45 dagen na vervaardiging van dat gebak. De verwijzende rechter vraagt zich af of de ongelijke behandeling gebaseerd op de houdbaarheidsdatum van het gebak leidt tot een inbreuk op de fiscale neutraliteit.

NTFR 2017/2936 - Wind Inovation: geen fictieve heffing voor in liquidatie verkerende vennootschap die economische activiteit blijft verrichten

Aflevering 48, gepubliceerd op 30-11-2017 met annotatie van prof. mr. dr. R.A. Wolf
Wind Inovation is een in liquidatie verkerende Bulgaarse vennootschap. Haar werkzaamheden bestaan erin elektriciteit op te wekken en te investeren in energieprojecten. In verband met de liquidatieprocedure heeft Wind Inovation conform de Bulgaarse wetgeving verzocht uit het btw-register te worden geschrapt. Dit verzoek is toegewezen en heeft ertoe geleid dat Wind Inovation door de fictieve heffing btw verschuldigd is over de bij haar aanwezige activa. Na de toewijzing van haar verzoek heeft Wind Inovation verzocht om in het btw-register te worden opgenomen en bezwaar gemaakt tegen het hiervóór genoemde besluit, omdat zij een economische activiteit blijft verrichten. De verwijzende rechter vraagt het HvJ of deze Bulgaarse regeling valt onder de standstill-clausule voor aftrekbeperkingen.

NTFR 2017/2937 - Voorschrift administratieve verplichtingen in de btw

Aflevering 48, gepubliceerd op 30-11-2017
Dit besluit van de staatssecretaris van Financiën ziet op de administratieve, facturerings- en andere verplichtingen waar een btw-ondernemer aan dient te voldoen. Het besluit wijzigt het besluit van 6 december 2014 (nr. BLKB2014/704M), NTFR 2015/376. In het nieuwe besluit is de recente rechtspraak van de Hoge Raad verwerkt en zijn een aantal goedkeuringen opgenomen.

NTFR 2017/2938 - Douane mag productmonsters alleen vernietigen na inkennisstelling belanghebbende; schending verdedigingsbeginsel

ECLI:NL:HR:2017:2980, datum uitspraak 24-11-2017, publicatiedatum 24-11-2017
Aflevering 48, gepubliceerd op 30-11-2017 met annotatie van mr. G. van Dam
In opdracht van belanghebbende zijn door D bv en E bv aangiften gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van verse knoflookbollen. Als landen van oorsprong zijn respectievelijk Rusland en Turkije opgegeven, waardoor aanspraak gemaakt kan worden op een vrijstelling van douane- en specifieke rechten. De inspecteur meent dat de knoflook uit China komt en heft na door uitnodigingen tot betaling (utb’s) op te leggen aan belanghebbende. Volgens de Hoge Raad is belanghebbende terecht aangemerkt als douaneschuldenaar nu de aangiften in opdracht van belanghebbende zijn gedaan. Wel is het verdedigingsbeginsel geschonden. Voorafgaand aan de utb’s is belanghebbende niet in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Dat uitstel van betaling zal worden verleend is geen rechtvaardiging om af te zien van het horen. Verder overweegt de Hoge Raad dat de douane de monsters alleen mag vernietigen nadat de belanghebbende daarvan in kennis is gesteld en hij niet heeft verzocht om teruggave.

NTFR 2017/2939 - BPM-heffing bij tijdelijk gebruik door inwoner van Nederland van van Duitse verhuurder tijdelijk gehuurde Duitse auto is EU-proof

ECLI:NL:HR:2017:2984, datum uitspraak 24-11-2017, publicatiedatum 24-11-2017
Aflevering 48, gepubliceerd op 30-11-2017 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende, inwoner van Nederland, heeft voor vier maanden van een in Duitsland gevestigde verhuurder een in Duitsland geregistreerde auto gehuurd. Belanghebbende heeft € 835 aan BPM voldaan ( € 10.939 ter zake van aanvang gebruik van de weg min € 10.104 aan teruggaaf krachtens art. 14a Wet BPM). Belanghebbende heeft vergeefs bezwaar, beroep en hoger beroep ingesteld tegen de voldoening. Ook in cassatie krijgt belanghebbende nul op het rekest. De Hoge Raad zet uiteen dat de wettelijke Nederlandse regeling ter zake van heffing van BPM bij voorgenomen tijdelijk gebruik van het Nederlandse wegennet door een inwoner van Nederland met een in een andere lidstaat geregistreerde auto, gehuurd van een in die andere lidstaat gevestigde verhuurder EU-proof is. Er is namelijk voldaan aan de eis van een dwingende reden van algemeen belang nu aan de heffing van BPM milieudoelstellingen ten grondslag liggen. Voorts is aan het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel voldaan, nu de wettelijke regeling erin voorziet dat de teruggaaf van BPM waarop aan het eind van de huurperiode van een buitenlandse auto recht bestaat wanneer de auto weer buiten Nederland wordt gebracht, direct bij de aangifte voorafgaand aan de aanvang van het gebruik van de weg in Nederland, wordt verrekend met de op grond van art. 1, lid 6, Wet BPM te betalen BPM. Hierdoor is de ter zake van de aanvang van het gebruik van de weg in Nederland verschuldigde BPM evenredig aan de voorziene gebruiksduur van het Nederlandse wegennet met het voertuig.

NTFR 2017/2944 - Als zaken van verschillende belanghebbenden gezamenlijk worden behandeld kan schadevergoeding alleen worden gematigd als de hoofdzaken betrekking hebben op hetzelfde onderwerp

ECLI:NL:HR:2017:2875, datum uitspraak 17-11-2017, publicatiedatum 17-11-2017
Aflevering 48, gepubliceerd op 30-11-2017 met annotatie van mr. E.C.G. Okhuizen
X1 heeft geprocedeerd over aanslagen VPB 1996 t/m 1999, waarbij telkens de vrijval van een vervangingsreserve aan de orde was. X2 heeft geprocedeerd over aanslagen VPB 2001 en 2002 waarbij telkens het ambtshalve vastgestelde belastbare bedrag aan de orde was. In beide zaken is de redelijke termijn overschreden. In geschil is op welk bedrag de aan belanghebbenden toekomende vergoeding van immateriële schade moet worden vastgesteld. Volgens de Hoge Raad is het hof ten onrechte ervan uitgegaan dat de vier hoofdzaken van X1 in elke fase van de procedure gezamenlijk zijn behandeld. Ook heeft het hof ten onrechte aangenomen dat matiging van de vergoeding kan plaatsvinden als zaken van verschillende belanghebbenden (X1 en X2) gezamenlijk worden behandeld zonder dat deze in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp. De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak en stelt zelf de schadevergoedingen vast.

NTFR 2017/2945 - Hoge Raad trekt eerdere arresten in vanwege administratieve vergissing en stelt zelf vergoeding immateriële schade vast

ECLI:NL:HR:2017:2874, datum uitspraak 17-11-2017, publicatiedatum 17-11-2017
Aflevering 48, gepubliceerd op 30-11-2017 met annotatie van mr. E.C.G. Okhuizen
Door een administratieve vergissing heeft de Hoge Raad bij arresten van 12 mei 2017 ten onrechte de cassatieberoepen niet-ontvankelijk verklaard vanwege het niet betalen van griffierecht. De Hoge Raad trekt deze arresten in en wijst nieuwe arresten waarin uitsluitend de vergoeding van immateriële schade aan de orde is. Volgens de Hoge Raad heeft het hof de redelijke termijn voor het doen van de nadere uitspraak over de vergoeding van immateriële schade overschreden. Het hof had in de hoofdzaak immers uitspraak gedaan op 18 april 2013, terwijl de nadere uitspraak over de schadevergoeding is gedaan op 29 september 2016. Nu deze nadere uitspraak niet is gedaan binnen een jaar na de uitspraak in de hoofdzaak, is de redelijke termijn overschreden. De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak en stelt zelf de schadevergoeding vast.

NTFR 2017/2949 - WOB-verzoek inzake gegevensuitwisseling

Aflevering 48, gepubliceerd op 30-11-2017
Uitgangspunt van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: WOB) is dat overheidsdocumenten in het belang van een goede en democratische bestuursvoering op verzoek openbaar worden gemaakt. De staatssecretaris van Financiën komt gedeeltelijk tegemoet aan een WOB-verzoek – bestaande uit zeven vragen – om documenten met gegevens over internationale informatie-uitwisseling openbaar te maken (brief met nr. 2017-0000190826).

NTFR 2017/2950 - Beroep dat na ruim acht jaar niet-beslissen wordt ingediend, is niet-ontvankelijk omdat het onredelijk laat is ingediend (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2017:2976, datum uitspraak 24-11-2017, publicatiedatum 24-11-2017
Aflevering 48, gepubliceerd op 30-11-2017
Aan belanghebbende zijn aanslagen IB/PVV 2002, WAZ 2002 en IB/PVV 2003 opgelegd. De tegen de voor het jaar 2002 opgelegde aanslagen gerichte bezwaren zijn op 20 januari 2006 niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Voor het jaar 2003 is geen uitspraak op bezwaar gedaan. Belanghebbende heeft op 19 november 2015 bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig doen van uitspraak op alle hiervoor genoemde bezwaren en hij heeft de inspecteur in gebreke gesteld voor het niet tijdig doen van uitspraak op de bezwaren. Op 30 november 2015 heeft de inspecteur afwijzend beslist op de verzoeken om een dwangsom. Nadat ook het bezwaar tegen de afwijzende beschikking was afgewezen heeft belanghebbende beroep aangetekend. Anders dan de rechtbank heeft Hof Den Haag (7 juni 2017, nrs. 16/00470 en 16/00471, NTFR 2017/2267), gemeend dat de beroepen moeten worden aangemerkt als tegen (het uitblijven van) de uitspraken op bezwaar gerichte beroepschriften waarin, met toepassing van art. 26b AWR, tegen meer dan één uitspraak op bezwaar (of het uitblijven daarvan) beroepen zijn ingesteld. Gezien het feit dat de uitspraken op de bezwaren voor het jaar 2002 zijn gedagtekend op 20 januari 2006 en belanghebbende pas op 19 november 2015 beroep heeft ingesteld, heeft het hof geoordeeld dat dit beroep niet-ontvankelijk is. Voor het jaar 2003 geldt dat belanghebbende op 31 augustus 2006 bezwaar heeft gemaakt, waardoor hij, toen de uitspraak op bezwaar uitbleef, vanaf 1 september 2007 (art. 25 AWR) beroep kon instellen tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar. Een beroep tegen het niet tijdig beslissen op een bezwaar is niet aan een termijn gebonden, maar een beroep moet niet-ontvankelijk worden verklaard als het onredelijk laat wordt ingediend. Sinds de indiening van het bezwaar is een termijn van acht jaar en ruim twee maanden verstreken en het had belanghebbende in september 2007 duidelijk kunnen zijn dat de inspecteur niet van plan was om uitspraak inzake 2003 te doen. Belanghebbende had met een redelijke voortvarendheid, in dit geval vóór 13 oktober 2007, beroep moeten instellen. Door dit niet te doen is hij niet-ontvankelijk in zijn beroep, hetgeen de inspecteur overigens niet ontslaat van de verplichting om alsnog uitspraak voor het jaar 2003 te doen. De bezwaarschriften zijn vóór de datum van inwerkingtreding van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen op 1 oktober 2009 ingediend en daarom is het verzoek om toekenning van de dwangsommen volgens zowel de rechtbank als het hof terecht afgewezen. Dat belanghebbende aanvoert dat het buitengewoon onbillijk is dat, bij een zaak die al zo lang sleept, de dwangsomregeling buiten toepassing moet blijven maakt dit niet anders nu het hof de innerlijke waarde of billijkheid van de wet niet mag beoordelen. Voor 2002 geldt dat de behandeling van de zaak, na aftrek van de tijd die voor rekening van belanghebbende moet blijven, één jaar, elf maanden en ongeveer twee weken heeft geduurd. Voor 2003 is deze termijn één jaar, elf maanden en ongeveer drie weken. Omdat dit minder is dan de redelijk behandelingsduur voor het bezwaar en beroep in eerste aanleg is er van een overschrijding van de redelijke termijn geen sprake.

NTFR 2017/2951 - Commentaar NOB op wetsvoorstel Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn

Aflevering 48, gepubliceerd op 30-11-2017
In het commentaar van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (de NOB) van 14 november 2017, gericht aan de Vaste Commissie voor Justitie en Veiligheid uit de Tweede Kamer, gaat de NOB in op het wetsvoorstel tot gedeeltelijke implementatie van de vierde Europese anti-witwasrichtlijn voor zover van belang voor belastingadviseurs en bedrijfsfiscalisten. De NOB plaats een aantal kritische kanttekeningen. Zo stelt de NOB dat de toenemende complexiteit van de anti-witwasregelgeving afbreuk doet aan de uitvoerbaarheid, de effectiviteit en efficiency van diezelfde regelgeving. Verder wordt onder andere gesteld dat de 'one size fits all'-benadering zeker voor de kleinere kantoren van beroepsbeoefenaren te veel gaat klemmen. Zie ook NTFR 2017/2803 (wetsvoorstel) en NTFR 2017/2804 (Nader rapport).

NTFR 2017/2952 - Wetsvoorstel Implementatie vierde anti-witwasrichtlijn verdient volgens het RB meer aandacht

Aflevering 48, gepubliceerd op 30-11-2017
Het register Belastingadviseurs (RB) laat weten veel aandachtspunten te zien bij het wetsvoorstel die aanleiding geven om de Wwft te wijzigen. Dit betreft de Implementatie van de vierde anti-witwasrichtlijn. In een persbericht van 8 november 2017 vergezeld van een schriftelijke inhoudelijke reactie op het wetsvoorstel zet het RB de aandachtspunten uiteen. Het RB vindt dat het publiceren van opgelegde boetes te ver gaat. Feitelijk krijgt de adviseur dan een dubbele bestraffing. Belastingadviseurs moeten straks ook op verzoek een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) verstrekken. Dit vindt het RB onnodig. De Europese regels schrijven dit niet eens voor. Het RB wijst ook op de bestaande alternatieven zoals het lidmaatschap van een beroepsvereniging met bijbehorend tuchtrecht. Het RB heeft ook moeite met de vele open normen in het wetsvoorstel, nog nader in te vullen bij Amvb. Zie ook NTFR 2017/2803 (wetsvoorstel) en NTFR 2017/2804 (Nader rapport).

NTFR 2017/2954 - Conserverende aanslag voor pensioenaanspraken bij emigratie naar Israël is (deels) niet in strijd met goede verdragstrouw

ECLI:NL:HR:2017:2985, datum uitspraak 24-11-2017, publicatiedatum 24-11-2017
Aflevering 48, gepubliceerd op 30-11-2017 met annotatie van dr. mr. M van Dun
Belanghebbende is 100% aandeelhouder in een bv, waarin zijn pensioenaanspraken zijn ondergebracht. In 2012 emigreert belanghebbende naar Israël. Op het moment van emigratie bedroeg de waarde van zijn pensioenaanspraken € 48.121. Belanghebbende doet aangifte van een te conserveren belastbaar inkomen uit werk en woning van € 48.121 en van een te conserveren inkomen uit aanmerkelijk belang van € 800.694. De conserverende aanslag wordt conform de aangifte opgelegd. In geschil is of het belasten van de eerder niet tot het loon gerekende pensioenaanspraken op grond van art. 3.136, lid 3, Wet IB 2001 in strijd is met de goede verdragstrouw. Volgens Rechtbank Den Haag (27 december 2016, nr. 16/5504, NTFR 2017/688) was dit het geval. De rechtbank heeft daarom het te conserveren inkomen uit werk en woning gesteld op nihil. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank. Zoals volgt uit HR 14 juli 2017, nr. 17/01256, NTFR 2017/1862 komt de heffing op basis van art. 3.136, lid 3, Wet IB 2001 niet in strijd met de goede verdragstrouw, voor zover het gaat om aanspraken en bijdragen ingevolge de pensioenregeling die na 15 juli 2009 op grond van art. 3.81 Wet IB 2001 niet tot het loon zijn gerekend.