Aflevering 28

Gepubliceerd op 9 juli 2025

NTFR 2025/1115 - Misbruik van de deelnemingsvrijstelling

Aflevering 28, gepubliceerd op 09-07-2025 geschreven door prof. dr. O.C.R. Marres
Sinds de Deense arresten weten we dat lidstaten misbruik van de Moederdochterrichtlijn (hierna: MDR) moeten bestrijden. Die verplichting bestaat sinds 2016 op de voet van art. 1 lid 2 van die richtlijn,1 maar bleek daarvóór al op grond van het Unierechtelijke antimisbruikbeginsel te bestaan. Dat betekent dat de inhoudingsvrijstelling in de dividendbelasting in geval van misbruik niet mag worden verleend. De zaak Nordcurrent maakt voor zover dat nog nodig is duidelijk dat de verplichting van art. 1 lid 2 MDR ook geldt voor misbruik van art. 4 van die richtlijn en dus ook voor art. 13 Wet Vpb 1969 voor zover die dient ter implementatie daarvan.2 Op grond van art. 6 ATAD moet misbruik van de deelnemingsvrijstelling ook in overige gevallen (dus buiten richtlijngevallen) worden bestreden. Dit roept de vraag op in welke gevallen de deelnemingsvrijstelling dan moet worden geweigerd. Het doel van deze Opinie is bescheiden, namelijk om aan de hand van een aantal eenvoudige gevallen een aanzet tot discussie te geven.

NTFR 2025/1116 - A-G Koopman bepleit systeem waarbij CRvB en CBb prejudiciële vragen aan Hoge Raad kunnen stellen; investeringskosten door gerberateler terecht als aanschaffingskosten aangemerkt

ECLI:NL:PHR:2025:698, datum uitspraak 20-06-2025, publicatiedatum 04-07-2025
Aflevering 28, gepubliceerd op 09-07-2025 met annotatie van dr. H.J. Bresser
In deze conclusie staat een uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: CBb) centraal waarin de vraag speelde of de kosten van een investering door een gerberateler in een belichtingssysteem bestaande uit ledlampen, moeten worden aangemerkt als aanschaffings- of voortbrengingskosten. Die vraag is relevant voor het moment waarop de driemaandentermijn gaat lopen waarbinnen de investering moet worden gemeld voor de energie-investeringsaftrek (EIA).

NTFR 2025/1121 - Alternatieven voor huidige lucratiefbelangregeling

Aflevering 28, gepubliceerd op 09-07-2025
De motie-Idsinga c.s. (4 april 2024) vraagt om belastingheffing op carried interest van private-equity-managers volgens het progressieve tarief van box 1. Na onderzoek en internetconsultatie zijn twee alternatieven onderzocht: 1) heffing via box 1 en 2) heffing met een multiplier in box 2 voor middellijk gehouden lucratieve belangen. Het onderzoek toont dat alternatief b (verhoging belastingdruk in box 2) het meest praktisch is. De meeste reacties uit de consultatie pleiten voor meer duidelijkheid en eenvoud, maar niet voor een onmiddellijke aanpassing van de regeling. De aangehouden motie wordt daarom als ontijdig gepreadviseerd.

NTFR 2025/1125 - Standpunt opgeofferd bedrag na kapitaalstorting

Aflevering 28, gepubliceerd op 09-07-2025 geschreven door dr. H.J. Bresser
De Kennisgroep deelnemingsvrijstelling heeft de vraag beantwoord of een kapitaalstorting van een belastingplichtige in haar deelneming leidt tot de verhoging van het opgeofferde bedrag van deze deelneming. De kapitaalstorting is verricht op instigatie van de tophoudster van de groep waartoe de belastingplichtige behoort, zodat de deelneming vervolgens haar schuld aan een zustervennootschap zal voldoen.

NTFR 2025/1131 - Gemeente handelt bij inzameling verpakkingsafval niet als overheid

ECLI:NL:GHDHA:2025:925, datum uitspraak 01-04-2025, publicatiedatum 28-05-2025
Aflevering 28, gepubliceerd op 09-07-2025 met annotatie van mr. N.P. Arzini en mr. J.P.W.H.T. Becks
huishoudelijke afvalstoffen, verpakkend bedrijfsleven, vertrouwensbeginsel, algemene beginselen van behoorlijk bestuur, inzameling, verpakkingsafval, producentenverantwoordelijkheid, belaste prestatie, verwerkingsdienst, prestatie sui generis, geen samengestelde prestatie

NTFR 2025/1136 - A-G Koopman: of een incidenteel beroepschrift voorwaardelijk is ingesteld, moet inhoudelijk worden beoordeeld

ECLI:NL:PHR:2025:620, datum uitspraak 30-05-2025, publicatiedatum 13-06-2025
Aflevering 28, gepubliceerd op 09-07-2025 met annotatie van mr. J.M. van der Vegt
Belanghebbende houdt alle certificaten van aandelen in een besloten vennootschap. Hij is van plan binnen de houdsterstructuur een vennootschap tussen te voegen en vervolgens zijn kinderen (indirect) te laten deelnemen in de besloten vennootschap. Onderdeel van deze herstructurering is een aandelenfusie. Belanghebbende heeft verzocht om zekerheid vooraf dat het gaat om een aandelenfusie in de zin van art. 3.55 Wet IB 2001 en dat heffing achterwege blijft. Het hof heeft geoordeeld dat de inspecteur dit verzoek ten onrechte heeft afgewezen, omdat – kort gezegd – de herstructurering niet resulteert in een significant lagere belastingheffing. Volgens hof Arnhem-Leeuwarden 2 juli 2024, nr. ECLI:NL:GHARL:2024:4438 is de aandelenfusie niet in overwegende mate gericht op het uitstellen of ontgaan van belastingheffing.

NTFR 2025/1139 - Hogere proceskostenvergoeding en vergoeding bankgarantie bij utb antidumpingrechten

ECLI:NL:RBNHO:2025:3755, datum uitspraak 07-04-2025, publicatiedatum 14-04-2025
Aflevering 28, gepubliceerd op 09-07-2025 met annotatie van mr. R.C.H. Graves
Belanghebbende heeft in de jaren 2017 en 2018 aangiften gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van roestvrij stalen naadloze buizen. Volgens belanghebbende is het land van oorsprong India. De inspecteur meende aanvankelijk dat China het land van oorsprong is en heeft een uitnodiging tot betaling (utb) opgelegd. Naar aanleiding van HvJ EU 31 september 2023 (zaak C-210/22, ECLI:EU:C:2023:693, Stappert Deutschland GmbH v. Hauptzollambt Hannover (arrest Stappert)) heeft de inspecteur de utb verminderd tot nihil. Naast een verzoek om integrale (proceskosten)vergoeding heeft belanghebbende aanvullend verzocht om vergoeding van de kosten voor de bankgarantie. De inspecteur is hier niet aan tegemoetgekomen, omdat naar zijn mening de ontvanger hierover beslist (op grond van art. 27 quater Iw 1990). Omdat de inspecteur met de nieuwe beschikking niet volledig aan het initiële bezwaar is tegemoetgekomen, hield deze belastingplichtige belang bij een oordeel van de rechtbank, en dan wel wat betreft het antwoord op de vraag of zij recht heeft op vergoeding van de kosten voor de bankgarantie. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende daar inderdaad recht op heeft, omdat art. 27 quater ziet op het vergoeden van rentenadeel en dat is een bankgarantie niet. De inspecteur had dus moeten beslissen op het verzoek om vergoeding van de kosten voor de bankgarantie. De inspecteur dient naar het oordeel van de rechtbank de kosten van de bankgarantie ten bedrage van € 2.913,57 te vergoeden aan belanghebbende. Ook heeft deze belanghebbende recht op immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Belanghebbende heeft geen recht op een integrale proceskostenvergoeding.

NTFR 2025/1148 - G7-verklaring over mondiale minimumbelasting

Aflevering 28, gepubliceerd op 09-07-2025 geschreven door prof. mr. dr. M.F. de Wilde
De G7-landen steunen een ‘side-by-side’ systeem dat Amerikaanse concerns vrijstelt van bepaalde internationale minimumbelastingregels, mits bestaande Amerikaanse minimumbelastingregels van kracht blijven. Dit akkoord moet zorgen voor meer stabiliteit en zekerheid in het internationale belastingstelsel.