Aflevering 29

Gepubliceerd op 16 juli 2025

NTFR 2025/1152 - 52% pseudo-eindheffing op ‘fossiele’ auto’s: waar kan ik mij afmelden?

Aflevering 29, gepubliceerd op 16-07-2025 geschreven door mr. A.L. Mertens
Als onderdeel van het ‘Pakket voor Groene Groei’ is het idee geopperd om bij ‘fossiele’ auto’s van de zaak de inhoudingsplichtige te belasten met 52% pseudo-eindheffing. Het lijkt erop dat het demissionaire kabinet dit plan gaat doorzetten. Maar wat is eigenlijk een ‘pseudo-eindheffing’ en wat heeft deze met de loonbelasting te maken? En wie kan zich nog hiervoor afmelden, als het erop aankomt?

NTFR 2025/1160 - Studiekostenaftrek terecht geweigerd omdat niet aannemelijk is gemaakt dat betaling een depotstorting was

ECLI:NL:RBZWB:2025:3525, datum uitspraak 05-06-2025, publicatiedatum 12-06-2025
Aflevering 29, gepubliceerd op 16-07-2025 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
buitenlands belastingplicht, betaling, scholingsuitgaven, studiekosten, visum, inschrijving, discriminatie, depotstorting, woonplaats, duurzame band, inwoner, buitenlandse student, voorzien in eigen levensonderhoud, non-discriminatiebepaling

NTFR 2025/1161 - Geen fiscale afrekening bij overdracht tbs-pand na turboverdeling

Aflevering 29, gepubliceerd op 16-07-2025
De staatssecretaris van Financiën heeft goedgekeurd dat er in een uitzonderlijke situatie geen fiscale afrekening hoeft plaats te vinden over het deel van de stille reserves in een ter beschikking gesteld pand dat via een turboverdeling aan een zoon wordt overgedragen. Deze goedkeuring is gebaseerd op de hardheidsclausule en geldt onder strikte voorwaarden.

NTFR 2025/1166 - Verlaagd OVB-tarief van toepassing door intentie om verkregen woning meer dan zes maanden als hoofdverblijf te gebruiken

ECLI:NL:GHDHA:2025:766, datum uitspraak 10-04-2025, publicatiedatum 19-05-2025
Aflevering 29, gepubliceerd op 16-07-2025 met annotatie van mr. H.A.S. Roozeboom
hoofdverblijfcriterium, wetsgeschiedenis, overdrachtsbelasting, verkrijging, twee woningen, verlaagd tarief, 2%, 8%, geen integrale vergoeding proceskosten, parlementaire geschiedenis, anders dan tijdelijk, hoofdverblijf

NTFR 2025/1168 - Pro-rataberekening verhuur opslagboxen moet worden gebaseerd op omzetverhoudingen (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2025:1145, datum uitspraak 11-07-2025, publicatiedatum 11-07-2025
Aflevering 29, gepubliceerd op 16-07-2025
Belanghebbende verhuurt selfstorageboxen aan zowel ondernemers (in de regel mét berekening van omzetbelasting) als aan particulieren (vrijgesteld van omzetbelasting). De vrijgestelde verhuur varieert in de onderwerpelijke tijdvakken van 57% tot 71% van de totale omzet. Belanghebbende verricht derhalve zowel handelingen waarvoor recht op aftrek van voorbelasting bestaat als handelingen waarvoor geen recht op aftrek van voorbelasting bestaat. De panden waarin de boxen zich bevinden zijn grotendeels in eigendom van belanghebbende. Iedere vestiging is ondergebracht in een afzonderlijke bv die deel uitmaakt van belanghebbende (een fiscale eenheid). In geschil is in welke mate belanghebbende recht heeft op vooraftrek met betrekking tot de gemengd gebruikte goederen en diensten. Hof Amsterdam (25 mei 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1500, NTFR 2023/1400) is met de rechtbank van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat een berekening van het aftrekrecht op basis van het gebruik van het aantal vierkante meters vloeroppervlakte van de in bezit zijnde panden een getrouw beeld geeft van het werkelijk gebruik van haar algemene kosten. Belanghebbende heeft namelijk geen verifieerbare gegevens met betrekking tot het gebruik van de algemene kosten overgelegd of het gebruik daarvan anderszins inzichtelijk gemaakt. De enkele stelling dat een berekening op basis van vierkante meters vloeroppervlakte de meest nauwkeurige methode is, dat belanghebbende zich met name op de zakelijke markt richt en dat de algemene kosten meer dan evenredig zouden worden opgeroepen door belaste afnemers, zijn daarvoor niet voldoende. Bovendien is niet onderbouwd waarom ook andere algemene kosten, zoals accountantskosten, meer toerekenbaar zouden zijn aan belaste verhuur. Ten slotte is onduidelijk waarom, als belanghebbende zich met name richt op de zakelijke markt, de omzet behaald door vrijgestelde verhuur zoveel hoger is (variërend van 57% tot 71% van de totale omzet) dan die behaald met belaste verhuur. Daarom bestaat er volgens het hof geen aanleiding om af te wijken van de door de inspecteur gehanteerde pro-ratamethode op grond van de omzetverhoudingen. De Hoge Raad heeft op 11 november 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1608, NTFR 2022/3716) geoordeeld dat, om in afwijking van de pro rata naar omzetverhouding het aftrekbare gedeelte van de voorbelasting te bepalen, aan de hand van het werkelijk gebruik van die goederen en diensten, dit moet berusten op objectief en nauwkeurig vast te stellen gegevens. Uit de door belanghebbende overgelegde gegevens volgt niet objectief en nauwkeurig het gebruik van de in geding zijnde goederen en diensten als geheel genomen door enerzijds zakelijke klanten en anderzijds particuliere klanten. De data uit de toegangssystemen (de subsidiaire stelling van belanghebbende) zijn evenmin bruikbaar als bewijs van het werkelijk gebruik van ingekochte goederen en diensten. Nu belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat het werkelijk gebruik van de goederen en diensten, als geheel genomen, niet overeenkomt met de pro rata op basis van de omzetverhouding, heeft de inspecteur de aftrek van de voorbelasting terecht bepaald.

NTFR 2025/1177 - Erfgenaam heeft recht op eigen medebelanghebbendebeschikking

ECLI:NL:HR:2025:1124, datum uitspraak 11-07-2025, publicatiedatum 11-07-2025
Aflevering 29, gepubliceerd op 16-07-2025 met annotatie van mr. B.S. Kats
Belanghebbende en zijn zus zijn erfgenaam van hun vader. Zij hebben op naam van de erven van de vader een WOZ-beschikking ex art. 22 Wet WOZ ontvangen. Belanghebbende heeft op grond van art. 28 Wet WOZ verzocht om een beschikking op eigen naam. Volgens hof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2023:1443) heeft de heffingsambtenaar dit verzoek terecht afgewezen. In cassatie houdt deze beslissing echter geen stand.

NTFR 2025/1179 - Beperking pkv ook in Mulderzaken (straf) gerechtvaardigd

ECLI:NL:HR:2025:985, datum uitspraak 24-06-2025, publicatiedatum 24-06-2025
Aflevering 29, gepubliceerd op 16-07-2025 met annotatie van mr. E.D. Postema
Belanghebbende is het niet eens met een aan hem opgelegde administratieve sanctie en gaat daartegen in beroep. De kantonrechter heeft de sanctie gematigd en heeft een proceskostenvergoeding toegekend. In hoger beroep heeft de strafkamer van hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2025/179) geoordeeld dat de kantonrechter daarbij een te lage wegingsfactor heeft gehanteerd. Omdat het hoger beroep slaagt, heeft belanghebbende ook voor de hogerberoepsfase recht op een proceskostenvergoeding. Bij de berekening hiervan zou op grond van art. 13a lid 2 Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv; ook wel de Wet Mulder) – ingevoerd bij de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm (WHpkv) – een vermenigvuldigingsfactor van 0,25 moeten worden toegepast. Het hof laat die bepaling echter buiten toepassing omdat niet valt uit te sluiten dat deze bepaling in strijd is met het discriminatieverbod.

NTFR 2025/1181 - Hoge Raad geeft uitleg over toepassing art. 2 lid 3 BPB bij proceskostenvergoeding (afwijken van forfaitaire puntensysteem)

ECLI:NL:HR:2025:1127, datum uitspraak 11-07-2025, publicatiedatum 11-07-2025
Aflevering 29, gepubliceerd op 16-07-2025 met annotatie van mr. E.D. Postema
In dit arrest corrigeert de Hoge Raad een onjuiste bezwaarkostenvergoeding. Ten overvloede overweegt de Hoge Raad het een en ander over de toepassing van art. 2 lid 3 BPB bij het toekennen van een proceskostenvergoeding. Op grond van deze bepaling kan de rechter in bijzondere omstandigheden naar boven of naar beneden afwijken van de forfaitaire tarieven, of afzien van toekenning van een proceskostenvergoeding. Daarvoor is niet vereist dat het gaat om een situatie die zich zelden voordoet. Zo kan de rechter art. 2 lid 3 BPB toepassen indien vasthouden aan het forfaitaire puntensysteem zou leiden tot een vergoeding die de in redelijkheid gemaakte kosten ver overtreft. Verder staat het de rechter vrij om met toepassing van art. 2 lid 3 BPB in het geheel geen proceskostenvergoeding toe te kennen als het inroepen van beroepsmatige rechtsbijstand niet redelijk is, zoals bij herstel van een evidente rekenfout die met een eenvoudige melding kan worden hersteld, of als het geschil betrekking heeft op een zeer gering financieel belang.

NTFR 2025/1182 - Nevenvorderingen tellen niet mee voor bepalen financieel belang in kader van immateriëleschadevergoeding

ECLI:NL:HR:2025:1129, datum uitspraak 11-07-2025, publicatiedatum 11-07-2025
Aflevering 29, gepubliceerd op 16-07-2025 met annotatie van mr. T.J. Droog
In deze WOZ-zaak is de redelijke termijn in eerste aanleg overschreden. Hoewel belanghebbende – gebruiker van de woning – niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij een financieel belang heeft bij een vermindering van de vastgestelde WOZ-waarde, heeft hof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA: 2023:1765) haar toch een vergoeding van immateriële schade toegekend. Bij het bepalen van het financiële belang heeft het hof namelijk ook het financiële belang bij de nevenvorderingen – hier: de hoogte van de dwangsom – meegeteld, zodat boven de bagatelgrens van € 15 wordt uitgekomen. In cassatie stelt het gemeentelijke samenwerkingsverband dat het hof ten onrechte de hoogte van de dwangsom heeft meegewogen bij het bepalen van het financiële belang.

NTFR 2025/1183 - In beroep tegen navorderingsaanslag mogen ook elementen van primitieve aanlag worden aangevallen

ECLI:NL:HR:2025:1131, datum uitspraak 11-07-2025, publicatiedatum 11-07-2025
Aflevering 29, gepubliceerd op 16-07-2025 met annotatie van mr. S.B. Noten
Aan belanghebbende is een primitieve aanslag IB/PVV 2011 opgelegd, waarbij het maximale bedrag aan premie volksverzekeringen is geheven. Nadien is gebleken dat te weinig inkomsten in aanmerking zijn genomen. Gelet daarop heeft de inspecteur een navorderingsaanslag opgelegd. Daartegen heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld. Daarbij heeft belanghebbende aangevoerd dat bij de primitieve aanslag te veel premie volksverzekeringen is geheven. Hof Den Haag heeft dit verweer verworpen omdat de navorderingsaanslag alleen betrekking heeft op navordering van inkomstenbelasting. De Hoge Raad onderschrijft dit oordeel van het hof. Vervolgens overweegt de Hoge Raad nog het een en ander ten overvloede over de verhouding tussen een primitieve aanslag en een navorderingsaanslag. Het staat een belanghebbende vrij om in beroep tegen een navorderingsaanslag tevens elementen van de primitieve aanslag aan te vallen. Beslissend is immers of de navorderingsaanslag, gelet op de hoogte van de in totaal verschuldigde belasting of premie, tot een te hoog bedrag is vastgesteld. De rechter kan in een procedure over een navorderingsaanslag echter niet overgaan tot vermindering van de primitieve aanslag, ook niet als de slotsom is dat die aanslag te hoog is vastgesteld. De primitieve aanslag is immers niet het voorwerp van de procedure over de navorderingsaanslag.

NTFR 2025/1184 - Hoge Raad handhaaft vaste rechtspraak dat inspecteur niet twee keer uitspraak op bezwaar kan doen

ECLI:NL:HR:2025:1132, datum uitspraak 11-07-2025, publicatiedatum 11-07-2025
Aflevering 29, gepubliceerd op 16-07-2025 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Het bezwaar van belanghebbende tegen een aantal beschikkingen is niet-ontvankelijk verklaard. In de beroepsfase heeft de inspecteur de rechtbank meegedeeld dat hij de hoorplicht heeft geschonden. Hij verzocht de rechtbank daarom de zaken terug te wijzen, zodat belanghebbende alsnog kon worden gehoord. De inspecteur zou daarbij het griffierecht vergoeden. Rechtbank Noord-Nederland heeft de beroepen niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet (tijdig) is betaald. Vervolgens heeft de rechtbank het verzet niet-ontvankelijk verklaard omdat belanghebbende geen belang meer heeft bij de verzetprocedure. Dit omdat de inspecteur heeft toegezegd belanghebbende alsnog te zullen horen, en dat dit meebrengt dat de inspecteur alsnog op de bezwaarschriften zal beslissen, en (ii) dat de inspecteur bereid is het griffierecht te vergoeden.

NTFR 2025/1185 - Beperking proceskostenvergoeding in BPM-zaak, omdat gemachtigde niet bewijs levert dat hij geen no-cure-no-paybureau is

ECLI:NL:HR:2025:1137, datum uitspraak 11-07-2025, publicatiedatum 11-07-2025
Aflevering 29, gepubliceerd op 16-07-2025 met annotatie van mr. E.D. Postema
In onderhavige BPM-procedure heeft de Hoge Raad in zijn tussenarrest van 25 april 2025, ECLI:NL:HR:2025:673, NTFR 2025/749 beslist dat de hofuitspraak niet in stand kan blijven. Voor de vergoeding van proceskosten voor de cassatieprocedure is in art. 19a BPM bepaald dat een vermenigvuldigingsfactor van 0,10 moet worden toegepast. In zijn arrest van 17 januari 2025 (ECLI:NL:HR:2025:46, NTFR 2025/177) heeft de Hoge Raad echter geoordeeld dat deze beperking van de proceskostenvergoeding alleen geldt voor de zogenoemde no-cure-no-paybureaus waarvan het bedrijfsmodel voldoet aan drie kenmerken. Om die reden heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 25 april 2025 belanghebbende in de gelegenheid gesteld om te bewijzen dat zijn gemachtigde Verhoeven niet als een dergelijk bureau kan worden aangemerkt. Belanghebbende heeft in dat verband aangevoerd dat met toepassing van art. 19a BPM het Unierecht wordt geschonden en daarom buiten toepassing moet blijven. Volgens de Hoge Raad is belanghebbende daarmee niet in de op hem rustende bewijslast geslaagd, zodat in dit eindarrest de proceskostenvergoeding voor de cassatieprocedure is vastgesteld op 0,10 x € 907 x 4,5 punten (cassatieberoepschrift (2 punten), repliek (2 punten) en schriftelijke inlichtingen (0,5 punt)) x 1 (gewicht), oftewel € 409.

NTFR 2025/1186 - Gedektverklaring van misslagen in dictum geldt ook voor bestuursbesluiten (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2025:1147, datum uitspraak 11-07-2025, publicatiedatum 11-07-2025
Aflevering 29, gepubliceerd op 16-07-2025
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen een op aangifte voldaan bedrag aan BPM, waarop is beslist dat er een recht op teruggaaf bestaat. Vervolgens is belanghebbende schriftelijk in kennis gesteld van het terug te betalen bedrag. Daarbij is geen bedrag aan te vergoeden rente vermeld. In bezwaar daartegen voert belanghebbende aan dat er ten onrechte geen rentebeschikking is genomen. De inspecteur verklaart het bezwaar ongegrond en vermeldt in die uitspraak van 3 november 2020 dat belanghebbende geen recht heeft op een rentevergoeding. In beroep daartegen verklaart de rechtbank het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk omdat de kennisgeving volgens haar geen voor bezwaar vatbare beschikking is. De rechtbank kent daarbij vergoedingen voor proceskosten en griffierecht toe.

NTFR 2025/1187 - Navordering ziet alleen op IB zodat verweer inzake te hoge premie niet opgaat

ECLI:NL:PHR:2025:651, datum uitspraak 06-06-2025, publicatiedatum 20-06-2025
Aflevering 29, gepubliceerd op 16-07-2025 met annotatie van mr. S.B. Noten
Deze zaak gaat over een navorderingsaanslag over 2011 in verband met een correctie van het belastbaar loon van belanghebbende ten opzichte van de aanslag. In cassatie gaat deze zaak echter niet over deze correctie maar over de vraag of de navorderingsaanslag kan worden verminderd op de grond dat belanghebbende minder PVV is verschuldigd dan waarvan eerder bij de primitieve aanslag is uitgegaan. Hof Den Haag (NTFR 2025/552) heeft die vraag ontkennend beantwoord. De kern van het oordeel van het hof is dat (i) aangezien bij de aanslag reeds het maximale premiebedrag is geheven, de navorderingsaanslag alleen betrekking heeft op de inkomstenbelasting, en dat (ii) de navorderingsaanslag daarom niet kan worden verminderd op de grond dat er minder premie is verschuldigd.

NTFR 2025/1188 - Oplegging vergrijpboete ex art. 67e AWR mogelijk zonder dat belastingplichtige is uitgenodigd tot het doen van aangifte

ECLI:NL:PHR:2025:697, datum uitspraak 20-06-2025, publicatiedatum 04-07-2025
Aflevering 29, gepubliceerd op 16-07-2025 met annotatie van mr. J.M. Sitsen
Op grond van art. 67e AWR kan de inspecteur, gelijktijdig met de navorderingsaanslag, een vergrijpboete opleggen indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld. In deze conclusie van A-G Pauwels ligt de (rechts)vraag voor of een dergelijke vergrijpboete kan worden opgelegd als de betrokkene niet op de voorschreven wijze is uitgenodigd tot het doen van aangifte. Hof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2024:2592) heeft die vraag ontkennend beantwoord. Het heeft daarvoor aansluiting gezocht bij het arrest HR 30 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1341, NTFR 2022/3449 over een vergrijpboete op grond van art. 67d AWR.

NTFR 2025/1193 - Regeling bestuurdersaansprakelijheid niet strijdig met evenredigheidsbeginsel; geen wettelijke ruimte voor belangenafweging bij één bestuurder

ECLI:NL:HR:2025:1128, datum uitspraak 11-07-2025, publicatiedatum 11-07-2025
Aflevering 29, gepubliceerd op 16-07-2025 met annotatie van mr. R.B.H. Beune
Eindarrest zaak Herdijk. In zijn arrest HR 6 oktober 2023, ECLI:NL:HR:2023:1371, NTFR 2023/1742 heeft de Hoge Raad het HvJ prejudicieel gevraagd of de regeling van de bestuurdersaanprakelijkheid botst met het evenredigheidsbeginsel. Het HvJ heeft die vraag ontkennend beantwoord (HvJ EU 14 november 2024, zaak C-613/23, ECLI:EU:C:2024:961, NTFR 2024/2003).

NTFR 2025/1195 - A-G geeft uitleg over het begrip ‘substantieel deel van de werkzaamheden’ in art. 13 lid 1 Vo. 883/2004

ECLI:EU:C:2025:414, datum uitspraak 05-06-2025
Aflevering 29, gepubliceerd op 16-07-2025 met annotatie van mr. dr. B.M.M. Didden
Migrerende werknemers, Sociale Zekerheid, Persoon die gewoonlijk en tegelijkertijd zijn werkzaamheden in loondienst in Duitsland, in Zwitserland en, voor het kwantitatief grootste deel, in derde landen verricht, Begrip ‚substantieel gedeelte van de werkzaamheden', Toepasselijkheid van de wetgeving van de lidstaat waarin de zetel van de werkgever zich bevindt ”