Aflevering 3

Gepubliceerd op 20 januari 2022

NTFR 2022/308 - Werken waar je wilt. Over de internationale fiscale gevolgen van een nationaal arbeidsrechtelijk wetsvoorstel

Aflevering 3, gepubliceerd op 20-01-2022 geschreven door mr. dr. N.P. Schipper
Een jaar geleden schreef ik voor dit weekblad een Opinie over ‘grensoverschrijdend thuiswerken’.N.P. Schipper, ‘Groeten uit Griekenland’, NTFR 2020/3494. Aanleiding destijds was de aankondiging van de Griekse regering om een gunstig belastingregime te introduceren voor werknemers die vanuit Griekenland zouden thuiswerken voor hun buitenlandse werkgever. Daarin stond ik stil bij de belasting- en socialezekerheidsgevolgen van dergelijke situaties van ‘international remote working’. Sindsdien heeft de coronapandemie verschillende fasen doorgemaakt, waarbij de omvang van het thuiswerken in Nederland afgelopen zomer tijdelijk afnam, maar nadien noodgedwongen weer bijna naar het ‘oude COVID-niveau’ is teruggekeerd. Tot wanneer dit nodig zal zijn, is vooralsnog onduidelijk, maar dat thuiswerken ook na de pandemie een belangrijke rol zal blijven vervullen lijdt weinig twijfel; een gedachte die inmiddels wordt gedeeld door veel werkgevers en werknemers.

NTFR 2022/309 - Box 3-arrest nog niet verwerkt in voorlopige aanslag 2022

Aflevering 3, gepubliceerd op 20-01-2022
Op de website van de Belastingdienst is een nieuwsbericht geplaatst waaruit blijkt dat de gevolgen van het box 3-arrest van 24 december 2021 nog niet zijn verwerkt in de voorlopige aanslag IB 2022. In dat arrest oordeelde de Hoge Raad dat de box 3-heffing in 2017 en 2018 in strijd is met het eigendomsrecht en het discriminatieverbod en bood de Hoge Raad de belastingplichtige rechtsherstel (nr. 21/01243, NTFR 2022/37). In plaats van over het forfaitaire rendement berekende de Hoge Raad de aanslagen over het werkelijke rendement. De Belastingdienst meldt dat het helaas nog niet mogelijk is om de gevolgen van deze uitspraak te verwerken in de aanslagen die nu worden opgelegd. De Belastingdienst kiest ervoor om wel voorlopige aanslagen op te leggen omdat hij het van belang vindt dat de te betalen belasting gespreid over het jaar betaald kan worden om zo betalingsproblemen te voorkomen.

NTFR 2022/310 - Machinist geniet geen winst uit onderneming (n-o)

ECLI:NL:HR:2022:24, datum uitspraak 14-01-2022, publicatiedatum 14-01-2022
Aflevering 3, gepubliceerd op 20-01-2022
Belanghebbende is in ieder geval van 2012 tot en met 2018 als machinist/rangeerder in dienstbetrekking. In 2014 heeft hij zich als ondernemer ingeschreven bij de KvK, met als ondernemingsactiviteiten ‘werkzaamheden als treinmachinist’. In 2014 had belanghebbende één opdrachtgever (een uitzendbureau) en in 2015 drie opdrachtgevers. In geschil is of de inkomsten van belanghebbende als treinmachinist in 2015 winst uit onderneming vormen. Hof Den Haag 15 juni 2021, 20/00725, NTFR 2021/2973, heeft geoordeeld dat uit de raamovereenkomst met de opdrachtgevers volgt dat belanghebbende zijn werkzaamheden onder gezag van de opdrachtgevers uitvoert. De wijze waarop belanghebbende zijn dienstverrichting verricht, is gebonden aan strikte, door de opdrachtgevers bepaalde instructies. Dat belanghebbende over een machinistenvergunning en een bevoegdheidsbewijs beschikt, is daarbij niet van belang. De vereisten die gelden voor het verkrijgen van een machinistenvergunning en een bevoegdheidsbewijs staan geheel los van de criteria waaraan dient te worden voldaan willen de werkzaamheden van belanghebbende kunnen worden aangemerkt als een zelfstandig uitgeoefend beroep. Het hof heeft geoordeeld dat sprake is van een fictieve dienstbetrekking. De inkomsten van belanghebbende kunnen dus niet als winst uit onderneming worden aangemerkt. De aanslag moet wel verlaagd worden, conform de nadere stellingname van de inspecteur.

NTFR 2022/312 - Hogere premie Werkhervattingskas nu ZW-lasten ex-werknemer terecht aan werkgever zijn toegerekend

ECLI:NL:PHR:2021:1183, datum uitspraak 15-12-2021, publicatiedatum 14-01-2022
Aflevering 3, gepubliceerd op 20-01-2022
Belanghebbende is actief in de uitzendbranche. Zij contracteert uitzendkrachten op basis van een uitzendcontract met uitzendbeding. Art. 14, lid 4, CAO voor Uitzendkrachten 2017-2019 beschermt werkgevers tegen de loondoorbetalingsplicht bij uitval door ziekte van een uitzendkracht, door de dienstbetrekking bij ziekmelding te laten eindigen (van rechtswege of op verzoek). Een van haar contractanten, A, heeft op 19 april 2011 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) aangevraagd, die per 21 april 2011 is geweigerd omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. A is op 15 juli 2013 in dienst getreden bij belanghebbende (dienstbetrekking 1) en per 1 oktober 2015 ziek uit dienst gegaan (ziekteperiode 1). Op 6 juni 2016 is hij opnieuw bij belanghebbende in dienst getreden (dienstbetrekking 2) en op 1 oktober 2016 is hij opnieuw ziek uit dienst gegaan (ziekteperiode 2). A heeft in beide ziekteperiodes ziekengeld van het UWV ontvangen op basis van de Ziektewet (ZW). De partijen en de feitenrechters zijn ervan uitgegaan dat dienstbetrekking 1 van rechtswege is geëindigd door de ziekmelding.

NTFR 2022/316 - Einddoel transactie zakelijk, maar route ernaartoe niet: splitsingsvrijstelling niet van toepassing

ECLI:NL:HR:2022:17, datum uitspraak 14-01-2022, publicatiedatum 14-01-2022
Aflevering 3, gepubliceerd op 20-01-2022 met annotatie van mr. D.C. Simonis
Belanghebbende is een vastgoedfonds. In april 2012 zijn belanghebbende en een stichting overeengekomen dat belanghebbende de vastgoedportefeuille van de stichting zou overnemen tegen uitgifte van aandelen in belanghebbende. Om hieraan uitvoering te geven heeft de stichting een bv opgericht waarin zij alle aandelen houdt. Op 9 augustus 2012 heeft de stichting als (agio)storting op de aandelen het vastgoed in de bv ingebracht. Op dezelfde dag heeft de bv het van de stichting verkregen vastgoed afgesplitst naar belanghebbende en heeft belanghebbende aan de stichting aandelen toegekend. In geschil is of de verkrijging van de vastgoedportefeuille is vrijgesteld van overdrachtsbelasting op grond van art. 15, lid 1, onderdeel h, Wet BRV. Hof Amsterdam (26 januari 2021, nr. 18/00109, NTFR 2021/1146) heeft die vraag ontkennend beantwoord. Volgens het hof heeft de uiteindelijk gekozen vormgeving van de transactie met de juridische afsplitsing als hoofddoel het ontwijken van overdrachtsbelasting. Dit oordeel wordt in cassatie vergeefs bestreden door belanghebbende. De Hoge Raad verwijst daarvoor naar de gronden in de onderdelen 6.2 t/m 6.11 van de conclusie van A-G Wattel in deze zaak (van 3 november 2021, NTFR 2021/4154). Daarin zet de advocaat-generaal kort gezegd uiteen dat als het einddoel van de transactie zakelijk is maar de gekozen route van de handelingen niet, zoals hier, de vrijstelling niet van toepassing is. Voor het overige doet de Hoge Raad de zaak af onder verwijzing naar art. 81, lid 1, Wet RO.

NTFR 2022/319 - Terechte weigering nieuw bewijs voor nultarief intracommunautaire levering? (prej.vr. zaak C-664/21)

Aflevering 3, gepubliceerd op 20-01-2022
Verzoekster, de Zwitserse vennootschap Nec Plus Ultra Cosmetics, heeft goederen (cosmetica) af fabriek (EXW) geleverd vanuit een Sloveense opslagplaats aan afnemers uit Kroatië en Roemenië. Deze afnemers vervoerden de goederen vervolgens naar een andere lidstaat. In het kader van een btw-controle heeft verzoekster op verzoek van de belastingdienst de facturen en kopieën van de CMR-vrachtbrief overgelegd. Zij heeft evenwel niet de leveringsbonnen of andere in de CMR vermelde documenten overgelegd, maar te kennen gegeven dat zij niet over alle documenten beschikte en zou proberen deze in bezit te krijgen. Nadat de belastingdienst het proces-verbaal van de controle had opgemaakt, heeft verzoekster deze documenten bij haar opmerkingen over het proces-verbaal gevoegd waarmee (aanvullend) bewijs werd geleverd dat de goederen aan een andere lidstaat waren geleverd en heeft zij gemotiveerd aangegeven waarom zij de documenten niet eerder kon overleggen. De verwijzende rechter legt aan het HvJ (5 november 2021, zaak C-664/21) de vraag voor of de Btw-richtlijn, het neutraliteits-, doeltreffendheids- en evenredigheidsbeginsel in de weg staan aan een nationale regeling die het verbiedt om na vaststelling van het proces-verbaal nieuwe bewijsstukken aan te voeren en te aanvaarden waarmee kan worden aangetoond dat voldaan is aan de voorwaarden voor een tegen het nultarief belaste intracommunautaire levering.

NTFR 2022/321 - Herziening hofuitspraak mogelijk als nadien blijkt van registratie in FSV

ECLI:NL:HR:2022:14, datum uitspraak 14-01-2022, publicatiedatum 14-01-2022
Aflevering 3, gepubliceerd op 20-01-2022 met annotatie van mr. K.M.G. Demandt
Belanghebbende heeft voor de jaren 2013 t/m 2015 zorgkosten in aftrek gebracht. De aanslagen IB/PVV 2014 en 2015 zijn conform aangifte opgelegd. Voor het jaar 2013 zijn vragen gesteld die belanghebbende niet heeft beantwoord. Vervolgens is de aftrek niet geaccepteerd. In hoger beroep heeft hof alsnog aftrek verleend op grond van het vertrouwensbeginsel. Ook over 2014 en 2015 zijn vervolgens vragen gesteld, die niet zijn beantwoord. Dat is voor de inspecteur aanleiding belanghebbende navorderingsaanslagen IB/PVV 2014 en 2015 op te leggen, waarin de bij de aanslagen geaccepteerde aftrek is teruggenomen. Hof Arnhem-Leeuwarden heeft deze navorderingsaanslagen in stand gelaten (28 juli 2020, nrs. 19/00642 en 19/00643, NTFR 2020/2405). Dat de inspecteur voor de jaren 2014 en 2015 onderzoek is gaan doen nadat was gebleken dat belanghebbende voor 2013 de aftrekpost niet kon onderbouwen, is niet onrechtmatig. Ook niet als de gegevens van belanghebbende zijn opgeslagen in een bestand, aldus de Hoge Raad (vgl. HR 10 december 2021, nr. 20/02304, NTFR 2021/4311). Tijdens de cassatieprocedure heeft belanghebbende een brief van de Belastingdienst ontvangen waarin is meegedeeld dat zijn gegevens zijn opgenomen in het databestand FSV. De Hoge Raad kan echter niet oordelen over de feitelijke klacht van belanghebbende over het gebruik van het databestand FSV. Wel wijst de Hoge Raad op de mogelijkheid voor belanghebbende om herziening (ex art. 8:119 Awb) te vragen van de hofuitspraak nu de informatie over de opname in FSV als een nieuw feit aangemerkt kan worden dat na de hofuitspraak is opgekomen en een ander licht werpt op de zaak.